Artikel
1
In deze verordening wordt gebezigd de terminologie van de Zuivelverordening 2005, Grondslag uitbetaling boerderijmelk en Zuivelverordening 2010, Grondslag uitbetaling geitenmelk.
Besluit:
In deze verordening wordt gebezigd de terminologie van de Zuivelverordening 2005, Grondslag uitbetaling boerderijmelk en Zuivelverordening 2010, Grondslag uitbetaling geitenmelk.
De ontvanger van boerderijmelk neemt ten aanzien van het nemen, transporteren en bewaren van monsters boerderijmelk de navolgende bepalingen in acht.
Elke door een melkveehouder aan een ontvanger van boerderijmelk te leveren hoeveelheid tankmelk wordt bemonsterd, en wel op een zodanige wijze, dat het daardoor verkregen monster kan worden bestemd voor het verrichten van het kwaliteitsonderzoek.
De voorzitter kan, gehoord het COKZ, in bijzondere omstandigheden ontheffing van deze bepaling verlenen onder nader te stellen voorwaarden.
De chauffeur-monsternemer draagt er zorg voor dat de op de monsters betrekking hebbende bijzonderheden omtrent de naam van de chauffeur-monsternemer, herkomst van de monsters, datum en tijdstip van de bemonstering, het tijdstip van het plaatsen van de monsters in de gekoelde ruimte van de ontvanger van boerderijmelk e.d., tezamen met de nummers van de monsters ordelijk worden geregistreerd.
De monsters boerderijmelk hebben de gemiddelde samenstelling van de leverantie waarvan ze zijn genomen.
De melkkoeltank is hiertoe voorzien van een intermitterend roerwerk, dat telkens, met een onderbreking van ten hoogste een half uur, de inhoud van de tank ten minste twee minuten roert en dat tevens voldoet aan de eisen neergelegd in NEN-ISO 5708 Melkkoeltanks voor boerderijen.
De borging van het op een adequate wijze functioneren van het roerwerk vindt plaats door middel van een tankwacht voorzien van een visueel waarneembare alarmfunctie.
De chauffeur-monsternemer verifieert voorafgaand aan de monsterneming de tankwacht op het adequaat functioneren van het roerwerk.
Het nemen van de tankmelkmonsters en het transport van die monsters naar de plaats van de ontvanger van boerderijmelk waar de tankmelk wordt gelost, wordt verzorgd door de chauffeur van de betreffende rijdende melkontvangst.
De chauffeur-monsternemer is ter zake kundig en beschikt hiertoe over een verklaring van het COKZ.
De chauffeur-monsternemer draagt kennis van een door of namens de ontvanger van boerderijmelk, in wiens opdracht de tankmelk wordt opgehaald, afgegeven schriftelijke instructie omtrent de uitvoering van zijn taak.
Deze instructie bevat ten minste de in deze verordening vastgelegde bepalingen voor het nemen, transporteren en bewaren van monsters boerderijmelk.
De ontvanger van boerderijmelk gebruikt alleen monsterflessen die door het melkcontrolestation ter beschikking worden gesteld.
De ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat elke monsterfles en de sluiting daarvan die gebruikt wordt voor de monsterneming uit de melkkoeltank schoon, droog en inwendig nagenoeg vrij van kweekbare kiemen is. Na spoelen van de monsterfles met 5 ml gesteriliseerde melk mag het kiemgetal van deze melk 10 kiemen per ml niet overschrijden.
Indien de monsters boerderijmelk handmatig worden genomen, worden de bepalingen in de artikelen 8 en 9 in acht genomen.
Het handmatig nemen van de monsters tankmelk geschiedt onmiddellijk voorafgaande aan het moment van aflevering van de tankmelk aan de rijdende melkontvangst.
De ontvanger van boerderijmelk gebruikt uitsluitend een monsterlepel van roestvast staal, die naadloos is, een ronde bodem heeft of een bodem met afgeronde hoeken, een steel van voldoende lengte en een voor het onderzoek geschikte inhoud.
De monsterlepel is goed gereinigd, en wordt tijdens het vervoer bewaard in een houder met water waaraan een desinfectiemiddel is toegevoegd.
Het bestuur kan bij besluit nadere regels stellen aan het desinfectiemiddel en het gebruik ervan.
Het desinfectiemiddel wordt permanent op de in het besluit voorgeschreven concentratie gehouden en wordt dagelijks ververst.
De monsterlepel wordt eerst tweemaal met de melk die wordt bemonsterd, omgespoeld en weer leeggegoten, alvorens 65 ± 5 ml. melk in de monsterfles wordt geschept, die daarna direct wordt afgesloten met de bij de monsterfles behorende dop.
Indien door de grootte van de melkkoeltank niet door middel van een monsterlepel een representatief monster kan worden genomen, wordt het monster genomen door middel van een daarvoor op de melkkoeltank gemonteerde monsternemingskraan.
