1.1.1
De Meetcode gas LNB bevatten de voorwaarden inzake de volume- en capaciteitsmetingen op de aansluitingen of systeemverbindingen op het landelijk gastransportnet alsmede de gaskwaliteitsmetingen in het landelijk gastransportnet.
De Meetcode gas LNB bevatten de voorwaarden inzake de volume- en capaciteitsmetingen op de aansluitingen of systeemverbindingen op het landelijk gastransportnet alsmede de gaskwaliteitsmetingen in het landelijk gastransportnet.
Begrippen, die in de Gaswet of de Begrippencode gas zijn gedefinieerd, hebben de in de Gaswet of Begrippencode gas gedefinieerde betekenis.
Het meetsysteem omvat een samenstel van meetinstallaties die gebruikt worden ter bepaling van gashoeveelheid, gashoeveelheid per uur, gaskwaliteit en/of hoeveelheid energie van het gas.
Het meetsysteem voldoet aan de volgende specificaties:
meetonzekerheid in hoeveelheid energie op maandbasis |
≤ 1% |
meetonzekerheid in hoeveelheid energie per uur |
≤ 2% |
beschikbaarheid data per uur (gemiddelde op jaarbasis) |
≥ 99% |
maximale storingsduur meting en/of data acquisitie |
24 uur |
beschikbaarheid Gaschromatograaf (GC) (op jaarbasis) |
≥ 95% |
De in 1.3 vermelde eisen gelden op basis van 95% betrouwbaarheid.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet slaat de voor het meetproces en voor het beheersproces conform de hoofdstukken 2 en 3 van deze Meetcode gas LNB relevante parameters op in een register. De gegevens in dit register kunnen door de aangeslotene of de regionale netbeheerder worden opgevraagd voor zover die zijn eigen aansluiting of systeemverbinding betreffen. Na opvraging worden de gegevens binnen 15 werkdagen ter beschikking gesteld.
De lokale data acquisitiesystemen van de meetinstallaties zijn op afstand uitleesbaar met een frequentie van minimaal eenmaal per 5 minuten ten behoeve van online informatievoorziening.
Met de in deze Meetcode gas LNB bedoelde meetinrichting wordt gelijkgesteld een meetinrichting die rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoet aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de eisen genoemd in deze Meetcode gas LNB wordt nagestreefd.
Voor alle meetinstallaties van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet voert deze het beheer en onderhoud zodanig uit dat blijvend wordt voldaan aan de gestelde functionele eisen.
Werkzaamheden aan meetinstallaties van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet mogen uitsluitend verricht worden door medewerkers van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet of personen die tot het verrichten van de werkzaamheden zijn gemachtigd door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.
De uitvoering van de werkzaamheden wordt opgetekend door degene die de werkzaamheden heeft uitgevoerd in daarvoor bestemde dossiers. Hierbij worden vastgelegd de datum, de aard van de werkzaamheden, de uitvoerder van de werkzaamheden, de resultaten van de controles, alsmede eventuele bijzonderheden. Deze gegevens worden op verzoek door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet aan betreffende aangeslotene of regionale netbeheerder ter beschikking gesteld. Na opvraging worden de gegevens binnen 15 werkdagen ter beschikking gesteld.
Nadat een meetinstallatie of onderdeel daarvan door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet is verwijderd bewaart deze de relevante ijk- en kalibratiecertificaten ten minste tot 1 jaar na verwijdering. Deze gegevens worden op verzoek door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet aan betreffende aangeslotene of regionale netbeheerder ter beschikking gesteld. Na opvraging worden de gegevens binnen 15 werkdagen ter beschikking gesteld.
De hoeveelheid gas onder bedrijfscondities wordt uitsluitend gemeten met gasmeters die voldoen aan de eisen voor gasmeters van klasse 1,0 volgens instrument specifieke bijlage MI-002 van Richtlijn 2004/22/EG van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten.
De bepaling van de geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities gebeurt met de ptz-methode: omrekening met behulp van de gemeten druk, de gemeten temperatuur en de berekende compressibiliteit.
De meetinrichting voor de bepaling van de geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities bestaat uit een gasmeter, een temperatuuropnemer, een drukopnemer en een Elektronisch Volume Herleidings Instrument (EVHI).
De gasmeter is ofwel voorzien van een mechanisch telwerk ofwel gebaseerd op elektronische verwerking van meetsignalen.
Een gasmeter voorzien van een mechanisch telwerk is uitgerust met een laagfrequente (LF) pulsgever gekoppeld aan het mechanisch telwerk en een hoogfrequente (HF) pulsgever. Dit type gasmeter beschikt over een controlemogelijkheid om de correcte werking van de gasmeter te verifiëren, bijvoorbeeld een HF/LF-controle. Indien aangeschaft na 1 januari 2012 is dit type gasmeter uitgerust met een voorziening waarmee de telwerkstand op afstand uitleesbaar is.
Een gasmeter gebaseerd op elektronische verwerking van meetsignalen is uitgerust met een seriële output, een elektronisch aangestuurd pulssignaal, seriële communicatie voor diagnostische doeleinden en een voorziening die de werking van de gasmeter verzekert tijdens uitval van voedingsspanning. Tevens beschikt dit type meter over een elektronisch signaal waarmee het verschil wordt aangegeven tussen een toestand waarin de gasmeter correct functioneert en waarin deze niet correct functioneert.
De gasmeter dient bij aanschaf te beschikken over een toelating afgegeven onder de Metrologiewet of de IJkwet. De gasmeter dient daar waar beschikbaar, te voldoen aan de (inter)nationale normen (bijvoorbeeld ISO, CEN, NEN) die voor het betreffende type gasmeter gepubliceerd zijn. Voor turbinegasmeters is EN 12261, voor rotorgasmeters is EN 12480 en voor ultrasone-gasmeters is ISO 17089 van toepassing.
De gasmeter moet voorzien zijn van een kalibratiecertificaat van een erkende kalibratieinstelling waarbij geldt dat de gebruikte kalibratiefaciliteit:
geaccrediteerd is conform ISO/IEC 17025 voor het uitvoeren van dergelijke kalibraties;
traceerbaar is naar de Europese Geharmoniseerde Referentie Waarde voor hoge druk aardgas onder stromingsconditie;
voor kalibratie van turbinegasmeters voldoet aan de eisen zoals gesteld in EN 12261 annex A.
Naast de bepalingen uit 2.1.1 geldt dat:
de flowgewogen gemiddelde miswijzing bij de hoogste druk waarbij gekalibreerd is ongeveer nul bedraagt. Onder “nul” wordt verstaan zo dicht bij nul als technisch mogelijk is.
bij de hoogste druk waarbij gekalibreerd wordt de miswijzing in het gebied tussen 0,25*Qmax en Qmax kleiner dan 0,5% is, waarbij Qmax het maximale debiet is onder bedrijfscondities waarbij de gasmeter gebruikt mag worden.
in het gebied tussen 0,25*Qmax en Qmax mag het verschil tussen de miswijzing bij de hoogste druk waarbij gekalibreerd is en de miswijzing bij de laagste druk waarbij gekalibreerd is niet groter zijn dan 0,7%.
indien een gasmeter is voorzien van een “beperkt opschrift” voor de drukklasse, ze binnen het aangegeven bereik wordt gebruikt.”
Indien als gasmeter een turbinemeter wordt gebruikt dan is deze toepasbaar in de volgende drukklassen:
ANSI 150 |
Alle drukken |
Atmosferisch en 8 bar |
ANSI 150 |
Tussen 4 en 8 bar |
8 bar ijk; geen lage druk kalibratie |
ANSI 300 |
Alle drukken |
8 bar en 20 of 35 bar |
ANSI 600 |
Alle drukken |
8 of 20 bar en 50 of 60 bar |
Indien als gasmeter een rotormeter wordt gebruikt dan is deze toepasbaar in de volgende drukklasse:
ANSI 150 |
Tot 16 bar |
Atmosferisch en 8 bar |
Gasmeters worden ingebouwd volgens het voorschrift van de fabrikant van de gasmeter met dien verstande dat er bij de turbinegasmeter sprake is van een rechte aanstroomlengte van ten minste 5 maal de nominale leidingdiameter (5D), voorafgegaan door een stroomrichter, en een afstroomlengte van ten minste 2D. Voor een rotorgasmeter geldt geen minimale aan- en afstroomlengte. Bij een ultrasone-gasmeter is er sprake van een rechte aanstroomlengte en afstroomlengte volgens ISO 17089. Bestaande installaties met een turbinegasmeter die niet aan de eis van aanstroomlengte van 5D voldoen worden niet aangepast indien de aanstroomlengte 4D of meer bedraagt.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet controleert periodiek (steekproefsgewijs) in gebruik zijnde gasmeters op een, door de van overheidswege aangestelde toezichthouder op de Metrologiewet, goedgekeurde systematische wijze.
Voor meetinrichtingen met een jaarafname van 250 miljoen m3(n) of meer per meetstraat, wordt met ingang van 1 januari 2014 de door de gasmeter gemeten hoeveelheid gas gecorrigeerd voor de afwijking van de betreffende gasmeter conform het bij deze gasmeter behorende kalibratiecertificaat.
Voor de bepaling van de geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities wordt de door de gasmeter bij bedrijfscondities gemeten hoeveelheid gas met behulp van een EVHI herleid tot m3(n) volgens de volgende formule:
waarin:
Vn= het aantal m³(n);
V = de gemeten hoeveelheid gas in m³ bij p en t (bedrijfscondities);
p = de absolute druk waaronder het gas de volumemeter passeert in bar;
t = de temperatuur waaronder het gas de volumemeter passeert in °C.
Z = compressibiliteit onder bedrijfscondities
Zn= compressibiliteit onder normaalcondities
De drukopnemer voor het vaststellen van de druk p wordt aangesloten op de plaats waar de druk bij kalibratie van de gasmeter maatgevend was. De drukopnemer moet bij ingebruikname zijn voorzien van een kalibratiecertificaat van een erkende kalibratieinstelling.
Bij turbine- en ultrasone-gasmeters wordt de temperatuuropnemer voor het vaststellen van de temperatuur t geplaatst in een zogenaamde “meet- en impulsring” achter de gasmeter, ofwel direct achter de gasmeter, waarbij de maximale afstand tussen uitlaatflens van de gasmeter en de temperatuuropnemer 0,5 m bedraagt. Bij rotorgasmeters bevindt de meet- en impulsring zich aan de inlaatzijde van de rotormeter. De temperatuuropnemer moet bij ingebruikname zijn voorzien van een kalibratiecertificaat van een erkende kalibratieinstelling.
Het EVHI gebruikt als ingangssignaal voor het bepalen van de gemeten hoeveelheid gas onder bedrijfscondities V de seriële output, het HF- of het LF-signaal van de gasmeter.
De berekening van de compressibiliteiten Z en Zn in het EVHI geschiedt conform de SGERG-methodiek (ISO 12213-3) of AGA NX19-mod. methodiek, afhankelijk van de uitvoering van het EVHI.
De voor de werking van het EVHI benodigde ingestelde waarden calorische bovenwaarde, relatieve dichtheid, molair percentage CO2 en molair percentage N2 worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet bepaald op basis van langjarige gemiddelden van het ter plekke voorkomende gas en planningsgegevens van de te verwachten toekomstige gasstromen. Deze waarden worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet op haar website gepubliceerd.
Op het volgens 2.4.1 bepaalde geleverde hoeveelheid gas onder normaalcondities wordt nog een correctie toegepast:
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet past achteraf deze correctie toe voor de invloed van de feitelijke gaskwaliteit (op het tijdstip van de meting) op de herleiding van het volume, dat wil zeggen op de door het EVHI bepaalde waarde voor de compressibiliteit Z. Deze correctie wordt de Z-correctie genoemd. Bij het bepalen van de omvang van de Z-correctiefactor Cfz worden de in 2.4.6 genoemde ingestelde waarden gebruikt en de volgens 3.1.5 bepaalde gerealiseerde waarden. Ten gevolge van de Z-correctie worden geen extra eisen gesteld aan de in het EVHI geprogrammeerde ingestelde waarden en is er evenmin sprake van een seizoensafhankelijke instelling. Bij deze correctie wordt gewerkt met de SGERG methodiek of een gelijkwaardige methodiek voor de uiteindelijke bepaling van de compressibiliteit.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet controleert ten minste 3 maal per jaar de gasmeter uitwendig op regelmatig lopend telwerk, afwezigheid van vocht achter glas en op een aanvaardbaar geluidsniveau. Tevens wordt 3 maal per jaar de in bedrijf zijnde gasmeter gesmeerd.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet controleert het EVHI, de temperatuuropnemer, de drukopnemer met controle apparatuur die voldoet aan onderstaande eisen:
Referentiedrukopnemer |
0,1% |
2 x per jaar |
Referentietemperatuuropnemer |
0,1 K |
2 x per jaar |
In het controleproces vindt een bewaking plaats op systematische afwijkingen, zijnde afwijkingen tussen meetinstrumenten en controleapparatuur die meermaals in dezelfde richting voorkomen. Deze bewaking vindt plaats volgens ISO 7871 of een vergelijkbare methode. De bewaking staat bekend onder de naam CUSUM techniek. De CUSUM techniek houdt in dat herhaalde afwijkingen in dezelfde richting tot een correctieve actie leiden indien zij gezamenlijk een drempelwaarde overschrijden, terwijl zij ieder voor zich als “niet significant” beoordeeld zouden worden.
De CUSUM techniek wordt toegepast op de controle resultaten voor de druk- en temperatuuropnemers en voor de Gaschromatografen (GC’s) (testanalyses, zie 3.3.5).
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet kalibreert één keer per jaar elk EVHI. Voor het bepalen van de miswijzing van het EVHI wordt een controleapparaat (inclusief referentiedruk en -temperatuuropnemer) parallel geschakeld. De miswijzing van het EVHI (herleidingsfout) is het procentuele verschil tussen de met behulp van het EVHI bepaalde conversiefactor en de conversiefactor van het controleapparaat, betrokken op de laatstgenoemde conversiefactor. Een controle van het EVHI bestaat uit ten minste 2 metingen binnen één controle.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet controleert één keer per jaar de drukopnemer door de drukopnemer van de EVHI te vergelijken met de referentiedrukopnemer van het controleapparaat.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet controleert één keer per jaar de temperatuuropnemer door de temperatuuropnemer van de EVHI te vergelijken met de referentietemperatuuropnemer van het controleapparaat.
[Vervallen]
[Vervallen]
Indien bij de controles genoemd in 2.7.5 t/m 2.7.7 de netbeheerder van het landelijk gastransportnet een afwijking vindt groter dan de toegestane afwijking (zie onderstaande tabel), dan voert deze binnen 4 weken een vervolgonderzoek en een eventuele justering of vervanging uit. Tevens wordt er een nieuwe controle uitgevoerd. Wanneer de herleidingsfout groter is dan 1% dan neemt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de betreffende in gebruik zijnde meetinrichting direct uit bedrijf en wordt een reserve meetinrichting in bedrijf genomen. Wanneer de herleidingsfout groter is dan 1,5% dan corrigeert de netbeheerder van het landelijk gas-transportnet de meetresultaten conform 4.1.7 of 4.6.5 voor systeemverbindingen en 4.1.7 voor aansluitingen op het landelijk gastransportnet.
1 x per jaar |
Herleidingsfout |
0,5% |
|
Verschil herleidingsfout van de metingen |
0,3% |
||
p-fout |
0,4% |
||
CUSUM p |
actiegrens |
0,45% |
|
drempelwaarde |
0,08% |
||
t-fout |
0,5 K |
||
CUSUM t |
actiegrens |
0,45 K |
|
drempelwaarde ISM 999 |
0,15 K |
||
drempelwaarde overig |
0,08 K |
De aangeslotene of de regionale netbeheerder kunnen individuele controleresultaten van de betreffende aansluiting of systeemverbinding opvragen bij de netbeheerder van het landelijk gastransportnet. Na opvraging worden de gegevens binnen 15 werkdagen ter beschikking gesteld.
Ter illustratie is het beschreven controleproces samengevat in onderstaand schema:
Een lokaal data-acquisitiesysteem, separaat of als geïntegreerd onderdeel van het EVHI, registreert op de plek van de meting aan het einde van elk uur drie tellerstanden: tellerstanden voor de gasmeter, de niet-herleidbare gashoeveelheid en de herleidbare gashoeveelheid. De laatste twee zoals bepaald door het EVHI op basis van de gasmeter op het tijdstip van registratie.
De bijdrage van de onnauwkeurigheid van de klok van het lokale data-acquisitiesysteem aan de bepaling van de hoeveelheid per uur bedraagt maximaal 0,05%. De klok van het lokale data-acquisitiesysteem wordt ten minste dagelijks gesynchroniseerd met een centrale klok. Bij een tijdsynchronisatie met een tijdsverschil groter dan 18 seconden vindt er een correctie op de uurwaarden plaats op basis van dat tijdsverschil.
Indien het lokaal data-acquisitiesysteem geen geïntegreerd onderdeel van het EVHI vormt, vindt de overdracht van de telwerkstand van de gasmeter naar het data-acquisitiesysteem indien mogelijk plaats op basis van een ander signaal dan het signaal dat gebruikt wordt voor de herleiding door het EVHI. De overdracht van de EVHI-standen naar het data-acquisitiesysteem vindt plaats via pulsen of via een seriële verbinding. De telwerken van het data-acquisitiesysteem worden afgeleide telwerken genoemd. De afgeleide telwerken lopen synchroon met primaire telwerken van de gasmeter en het EVHI.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet borgt dat de afgeleide telwerken synchroon lopen met de primaire telwerken. In het geval dat de signaaloverdracht tussen de gasmeter, het EVHI en/of het lokaal data-acquisitiesysteem gebaseerd is op pulssignalen wordt dit geborgd door hierop ten minste vier maal per jaar een controle uit te voeren. Bij constatering van verschillen worden de telwerken van het data-acquisitiesysteem gesynchroniseerd aan de primaire telwerken op de gasmeter en het EVHI. Het daarbij betrokken volume verschil wordt verwerkt als correctie volgens 4.3.3 en/of als restvolume volgens 4.4.3.
Het lokale data-acquisitiesysteem legt met de data de door de meetinrichting gegenereerde storingsinformatie vast.
Doel van de gaskwaliteitbepaling is het vaststellen van de calorische bovenwaarde en het bepalen van de voor de uitvoering van 2.4.7 benodigde waarden.
Bij de gaskwaliteitbepaling worden de relatieve concentraties bepaald van de onderstaande componenten, waarbij tevens een indicatie van het werkgebied is gegeven.
Methaan |
65,0 |
96,0 |
Ethaan |
0,2 |
11,0 |
Propaan |
0,1 |
4,0 |
2-methylpropaan (Iso-butaan) |
0,01 |
0,9 |
Normaal-butaan |
0,01 |
0,9 |
Neo-pentaan (2,2 dimethylpropaan) |
0,001 |
0,5 |
Methylbutaan (Iso-pentaan) |
0,001 |
0,6 |
Normaal-pentaan |
0,001 |
0,6 |
C6+ |
0,001 |
0,5 |
N2 |
0,3 |
17,0 |
CO2 |
0,2 |
11,0 |
De gaskwaliteitbepaling wordt uitgevoerd door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en bestaat uit een gaskwaliteitmeting en een gaskwaliteitsysteem.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet voert de gaskwaliteitmeting uit met een gaschromatograaf (GC) of een of meerdere apparaten waarmee de gaskwaliteit bepaald kan worden met gelijkwaardige nauwkeurigheid conform 1.3.2 en 3.2.4.
Het gaskwaliteitsysteem bepaalt de gaskwaliteit op een aansluiting of systeemverbinding uitgaande van een of meerdere gaskwaliteitmetingen met een nauwkeurigheid die leidt tot een nauwkeurigheid van de bepaling van de hoeveelheid energie die gelijk is aan of beter dan de specificaties in 1.3.2.
De GC voert de gasanalyse uit op grond van op representatieve punten uit het landelijk gastransportnet getrokken gasmonsters. De GC heeft een nominale analyseslag van 15 minuten of minder.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet maakt de plaatsen waar een GC is opgesteld bekend door middel van een openbare rapportage op haar website.
Uit de gassamenstelling bepaald door de GC worden de calorische bovenwaarde en de relatieve dichtheid berekend volgens ISO 6976.
De onnauwkeurigheid van de bepaling van de calorische bovenwaarde is niet groter dan 0,4% van de bepaalde waarde.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet voert voor ingebruikname van een GC en bij de vervanging van componenten (bijvoorbeeld de detector) een multi-level kalibratie uit. Bij een multi-level kalibratie wordt van 7 directe componenten een kalibratie-lijn bepaald op basis van zeven punten in het gewenste werkgebied. De directe componenten zijn N2, CO2, methaan, ethaan, propaan, iso-butaan, en normaal-butaan.
Ter controle van de goede werking van de GC wordt wekelijks automatisch een controle uitgevoerd met een gecertificeerd kalibratie- of testgas. De wekelijkse controle omvat 3 analyses. Controle vindt plaats op basis van statistische controlemethodieken. De details van deze controlemethodiek worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet op haar website gepubliceerd. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet rapporteert in de jaarlijkse evaluatie van het meetproces conform 4.5.1 dat middels deze wekelijkse controles voldaan wordt aan de gestelde kwaliteitseisen.
De in 3.3.1 en 3.3.2 genoemde kalibratiegassen worden gravimetrisch aangemaakt volgens ISO 6142 en van een certificaat voorzien voor elk van de 7 componenten volgens ISO 6711. De GC waarmee de controle van het aangemaakte kalibratiegas wordt uitgevoerd is gekalibreerd met primair referentie materiaal. Na controle en goedkeuring van het nieuw gemaakte kalibratiegas wordt een certificaat gemaakt volgens ISO 6141.
Ter controle van de juiste werking van de GC voert de netbeheerder van het landelijk gastransportnet maandelijks een testgas analyse uit. Een testgas is een monster van gas getrokken uit het landelijk gastransportnet. De gaskwaliteit van het testgas voor een GC moet liggen in het gerealiseerde werkgebied van de betreffende GC. Het testgas dient voorzien te zijn van een certificaat die de calorische bovenwaarde, vastgesteld op basis van een laboratoriumanalyse, vermeldt. De testgas-test omvat minimaal 3 analyses. Er wordt gerekend op basis van het gemiddelde van de laatste twee analyses. Bij een verschil tussen analyse resultaat en het certificaat groter dan 0,3% wordt een onderzoek ingesteld, zo nodig gevolgd door een correctieve actie aan de GC, en dient de netbeheerder van het landelijk gastransportnet een voorstel tot correctie van de meetwaarden conform 4.1.7 of 4.6.5 te doen.
In het testgas-proces vindt een bewaking plaats op systematische afwijkingen. Deze bewaking vindt plaats volgens ISO 7871 of een vergelijkbare methode. Deze methode staat bekend als de CUSUM methode, zie 2.7.3.
Een lokaal data-acquisitiesysteem, separaat of als geïntegreerd onderdeel van de GC, registreert op de plek van de meting voor elke analyseslag de verkregen analysewaarden volgens 3.1.2, de bepaalde waarden volgens 3.2.3 en het tijdstip van registratie. Per kwartier worden de resultaten opgeslagen voor verwerking conform 4.1.1.
De klok van het lokale data-acquisitiesysteem wordt ten minste dagelijks gesynchroniseerd met een centrale klok.
Het lokale data-acquisitiesysteem legt met de data tevens de door de meetinstallatie gegenereerde storingsinformatie vast.
Een gaskwaliteitsysteem bevat een controlemethodiek waarmee vastgesteld wordt dat voldaan wordt aan de eisen volgens 1.3.2.
De voor het toegepaste gaskwaliteitsysteem benodigde (instel) parameters en controlemethodieken worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet op basis van configuratie van het landelijk gastransportnet bepaald en actueel gehouden. Deze (instel) parameters en controlemethodieken worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet jaarlijks op haar website gepubliceerd.
De meetgegevens conform 2.8.1, 2.8.5, 3.4.1 en 3.4.3 worden minimaal eenmaal per dag door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet verzameld en verwerkt.
[Vervallen]
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet controleert de gegevens bij de verwerking op volledigheid en verifieert de gegevens.
Bij de verificatie van de gashoeveelheidmeting vindt door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet controle plaats op de juiste overbrenging van de signalen van de gasmeter naar het EVHI en van de juiste herleiding door het EVHI. Deze verificatie vindt plaats op de data per uur. Eenzelfde verificatie vindt plaats op maandbasis, met het oogmerk eventuele lange-termijn effecten op te sporen. Metingen die niet voldoen aan gestelde criteria worden aan een nader onderzoek onderworpen. De geldende criteria zijn afhankelijk van de specifieke situatie ter plekke van de meting en worden op verzoek door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet aan betreffende aangeslotene of regionale netbeheerder ter beschikking gesteld. Na opvraging worden de gegevens binnen 15 werkdagen ter beschikking gesteld.
Bij de verificatie van de gaskwaliteitmeting wordt een plausibiliteitcontrole uitgevoerd op de verkregen analysewaarden en de afgeleide grootheden volgens 3.2.3.
De verificatie vindt zodanig plaats dat de in 1.3.2 genoemde beschikbaarheideisen gerealiseerd kunnen worden.
Eventueel door de meetinstrumenten gegenereerde storingsinformatie en andere bijzondere situaties zijn aanleiding tot een automatische correctie of een nader onderzoek naar de juistheid van de gegevens, zo nodig gevolgd door een handmatige correctie.
Voor alle systeemverbindingen tussen het landelijk gastransportnet en het regionale gastransportnet worden alle gevonden fouten in de gashoeveelheidmeting of de gaskwaliteitsmeting door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet gecorrigeerd binnen de termijnen zoals genoemd in artikelen 2.6.1 van de Allocatiecode gas. Voor de overige aansluitingen worden gevonden fouten in de gashoeveelheidsmeting of gaskwaliteitsmeting door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet gecorrigeerd binnen de termijnen zoals genoemd in artikel 2.5.1 van de Allocatiecode gas.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet houdt alle correcties in de data in logboeken bij. In deze logboeken worden minimaal vermeld de originele meetwaarde, de vervangende meetwaarde, de reden van wijziging, de wijze van wijziging, het tijdstip van wijziging en de uitvoerder van de wijziging.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet past een correctieprocedure toe in geval het meetinstrument voor de gaskwaliteitmeting onbeschikbaar is vanwege een storing, het uitvoeren van een testgasprocedure of onderhoud en het meetinstrument zelf geen vervangende waarde bepaalt. Voor deze periode worden meetwaarden vervangen door het gemiddelde van de drie voorliggende correcte waarden. De eerste waarde voor de correctieperiode is uitgesloten.
