Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2012, nr. BVE/387637, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende vergoeding op de bekostiging aan mbo-instellingen (Regeling prestatiebox mbo)
Regeling prestatiebox mbo
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Het doel van deze regeling is het jaarlijks verstrekken van een aanvullende vergoeding op de bekostiging voor het realiseren van in deze regeling genoemde bijzondere beleidsdoelstelling.
Artikel
3
Subsidieplafond en verdelingswijze
1
Voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2016 is jaarlijks maximaal € 40.600.000,– beschikbaar.
2
De aanvullende vergoeding op de bekostiging, als bedoeld in het eerste lid, wordt beschikbaar gesteld ten behoeve van de bijzondere beleidsdoelstelling voortijdig schoolverlaten.
Paragraaf
2
Subsidie ten behoeve van de beleidsdoelstelling voortijdig schoolverlaten
Artikel
4
Begripsbepalingen
1
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
convenant: per RMC-regio tussen de minister, de RMC-contactgemeente en het bevoegd gezag van onderwijsinstellingen gesloten convenant inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2014–2015;
In deze paragraaf wordt onder een onderwijsinstelling niet begrepen het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum.
Artikel
5
Doel
De aanvullende vergoeding op de bekostiging wordt verstrekt ten behoeve van de beleidsdoelstelling voortijdig schoolverlaten welke ten doel heeft het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters tot maximaal 25.000 in het kalenderjaar 2017.
Artikel
6
Gegevens berekening nieuwe voortijdig schoolverlaters
Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters
De wijze waarop voor elk van de studiejaren 2012–2013 tot en met 2015–2016 per onderwijsinstelling het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters wordt berekend is opgenomen in bijlage A bij deze regeling.
Artikel
8
Subsidieverstrekking
1
De minister verstrekt voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 ambtshalve een aanvullende vergoeding op de bekostiging aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor die onderwijsinstelling ten minste één convenant heeft ondertekend.
2
De aanvullende vergoeding op de bekostiging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, wordt telkens voor één jaar verstrekt in de maand oktober voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar.
3
De aanvullende vergoeding op de bekostiging, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt telkens voor één jaar verstrekt in de maand november volgend op het desbetreffende kalenderjaar.
4
De minister verstrekt voor het kalenderjaar 2016 ambtshalve een aanvullende vergoeding op de bekostiging aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 in aanmerking is gekomen voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging op grond van het eerste lid.
Artikel
9
Subsidieplafond
1
Het subsidieplafond voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf bedraagt voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2016 jaarlijks maximaal € 40.600.000,–.
2
Van het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, is jaarlijks € 4.100.000,– bedoeld voor subsidieverstrekking van het vast bedrag, bedoeld in artikel 12.
3
Van het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, is jaarlijks € 36.500.000,– bedoeld voor subsidieverstrekking van het variabel bedrag, bedoeld in artikel 13.
4
Indien het deel van het subsidieplafond dat is bestemd voor het vast bedrag respectievelijk het variabel bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt overschreden, wordt de hoogte van de aanvullende vergoeding op de bekostiging naar evenredigheid per onderwijsinstelling verlaagd.
Artikel
10
Besteding van de subsidie
De aanvullende vergoeding op de bekostiging kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de onderwijsinstelling dan waarvoor deze aanvullende vergoeding wordt verstrekt. Terugvordering van eventueel niet-bestede middelen of overschotten vindt niet plaats.
Artikel
11
Verdelingswijze
1
De aanvullende vergoeding op de bekostiging voor een onderwijsinstelling in een kalenderjaar bestaat uit:
a.
een vast bedrag dat per studiejaar kan verschillen, berekend op grond van artikel 12; en
b.
een variabel bedrag dat per studiejaar en per categorie beroepsopleiding kan verschillen, berekend op grond van artikel 13.
2
Bij de berekening van het vast bedrag, bedoeld in artikel 12, wordt het aantal deelnemers tot 22 jaar jaarlijks bepaald op grond van de volgende peilmomenten:
a.
voor kalenderjaar 2013: op 1 oktober 2011;
b.
voor kalenderjaar 2014: op 1 oktober 2012;
c.
voor kalenderjaar 2015: op 1 oktober 2013; en
d.
voor het kalenderjaar 2016: op 1 oktober 2014.
3
Bij de berekening van het variabel bedrag, bedoeld in artikel 13, wordt het aantal deelnemers tot 22 jaar jaarlijks bepaald op grond van de volgende peilmomenten:
a.
voor kalenderjaar 2013: op 1 oktober 2012;
b.
voor kalenderjaar 2014: op 1 oktober 2013;
c.
voor kalenderjaar 2015: op 1 oktober 2014; en
d.
voor het kalenderjaar 2016: op 1 oktober 2015.
Artikel
12
Berekeningswijze vast bedrag
1
De hoogte van het vast bedrag per onderwijsinstelling wordt bepaald op grond van het aantal deelnemers tot 22 jaar.
2
Het aantal deelnemers tot 22 jaar, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks bepaald op grond van de peilmomenten, bedoeld in artikel 11, tweede lid.
3
De hoogte van het vast bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op grond van onderstaande tabel:
Tabel 1. Maximumbedragen jaarlijks beschikbaar per onderwijsinstelling
10–1000
€ 10.000,–
1001–2000
€ 20.000,–
2001–6000
€ 35.000,–
6001–10.000
€ 75.000,–
Meer dan 10.000
€ 150.000,–
Artikel
13
Berekeningswijze variabel bedrag
1
De hoogte van het variabel bedrag voor een onderwijsinstelling wordt per jaar vastgesteld aan de hand van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per studiejaar per categorie beroepsopleiding ten opzichte van het totaal aantal deelnemers tot 22 jaar binnen die categorie beroepsopleiding van de onderwijsinstelling.
2
Het aantal deelnemers tot 22 jaar wordt bepaald aan de hand van de populatie A – B volgens de formule, bedoeld in bijlage A.
3
Het aantal deelnemers tot 22 jaar, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks bepaald op grond van de peilmomenten, bedoeld in artikel 11, derde lid.
4
De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een percentage, rekenkundig afgerond op twee decimalen achter de komma.
5
Indien het percentage, bedoeld in het derde lid, gelijk is aan of lager is dan de procentuele norm per categorie beroepsopleiding genoemd in tabel 2, dan komt de onderwijsinstelling in aanmerking voor een aanvullende vergoeding op de bekostiging.
6
De hoogte van het variabel bedrag wordt bepaald aan de hand van het aantal deelnemers tot 22 jaar per categorie beroepsopleiding, genoemd in tabel 3.
7
Bij de berekening van het percentage, bedoeld in het eerste lid, en de hoogte van het variabel bedrag, bedoeld in het vijfde lid, wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters en de deelnemers tot 22 jaar voor de vakopleiding, middenkaderopleiding en de specialistenopleiding bij elkaar opgeteld.
8
In afwijking van de bovenstaande leden, kan een onderwijsinstelling die niet voldoet aan één van de procentuele normen bedoeld in tabel 2, alsnog in aanmerking komen voor het variabel bedrag, indien er sprake is van een substantiële daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, zijnde:
a.
een daling van het percentage, bedoeld in het derde lid, met twee procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaand kalenderjaar, met betrekking tot de entreeopleiding;
b.
een daling van het percentage, bedoeld in het derde lid, met één procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaand kalenderjaar, met betrekking tot de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of de specialistenopleiding;
c.
voor het kalenderjaar 2016 een daling van het percentage, bedoeld in het vierde lid, met één procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met betrekking tot de basisberoepsopleiding en een daling van 0,7 procentpunt of meer ten opzichte van het behaalde percentage in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met betrekking tot de vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding.
Tabel 2. Procentuele norm nieuwe voortijdig schoolverlaters per categorie beroepsopleiding
2012–2013
32,5%
13,5%
4,25%
2013–2014
27,5%
11,5%
3,5%
2014–2015
22,5%
10%
2,75%
2015–2016
22,5%
10%
2,75%
Tabel 3. Maximumbedragen beschikbaar per categorie beroepsopleiding per onderwijsinstelling
Entreeopleiding
10–50
€ 25.000,–
51–250
€ 50.000,–
251–500
€ 100.000,–
501–1000
€ 200.000,–
Meer dan 1000
€ 300.000,–
Basisberoepsopleiding
10–50
€ 12.500,–
51–250
€ 25.000,–
251–500
€ 50.000,–
501–1000
€ 100.000,–
1001–2000
€ 150.000,–
2001–4000
€ 300.000,–
4001–6000
€ 400.000,–
6001–8000
€ 500.000,–
8001–10000
€ 600.000,–
Meer dan 10000
€ 700.000,–
Vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding
10–50
€ 12.500,–
51–250
€ 25.000,–
251–500
€ 50.000,–
501–1000
€ 100.000,–
1001–2000
€ 150.000,–
2001–4000
€ 300.000,–
4001–6000
€ 400.000,–
6001–8000
€ 500.000,–
8001–10000
€ 600.000,–
Meer dan 10000
€ 700.000,–
Artikel
14
Geen aanvullende bekostiging
Vervallen
Artikel
15
Hardheidsclausule
1
Indien voor de toepassing van de meetsystematiek, bedoeld in bijlage A van deze regeling, die als uitgangspunt dient voor de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, de gegevensbronnen niet tijdig beschikbaar zijn en dit zal leiden tot een onbillijkheid van ernstige aard bij de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de betreffende instelling, kan de minister een correctie toepassen op de procentuele normen, als bedoeld in tabel 2.
2
Indien als gevolg van oprichting, splitsing, samenvoeging of verplaatsing van een onderwijsinstelling de toepassing van de peilmomenten, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, die als uitgangspunt dient voor de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de desbetreffende onderwijsinstelling, bedoeld in deze paragraaf, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan de minister afwijken van deze gegevens.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2012.
Artikel
18a
Vervaldatum
1
Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2017.
2
Voor zover er ter zake, na het vervallen van deze regeling, nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling plaats.
3
Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van deze regeling blijven in stand.
Artikel
19
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling prestatiebox mbo.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,J.M. vanBijsterveldt-Vliegenthart
Bijlage
A
behorende bij artikel 7 van de Regeling prestatiebox mbo
deel 1
Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per mbo-instelling inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2015–2016
Begripsbepalingen
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a.
teldatum: datum waarop het aantal inschrijvingen per onderwijsinstelling bij aanvang van het studiejaar wordt gemeten. Het betreft hier de datum van 1 oktober;
vavo: het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs;
d.
Examen resultaten register: de registratie door Dienst Uitvoering Onderwijs van examenresultaten in het voortgezet onderwijs op basis de Wet voortgezet onderwijs. Het Examen resultaten register omvat een overzicht van behaalde examenresultaten vanaf schooljaar 1998/1999. Vanaf schooljaar 2005/2006 zijn deze gegevens onderdeel van het basisregister;
verlate startkwalificatie: startkwalificatie behaald zonder bekostigde inschrijving in de maanden oktober tot en met december volgend op de teldatum (t+1), na een bekostigde inschrijving op de teldatum (t);
Register vrijstellingen LPW: het register waarin onder andere de vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet staan geregistreerd. Dit register is juridisch en technisch in oprichting ten tijde van de ondertekening van het convenant.
k.
register UWV: het register waar mensen met een baan geregistreerd staan;
l.
Registers van politie en defensie: de registers waarin de deelnemers aan politieschool en defensieopleidingen geregistreerd staan;
m.
Examenregister: het register waar het aantal behaalde startkwalificaties geregistreerd staat;
n.
schooljaar, studiejaar of collegejaar: het jaar waarin de student staat ingeschreven dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend.
Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs
Voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in drie categorieën ingedeeld: mbo-niveau 1, mbo-niveau 2 en mbo-niveaus 3 en 4. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (tot 23 jaar) uit het vavo-onderwijs, niet zijnde de Rutte-leerlingen, wordt wel geteld per mbo-instelling, maar dit aantal wordt niet beoordeeld in het kader van de prestatiesubsidies. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters uit het vavo telt wel mee in het landelijk gepresenteerde cijfer.
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per categorie per studiejaar in het middelbaar beroepsonderwijs wordt door de minister berekend op basis van de volgende formule:
X= A – B – (C1+C2+C3+C4+C5+C6+C7+C8+C9+C10+C11) – (D1+D2+D3+D4+D5)
Waarbij:
X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per categorie per studiejaar (t) in het middelbaar beroepsonderwijs;
A = (ook wel startpopulatie genoemd) het aantal jongeren in de leeftijd tot 22 jaar dat op de teldatum van het studiejaar (t) door de onderwijsinstelling als deelnemer is ingeschreven per categorie in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging wordt meegeteld;
B = het aantal jongeren onder B is de som van B1, B2 en B3:
B1: het aantal jongeren onder A dat op teldatum t of voor of op teldatum t + 1 is overleden of geëmigreerd naar het buitenland. Deze gegevens worden ontleend aan de basisregistratie personen;
B2: het aantal jongeren onder A dat woonachtig is in het buitenland of zonder vaste woon- of verblijfplaats is op teldatum t of teldatum t + 1;
B3: het aantal jongeren onder A dat op teldatum t + 1 onder de vrijstellingen van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet 1969 valt en als zodanig is bevestigd door de leerplichtambtenaar in het Register vrijstellingen LPW;
CHet aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende studiejaar (t + 1) nog een opleiding volgt. Het kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding betreffen aan dezelfde of een andere bekostigde instelling dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:
•
C1: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende studiejaar t + 1 is ingeschreven als deelnemer in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging wordt meegeteld. Dit op basis van gegevens zoals geregistreerd in het basisregister;
•
C2: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 is ingeschreven in het hoger onderwijs zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs;
•
C3: het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 als leerling in het voortgezet onderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
•
C4: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 als vavo-deelnemer is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
•
C5: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als leerling in het niet-bekostigd voorgezet onderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
•
C6: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als deelnemer in het niet-bekostigd middelbaar beroepsonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
•
C7: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 geregistreerd staat bij de Dienst Justitiële inrichtingen in het basisregister;
•
C8: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als deelnemer aan de politieschool of defensieopleidingen is ingeschreven op basis van registers van politie en defensie;
•
C9: Het aantal jongeren onder A dat op teldatum van studiejaar t + 1 als leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs of praktijkonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd het basisregister;
•
C11: Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van studiejaar t + 1 als deelnemer is ingeschreven binnen een traject zijnde onderdeel van een met de Onderwijsinspectie afgesproken maatschappelijke prestatie;
D = Het aantal jongeren onder A dat een startkwalificatie heeft behaald. D is de som van:
•
D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende studiejaar (t) een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het basisregister;
•
D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf 2004 tot aan studiejaar (t) al een startkwalificatie heeft behaald in het middelbaar beroepsonderwijs zoals geregistreerd in het basisregister. Het basisregister omvat een overzicht van behaalde mbo-diploma’s vanaf kalenderjaar 2004. Eerder in het mbo behaalde diploma’s zijn niet in het basisregister geregistreerd;
•
D3: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf studiejaar 1998–1999 tot studiejaar (t) voorafgaand aan de inschrijving op het middelbaar beroepsonderwijs of de vavo een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of basisregister.
•
D4: Het aantal jongeren onder A dat gedurende de eerste drie maanden na de teldatum (t+1) een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het examenregister (de zogenoemde verlate startkwalificatie);
Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school inzake het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012–2013 tot en met 2015–2016
Begripsbepalingen
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a.
teldatum: datum waarop het aantal inschrijvingen per onderwijsinstelling bij aanvang van het schooljaar wordt gemeten. Het betreft hier de datum van 1 oktober;
vavo: het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs;
d.
Examen resultaten register: de registratie door Dienst Uitvoering Onderwijs van examenresultaten in het voortgezet onderwijs op basis de Wet voortgezet onderwijs. Het Examen resultaten register omvat een overzicht van behaalde examenresultaten vanaf schooljaar 1998/1999. Vanaf schooljaar 2005/2006 zijn deze gegevens onderdeel van het Basisregister;
Register vrijstellingen LPW: het register waarin de vrijstellingen als bedoeld in artikel 5 en 15 van de Leerplichtwet staan geregistreerd;
j.
Registers van politie en defensie: de registers waar het aantal deelnemers aan politieschool en defensieopleidingen geregistreerd staan;
k.
Examenregister: het register waar het aantal behaalde startkwalificaties geregistreerd staat;
l.
schooljaar, studiejaar of collegejaar: het jaar waarin de student staat ingeschreven dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend.
Berekeningswijze voor het voortgezet onderwijs
Voor het voortgezet onderwijs wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in drie categorieën ingedeeld: onderbouw (inclusief brug 3), bovenbouw vmbo (inclusief vm2) en bovenbouw havo/vwo. De Rutte-leerlingen die uitbesteed zijn aan het vavo blijven ingeschreven staan bij de vo-school en tellen als zodanig mee bij de vo-school als leerling en mogelijk als nieuwe voortijdig schoolverlater.
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school per categorie per schooljaar (t) wordt door de minister berekend op basis van de volgende formule:
X= A – B – (C1+C2+C3+C4+C5+C6+C7+C8+C9+C10+C11) – (D1+D2+D3+D4+D5)
Waarbij:
X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school per categorie per schooljaar (t) in het voortgezet onderwijs
A = (ook wel startpopulatie genoemd) het aantal jongeren per categorie in de leeftijd tot 22 jaar dat op de teldatum bij aanvang van het schooljaar (t) door de onderwijsinstelling:
•
als leerling is ingeschreven en voor bekostiging in het voortgezet onderwijs wordt meegeteld;
•
het geen leerlingen betreft aan het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs;
het geen leerlingen betreft aan de Engelse Stroom of Internationaal Baccelaureaat.
B = Het aantal jongeren onder B is de som van B1, B2 en B3:
B1: het aantal jongeren onder A dat voor of op teldatum t + 1 is overleden of geëmigreerd naar het buitenland. Deze gegevens worden ontleend aan de basisregistratie personen;
B2: het aantal jongeren onder A dat woonachtig is in het buitenland of zonder vaste woon- of verblijfplaats is op teldatum t of op teldatum t + 1;
B3: het aantal jongeren onder A dat op teldatum t + 1 onder de vrijstellingen van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet 1969 valt en als zodanig is bevestigd door de leerplichtambtenaar in het Register vrijstellingen LPW;
C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende schooljaar (t + 1) nog een opleiding volgt. De opleiding kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:
C1:
het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende schooljaar (t + 1) nog steeds is ingeschreven als leerling in het voortgezet onderwijs op basis van gegevens zoals geregistreerd in het basisregister;
C2:
het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 als deelnemer is ingeschreven en voor bekostiging wordt meegeteld in het middelbaar beroepsonderwijs en als zodanig geregistreerd in het basisregister;
C3:
het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 als vavo-deelnemer is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
C4:
het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 is ingeschreven in het hoger onderwijs zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs;
C5:
het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 als leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs of praktijkonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
C6:
het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 als leerling in het niet-bekostigd voorgezet onderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
C7:
het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 als deelnemer in het niet-bekostigd middelbaar beroepsonderwijs is ingeschreven zoals geregistreerd in het basisregister;
C8:
het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t + 1 geregistreerd staat bij de Dienst Justitiële inrichtingen in het basisregister;
C9:
het aantal jongeren onder A dat op teldatum van schooljaar t +1 als leerling aan de politieschool of defensieopleidingen is ingeschreven en als zodanig in het register politie en defensie staat.
C11:
het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van schooljaar t + 1 als leerling is ingeschreven binnen een traject zijnde onderdeel van een met de Onderwijsinspectie afgesproken maatschappelijke prestatie;
D = Het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) is uitgeschreven met een startkwalificatie. D is de som van:
D1:
het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) een startkwalificatie heeft behaald zoals geregistreerd in het basisregister;
D2:
het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf begin 1998/1999 tot aan schooljaar (t) reeds een startkwalificatie heeft behaald in het voortgezet onderwijs zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of in het basisregister.