Wet van 12 juli 2012 tot vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 2012)

Politiewet 2012

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de organisatie en het beheer van de politie en daartoe de Politiewet 1993 te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:

  • a.

    ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

  • b.

    ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

  • c.

    vrijwillige ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, onderscheidenlijk voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

  • d.

    ambtenaren van de rijksrecherche die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, onderscheidenlijk voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche.

Artikel

2a

Ambtenaren die zijn aangesteld bij het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum en direct daaraan voorafgaand ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak waren, zijn ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a.

Hoofdstuk

2

De uitvoering van de politietaak

§

2.1

De taak van de politie en de politietaken van de Koninklijke marechaussee

Artikel

3

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Artikel

4

Artikel

5

Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gegeven over de samenwerking van de politie met de Koninklijke marechaussee.

§

2.2

Bevoegdheden

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

§

2.3

Het gezag

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

3

Het beleid ten aanzien van de politie en de organisatie van de politie

Afdeling

3.1

Beleids- en beheersbevoegdheden en kwaliteitszorg op rijksniveau

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de bewapening, de uitrusting en de kleding van de ambtenaren van politie.

Artikel

23

Artikel

24

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

  • a.

    de doeleinden waarvoor de politie, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens, gegevens verwerkt of verder verwerkt en de categorieën van gegevens die de politie daartoe verwerkt, alsmede over de terbeschikkingstelling van gegevens ten behoeve van de uitvoering van de politietaak en de verstrekking van gegevens aan personen en instanties;

  • b.

    de wijze waarop de politie gegevens verwerkt, daaronder begrepen de schrijfwijze en classificatie van gegevens, alsmede de wijze van vermelding van de herkomst van de gegevens.

Afdeling

3.2

De inrichting van de politie

§

3.2.1

Algemene bepalingen

Artikel

25

Artikel

26

De politie heeft rechtspersoonlijkheid en is gevestigd in een door Onze Minister aan te wijzen gemeente.

§

3.2.2

De korpschef

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Onze Minister kan de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden.

Artikel

32

§

3.2.3

Beleids- en beheerscyclus en bekostiging

Artikel

33

Onze Minister stelt jaarlijks ten laste van de begroting van zijn ministerie bijdragen ter beschikking aan de politie.

Artikel

34

Onze Minister stelt jaarlijks een begroting vast voor de politie voor het komende begrotingsjaar alsmede een meerjarenraming voor vier op het begrotingsjaar volgende jaren.

Artikel

35

Onze Minister stelt jaarlijks een jaarrekening vast van de politie, die vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid van de besteding, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel

36

Artikel

37

Afdeling

3.3

De regionale eenheden

Artikel

38

Artikel

38a

Artikel

38b

Artikel

38c

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

38d

De regioburgemeester legt over de uitoefening van zijn taken op grond van deze wet en zijn bevoegdheid op grond van artikel 39, tweede lid, verantwoording af aan de overige burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert.

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

De regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie overleggen regelmatig met de politiechef van een regionale eenheid.

Afdeling

3.3a

Bovenlokale afstemming

Artikel

41a

De burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en waarvan de grenzen van de gemeenten samenvallen met de indeling van de regio’s, genoemd in de bijlage bij artikel 8 van de Wet Veiligheidsregio’s, en de hoofdofficier van justitie kunnen ten minste eenmaal per jaar over het beleid en de taakuitvoering van de politie overleg voeren.

Afdeling

3.4

De landelijke eenheden

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Afdeling

3.5

Rechtspositie

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de rangen van de politie en tekens van bijzondere verdiensten.

Hoofdstuk

4

De rijksrecherche

Artikel

49

Artikel

50

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 9 en 12 is van overeenkomstige toepassing op de rijksrecherche. Bij ministeriële regeling kunnen regels omtrent de vereisten voor een goede taakuitvoering door de politie, gesteld krachtens artikel 21, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de rijksrecherche.

Artikel

51

Het beheer van de rijksrecherche berust bij het College van procureurs-generaal.

Artikel

52

Het College van procureurs-generaal stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan en jaarlijks een begroting, een financieel verslag en een jaarverslag met betrekking tot de rijksrecherche vast. Deze behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel

53

Artikel

54

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

  • a.

    de doeleinden waarvoor de rijksrecherche, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens, gegevens verwerkt of verder verwerkt en de categorieën van gegevens die de rijksrecherche daartoe verwerkt, alsmede over de terbeschikkingstelling van gegevens ten behoeve van de uitvoering van de politietaak en de verstrekking van gegevens aan personen en instanties;

  • b.

    de wijze waarop de rijksrecherche gegevens verwerkt, daaronder begrepen de schrijfwijze en classificatie van gegevens, alsmede de wijze van vermelding van de herkomst van de gegevens.

Artikel

55

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven over de samenwerking van de rijksrecherche met de politie. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gegeven over de samenwerking van de rijksrecherche met de Koninklijke marechaussee.

Hoofdstuk

5

Bijstand

§

5.1

Bijstand aan de politie

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

§

5.2

Bijstand aan de rijksrecherche

Artikel

60

Behoeft de rijksrecherche bijstand van de politie, dan verstrekt het College van procureurs-generaal op aanvraag van de officier van justitie aan de korpschef de nodige opdrachten en stelt het Onze Minister daarvan in kennis.

§

5.3

Bijstand aan de Koninklijke marechaussee

Artikel

61

De politie kan bijstand verlenen aan de Koninklijke marechaussee, met inachtneming van de artikelen 62 tot en met 64.

Artikel

62

Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van de politie voor de handhaving van de openbare orde, dan richt Onze Minister van Defensie op aanvraag van de burgemeester een verzoek daartoe aan Onze Minister. Onze Minister verstrekt aan de korpschef de nodige opdrachten en stelt Onze Minister van Defensie daarvan in kennis.

Artikel

63

Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van de politie voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt Onze Minister van Defensie op aanvraag van de officier van justitie een verzoek daartoe aan het College van procureurs-generaal. Het College van procureurs-generaal verstrekt door tussenkomst van de korpschef aan de betrokken politiechefs de nodige opdrachten en stelt Onze Minister en Onze Minster van Defensie daarvan in kennis.

Artikel

64

Hoofdstuk

6

Toezicht

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Met het toezicht bedoeld in artikel 65, eerste lid, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren van de inspectie. Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Hoofdstuk

7

De behandeling van klachten

Artikel

67a

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

73a

Vervallen

Artikel

74

Artikel

75

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

76

Deze wet wordt aangehaald als: Politiewet, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
De Minister van Defensie, J. S. J. Hillen
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten