Wet van 15 november 2012, houdende regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Wet normering topinkomens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat de regels betreffende de openbaarmaking van topinkomens in de publieke en semipublieke sector worden uitgebreid met regels betreffende de hoogte van deze inkomens;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    verantwoordelijke:

    • 1°.

      Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 2.1, tweede lid, en 2.8, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

    • 2°.

      gedeputeerde staten van de provincies;

    • 3°.

      de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

    • 4°.

      de dagelijkse besturen van de waterschappen;

    • 5°.

      de dagelijkse besturen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

    • 6°.

      de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en

    • 7°.

      de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument;

  • b.

    topfunctionaris:

    • 1°.

      de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep bij het Rijk, de vice-admiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenant-generaals, degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de colleges, bedoeld in artikel 1.1, van de Comptabiliteitswet 2016, alsmede de leden van een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid en de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan;

    • 2°.

      de secretarissen bij de provincies, de gemeenten en de waterschappen en de griffiers bij de provincies en de gemeenten;

    • 3°.

      de voorzitters en secretarissen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan het bestuur en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van het gehele openbaar lichaam;

    • 4°.

      de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon;

    • 5°.

      de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon of de gehele instelling;

    • 6°.

      degene die een functie als bedoeld onder 1° tot en met 5° voor een periode van ten minste twaalf kalendermaanden heeft vervuld en daarna bij dezelfde rechtspersoon of instelling een dienstverband behoudt, voor een periode van vier jaar vanaf het tijdstip dat niet langer de functie als bedoeld onder 1° tot en met 5° wordt vervuld, met uitzondering van bij regeling van Onze Minister aan te wijzen functies;

  • c.

    partijen: de rechtspersoon waartoe de verantwoordelijke behoort en de topfunctionaris die een bezoldiging zijn overeengekomen als tegenprestatie voor de uitvoering van de aan de topfunctionaris opgedragen taken en, ingeval een topfunctionaris de opgedragen taken vervult anders dan op grond van een dienstbetrekking, tevens de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt;

  • d.

    dienstverband: aanstelling, arbeidsovereenkomst of andere titel op grond waarvan de topfunctionaris tegen betaling zijn opgedragen taken vervult;

  • e.

    bezoldiging: de som van de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, met uitzondering van de omzetbelasting, dan wel, indien een functie wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking, de som van de vergoedingen voor het vervullen van de functie, met uitzondering van de vergoedingen die bij een functievervulling op grond van een dienstbetrekking onbelast zouden zijn, en met uitzondering van de omzetbelasting;

  • f.

    beloning: de som van de periodiek betaalde beloningen en de winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en met uitzondering van door werkgevers wettelijk of krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde niet op de beloning ingehouden sociale verzekeringspremies;

  • g.

    dienstbetrekking: dienstbetrekking of fictieve dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • h.

    beloningen betaalbaar op termijn: het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband;

  • i.

    uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemene bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een van toepassing zijnde collectieve regeling die is overeengekomen met verenigingen van werknemers of ambtenaren die bevoegd zijn afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden, of uit een wettelijk voorschrift;

  • j.

    financieel verslaggevingsdocument: jaarverslag als bedoeld in artikel 2.31 van de Comptabiliteitswet 2016, jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet, jaarrekening als bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet of jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek dan wel, indien deze artikelen niet van toepassing zijn, een ander bij of krachtens de wet voorgeschreven document dat jaarlijks wordt opgesteld tot verschaffing van inzicht in de financiële positie van een rechtspersoon of een organisatie van een rechtspersoon;

  • k.

    betaling: ten laste van de rechtspersoon waartoe de verantwoordelijke behoort verrichte betaling wegens bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband

    • 1°.

      aan de topfunctionaris, of

    • 2°.

      ingeval een topfunctionaris de opgedragen taken vervult anders dan op grond van een dienstbetrekking, aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt, of

    • 3°.

      ten behoeve van de topfunctionaris aan derden;

  • l.

    boekjaar: het jaar waarop het financieel verslaggevingsdocument betrekking heeft;

  • m.

    gelieerde rechtspersoon: andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, waarop niet reeds op grond van een andere bepaling van deze wet paragrafen 2, 3 of 4 van toepassing zijn,

  • n.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • o.

    Onze minister wie het aangaat:

    • 1°.

      ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid: Onze minister, dan wel, ten aanzien van de zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid, de openbare lichamen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen e en f, onderscheidenlijk de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel h, Onze minister op wiens beleidsterrein het zelfstandig bestuursorgaan, het openbaar lichaam, het andere lichaam of de rechtspersoon werkzaam is, of, ten aanzien van een openbaar lichaam ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen: Onze minister;

    • 2°.

      ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a: Onze minister op wiens beleidsterrein het betreffende orgaan werkzaam is;

    • 3°.

      ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b: Onze minister die het orgaan, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, is dat een of meer leden van het bestuur van de rechtspersoon benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid van de rechtspersoon, dan wel, indien het orgaan geen minister is, Onze minister;

    • 4°.

      ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c: Onze minister, dan wel, indien de rechtspersoon ten laste van de begroting van een van Onze andere ministers een of meer subsidies ontvangt van ten minste € 500.000, Onze andere minister die de hoogste subsidie verstrekt;

    • 5°.

      ten aanzien van de rechtspersonen en instellingen, bedoeld in de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel d, 1.4, eerste lid en artikel 1.5, eerste lid: Onze minister die belast is met de leiding van het in de bijlage aangegeven ministerie;

    • 6°.

      ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel e: Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel

1.2

Artikel

1.3

Artikel

1.4

Artikel

1.5

Artikel

1.6

Artikel

1.6a

Artikel

1.7

Voor zover zulks niet reeds uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, worden de bij of krachtens deze wet in het financieel verslaggevingsdocument op te nemen gegevens onderworpen aan het oordeel van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij bij regeling van Onze Minister anders is bepaald.

Artikel

1.8

Ten aanzien van personen over wie Onze Minister zulks besluit, wordt tot de bezoldiging in de zin van deze wet niet gerekend de loonbestanddelen die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen.

Artikel

1.9

Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over:

  • a.

    hetgeen tot de bezoldiging wordt gerekend;

  • b.

    de toerekening van onderdelen van de bezoldiging aan enig kalenderjaar;

  • c.

    hetgeen tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband wordt gerekend;

  • d.

    de controle van het financieel verslaggevingsdocument door de accountant op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Artikel

1.10

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister wie het aangaat, beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitoefening van een op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen aan Onze Minister wie het aangaat toekomende bevoegdheid.

§

2

Bezoldigingsmaximum

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Artikel

2.4

Artikel

2.5

Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister kunnen gezamenlijk bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, voor een of meer functies van topfunctionarissen bij een rechtspersoon of instelling een maximum vaststellen dat hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, indien de bijzondere arbeidsmarktomstandigheden een hoger bedrag rechtvaardigen, doch niet hoger dan 130 procent van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.

Artikel

2.6

Artikel

2.7

Artikel

2.8

Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, voor de toepassing van artikel 2.1, tweede lid, een getal vaststellen dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° en 5°. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen hoger worden vastgesteld. Het getal is niet hoger dan de in artikel 2.2 genoemde percentages, tenzij de rechtspersoon of instelling krachtens artikel 2.2 is uitgezonderd.

Artikel

2.9

Artikel

2.10

Artikel

2.11

Vervallen

§

3

Sectorale bezoldigingsnorm

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Artikel

3.3

Onze Minister wie het aangaat stelt, in overeenstemming met Onze Minister, een bedrag als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, jaarlijks vast uiterlijk in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft.

Artikel

3.4

Artikel

3.5

Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, voor de toepassing van artikel 3.1, derde lid, een getal vaststellen dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° en 5°. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen hoger worden vastgesteld. Het getal is niet hoger dan de in artikel 3.2 genoemde percentages, tenzij de rechtspersoon of instelling krachtens artikel 3.2 is uitgezonderd.

Artikel

3.6

Artikel

3.7

Artikel

3.8

Vervallen

§

4

Openbaarmaking

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Rechtspersonen en instellingen die de op grond van artikel 4.1, eerste en tweede lid, vastgestelde gegevens inzake bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband in het financieel verslaggevingsdocument opnemen, kunnen afzien van het opnemen in dat document van de verantwoording van bezoldigingsinformatie op grond van de artikel 383, eerste lid, en artikel 383c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover op hen van toepassing. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld.

§

5

Handhaving

Artikel

5.1

Artikel

5.2

Artikel

5.3

De Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, pensioenfondsen, alsmede verzekeraars aan wie betalingen zijn verricht ten behoeve van een beloning betaalbaar op termijn of een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, zijn verplicht desgevraagd aan Onze Minister wie het aangaat kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

Artikel

5.4

Artikel

5.5

Artikel

5.6

§

6

Het adviescollege normeringbeleid bezoldigingen topfunctionarissen

Artikel

6.1

Vervallen

Artikel

6.2

Vervallen

§

7

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

7.1

Artikel

7.2

Onze Minister zendt in 2020, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

7.3

Artikel

7.3a

Artikel

7.3b

Artikel

7.4

Artikel

7.4a

Artikel

7.6

Vervallen

Artikel

7.7

Vervallen

Artikel

7.8

Vervallen

Artikel

7.9

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 2.3, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. Bij dat besluit kunnen de in artikel 2.3, eerste lid, genoemde bedragen overeenkomstig artikel 2.3, derde lid, worden gewijzigd.

Artikel

7.10

Deze wet wordt aangehaald als: Wet normering topinkomens.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Bijlage

1

bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

  • 1.

    De krachtens artikel 19, eerste lid, van de Woningwet toegelaten rechtspersonen.

  • 2.

    De Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te Den Haag.

  • 3.

    De Stichting ProDemos – Huis voor democratie en rechtstaat te Den Haag.

  • 4.

    De Oorlogsgravenstichting te Den Haag.

  • 5.

    De Stichting Europa Decentraal, Kenniscentrum Europees Recht en Beleid voor decentrale overheden te Den Haag.

  • 6.

    De Vereniging Nederlandse Woonbond te Amsterdam.

  • 7.

    De Stichting A+O Fonds Rijk te Den Haag.

  • 8.

    De Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk.

  • 9.

    De Stichting Platform 31 te Den Haag.

  • 10.

    De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen te Zoetermeer.

  • 11.

    De Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw te Hilversum.

  • 12.

    Stichting Visitatie Woningcorporaties Nederland.

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Ministerie van Justitie en Veiligheid

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Ministerie van Financiën

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

  • 1.

    Stichting Wageningen Research te Wageningen.

Bijlage

2

bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel e, van de Wet normering topinkomens.

  • 1.

    De Vereniging PO-raad te Utrecht.

  • 2.

    De vereniging VO-raad te Utrecht.

  • 3.

    De vereniging MBO Raad te Woerden.

  • 4.

    De Vereniging Hogescholen te Den Haag.

  • 5.

    De Vereniging Universiteiten van Nederland te Den Haag.

Bijlage

3

bij artikel 1.4, eerste lid, van de Wet normering topinkomens

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Bijlage

4

bij artikel 1.5, eerste lid, van de Wet normering topinkomens.

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

De krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet aangewezen organisatie.