Bij storingen langer dan 60 uur in de bepaling van de calorische bovenwaarde overlegt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet met de betreffende regionale netbeheerder over de te gebruiken waarde. Indien sprake is van een storing langer dan 60 uur in de bepaling van de calorische bovenwaarde voor een enkelvoudige aangeslotene dan treedt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in overleg met deze aangeslotene.
Onder de omstandigheden die volgens 4.1.7 leiden tot een automatische correctie of een nader onderzoek van de data door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet vallen in ieder geval: werkzaamheden aan de meetinrichting, vervanging van apparatuur, spanningsuitval op de gehele meetinrichting of een onderdeel daarvan, storingsmeldingen van apparatuur en het volgens 2.8.4 gelijkstellen van tellerstanden van meetinstrumenten en hiervan afgeleide tellerstanden in data acquisitiesystemen.
Indien over een bepaalde periode geen waarden per uur beschikbaar zijn maar de totale hoeveelheid die gedurende die periode gemeten is wel bekend is, verdeelt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet deze totale hoeveelheid over de periode overeenkomstig een qua belastingcurve vergelijkbare periode indien deze overeenkomstigheid plausibel is.
Indien bij een tellerstandsynchronisatie volgens 2.8.4 een verschil geconstateerd wordt, onderzoekt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de reeds beschikbare historische data op periodes waarin waarden per uur ontbreken. Dat deel van het verschil dat plausibel is toe te schrijven aan een periode zonder waarden per uur wordt verwerkt conform 4.3.2, terwijl het resterende verwerkt wordt als restvolume conform 4.4.4.
Het afgeleide telwerk van de herleide hoeveelheid van het EVHI bepaalt de gashoeveelheid per uur, eventueel gecorrigeerd conform 4.3 en 2.4.7.
De geleverde hoeveelheid energie per uur is gelijk aan de gemeten hoeveelheid gas, bepaald volgens 4.4.1, maal de calorische bovenwaarde van dit gas in het betreffende uur, bepaald volgens 3.1.3.
Een hoeveelheid gas die niet aan een uur is toe te schrijven bestaat uit een hoeveelheid niet herleid gas die niet aan een uur is voor te schrijven, welke hoeveelheid gas het ‘restvolume dV’ wordt genoemd, en een hoeveelheid herleid gas die niet aan een uur is toe te schrijven, welke hoeveelheid gas het restvolume ΔVn wordt genoemd. Het restvolume dV bestaat uit de som van het eventuele verschil tussen het volume bepaald met de gasmeter en het niet herleide volume bepaald door het EVHI plus de hoeveelheid die bij een synchronisatie van de afgeleide telwerken van de gasmeter en/of het niet herleid volume van het EVHI conform 2.8.4 bepaald is minus de hoeveelheid gas welke conform 4.3.3 is gebruikt ter correctie van een periode waarin waarden per uur ontbreken. Het restvolume dV wordt per dag herleid met de gemiddelde gerealiseerde herleidingfactor voor de betreffende dag voor de betreffende meetinrichting. Tevens wordt een daggemiddelde Z-correctiefactor voor de gerealiseerde gaskwaliteit uitgerekend en toegepast.
Het restvolume ΔVn bestaat uit de hoeveelheid die bij een synchronisatie van het afgeleide telwerk voor het herleid volume van het EVHI conform 2.8.4 bepaald is minus de hoeveelheid gas die conform 4.3.3 gebruikt is ter correctie van een periode waarin waarden per uur ontbreken. Voor het restvolume ΔVn wordt per dag een daggemiddelde Z-correctiefactor voor de gerealiseerde gaskwaliteit uitgerekend en toegepast.
Restvolumes dV en ΔVn kunnen ook ontstaan bij tijdsynchronisatie van de interne klok van de data acquisitie apparatuur.
Indien de vaststelling van restvolumes dV en ΔVn door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet plaatsvindt per dag gerekend van 0.00 uur tot 24.00 uur worden deze toegeschreven aan de gasdag met dezelfde datumaanduiding als de kalenderdag.
Per maand wordt de som van de dagwaarden van het herleide en Z-gecorrigeerde restvolume dV plus de som van de dagwaarden van het Z-gecorrigeerde restvolume ΔVn bepaald en vermenigvuldigd met de maandgemiddelde volumegewogen calorische bovenwaarde. Het resultaat wordt ‘restenergie’ genoemd.