De op de melkkoeltank geplaatste monsternemingskraan moet zodanig zijn gemonteerd dat de monsterneming op een deugdelijke en hygiënische wijze kan plaatsvinden.
Indien voor het nemen van monsters boerderijmelk gebruik wordt gemaakt van automatische monsternemingsapparatuur worden de bepalingen in de artikelen 11 en 12 in acht genomen.
De door de ontvanger van boerderijmelk te gebruiken automatische monsternemingsapparaten hebben een bedrijfskeuring ondergaan, waarbij een toetsing heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.
Het automatische monsternemingsapparaat, inclusief het innametraject van de rijdende melkontvangst vóór het apparaat, veroorzaakt geen verandering in de bemonsterde melk die de resultaten van het onderzoek beïnvloeden. Het apparaat is zodanig vervaardigd dat het herhaalde reiniging en desinfectie kan weerstaan.
Alle oppervlakken van het automatische monsternemingsappaat die in contact komen met de bemonsterde melk zijn schoon en glad en zijn vrij van krassen, naden, scheuren en deuken. Alle hoeken zijn afgerond.
Het automatische monsternemingsapparaat is zodanig vervaardigd dat geen restmelk achterblijft. Hierbij mag de hoeveelheid melk van een leverantie die terechtkomt in de bemonsterde melk van een volgende leverantie maximaal 0,1% zijn.
Het automatische monsternemingsapparaat is vóór de luchtafscheider in het innametraject van de rijdende melkontvangst opgesteld.
Het automatische monsternemingsapparaat is in- en uitwendig reinigbaar en goed demonteerbaar. In geval van een gesloten systeem is dit goed reinigbaar.
De ontvanger van boerderijmelk zorgt ervoor dat de monsters boerderijmelk, nadat ze zijn genomen, direct worden gekoeld en uiterlijk binnen één uur een temperatuur hebben bereikt van ten minste 0,0°C en ten hoogste 4,0°C.
De monsters boerderijmelk worden bewaard bij een temperatuur van ten minste 0,0°C en ten hoogste 4,0°C, tot het moment waarop zij in onderzoek worden genomen.
Onder 'het in onderzoek nemen' wordt in deze verordening verstaan: het moment van registratie van ontvangst van de monsters boerderijmelk door een melkcontrolestation.
Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor het onderzoek op kiemgetal, worden bewaard bij ten minste 0,0°C en ten hoogste 4,0°C en binnen 36 uur na monsterneming op kiemgetal in onderzoek genomen.
Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor onderzoek op melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen worden, in afwijking van lid 1 en 2, bewaard bij ten hoogste 8,0°C en moeten binnen 96 uur na monsterneming in onderzoek zijn genomen. Voornoemde temperatuurgrens van 8,0°C mag gedurende een periode van maximaal 24 uur tot ten hoogste 20°C worden overschreden.
Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor onderzoeken in het kader van de bepaling van de kwaliteit, anders dan genoemd onder lid 3 en 4, worden, in afwijking van lid 1 en 2:
bewaard bij ten minste 0,0°C en ten hoogste 8,0°C en binnen 36 uur na monsterneming in onderzoek genomen of;
bewaard bij ten minste 0,0°C en ten hoogste 4,0°C en binnen 96 uur na monsterneming in onderzoek genomen.
Monsters boerderijmelk die bestemd zijn voor de bepaling van de samenstelling worden, in afwijking van lid 1 en 2, bewaard bij ten minste 0,0°C en ten hoogste 8,0°C en binnen 96 uur in onderzoek genomen.
De monsters worden zo snel mogelijk nadat zij zijn genomen geplaatst in een speciaal daarvoor bestemde, niet voor onbevoegden toegankelijke, schone en gekoelde ruimte.
Indien voor de temperatuurcontrole een adequaat systeem met automatische meting en registratie wordt toegepast, worden de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bepalingen betreffende de bewaartemperaturen geacht te zijn nageleefd, indien het voortschrijdend gemiddelde over elke aaneengesloten periode van twee uur, met ten minste vier metingen en registraties per uur, aan de temperatuurcriteria voldoet.
Teneinde de bovengenoemde bewaarcondities van de monsters in acht te nemen, bepalen het melkcontrolestation en de ontvanger van boerderijmelk in onderling overleg de tijdstippen waarop de genomen monsters door het melkcontrolestation worden opgehaald respectievelijk in onderzoek worden genomen, met dien verstande dat de monsters zo spoedig mogelijk na aankomst bij de ontvanger van boerderijmelk naar het melkcontrolestation worden vervoerd.
De Zuivelverordening 2000, Handmatig nemen, transporteren en bewaren van monsters boerderijmelk wordt ingetrokken.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
Deze verordening wordt aangehaald als Zuivelverordening 2011, Nemen, transporteren en bewaren van monsters boerderijmelk.