De geleverde hoeveelheid energie per maand is gelijk aan de som van de hoeveelheden per uur volgens 4.4.2. plus de hoeveelheid restenergie conform 4.4.7.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet voorziet meetgegevens een kenmerk waarmee wordt aangegeven of ze voldoen aan de eisen aan de meetonzekerheid in hoeveelheid energie per uur conform 1.2. Dit kenmerk wordt het nauwkeurigheidskenmerk genoemd. Meetgegevens worden standaard geacht nauwkeurig te zijn. Meetgegevens waarvan na correctie volgens 4.2 en/of 4.3 niet met zekerheid kan worden bepaald of ze voldoen aan de algemene eisen zoals geformuleerd in 1.2.2 worden gemarkeerd als ‘onnauwkeurig’. Meetgegevens welke gecorrigeerd zijn conform 4.3.2 worden geacht nauwkeurig te zijn.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet evalueert jaarlijks de gashoeveelheidbepaling en gaskwaliteitbepaling en rapporteert hierover in algemene zin door middel van een openbare rapportage op de website; de resultaten zijn niet direct herleidbaar naar individuele metingen.
Indien de regionale netbeheerder dan wel de netbeheerder van het landelijk gastransportnet gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de meetresultaten niet juist zijn, dienen zij elkaar hierover zo spoedig mogelijk te informeren, met vermelding van de gegronde reden(en). Indien over de meetresultaten naar aanleiding van deze mededeling verschil van mening tussen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de regionale netbeheerder ontstaat, zullen zij een nader onderzoek instellen, elkaar over de uitkomst van dit onderzoek informeren en in onderling overleg trachten het geschil op te lossen. Onverminderd het gestelde in artikel 19 van de Gaswet kunnen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de regionale netbeheerder gezamenlijk een derde partij benoemen om het geschil tussen hen op te lossen indien zij samen geen overeenstemming bereiken. Deze derde partij kan eveneens nader onderzoek instellen. De kosten van deze derde partij en van dit onderzoek komen voor rekening van degene die in het ongelijk wordt gesteld.
Indien de situatie, bedoeld in 4.6.1, zich voordoet en dit leidt tot een correctie, zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de betrokken erkende programmaverantwoordelijke(n) hierover informeren en hem (hen), indien en voor zover noodzakelijk, betrekken bij het overleg waarin wordt getracht het geschil op te lossen.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet of de regionale netbeheerder kan het initiatief nemen tot een correctie naar aanleiding van interne controles conform 2.7, 3.3 of 4.1 indien de afwijking groter is dan 1,5%. Indien bij een controle van de volumeherleiding conform 2.7 een afwijking wordt geconstateerd groter dan 1,0% dan wordt de betreffende meting direct uit bedrijf genomen terwijl bij een afwijking groter dan 1,5% er een correctie plaats zal vinden.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet voert correcties uitsluitend uit indien de daarin betrokken hoeveelheid energie meer bedraagt dan 25000 kWh (≅ 2.559 m3(n;35,17)) per maand.
Correcties van systeemverbindingen worden verwerkt binnen de in 4.1.8 gestelde termijn.
Vervallen
Dit artikel betreft de controle op de chemische samenstelling en ruikbaarheid van het (te transporteren) gas voor zover deze nog niet zijn behandeld in de 3.1 tot en met 3.5.
Onder overige parameters voor gaskwaliteit wordt verstaan:
Wobbe index
Zuurstofgehalte
Gehalte aromatische koolwaterstoffen
Anorganische zwavelgehalte
Mercaptaangehalte (Alkylthiolen)
Totaal zwavel
Odorant- gehalte (THT).
De ruikbaarheid van het gas is direct gekoppeld aan het odorant en wordt daarom getoetst op basis van het odorant gehalte.
Om het gas naar ‘gas’ te laten ruiken wordt THT aan het gas toegevoegd. Het gas wordt geacht over voldoende ruikgraad te beschikken indien op de controlepunten ten minste 10 mg/m3 THT wordt aangetroffen.
Voor de gaskwaliteitmetingen worden de volgende bepalingsmethoden gebruikt:
Wobbe index |
ISO 6974 + 6976 |
0,5% |
Continu |
|
Zuurstof |
ISO 6974 |
0,01 mol % |
5% |
Continu on-line meting op N2-injectiepunten; Overig; steekproefsgewijs |
Aromaten |
ISO 6975 |
5% |
Steekproefsgewijs |
|
Anorganisch gebonden zwavel in H2S |
ISO 19739 |
0,4 mg/m3 |
1 mg |
Continue on-line metingen + steekproefsgewijs |
Alkylthiolen S-gehalte |
ISO 19739 |
1 mg/m3 |
2 mg |
Steekproefsgewijs |
Totale gehalte zwavel |
ISO 19739 |
1 mg/m3 |
1 mg |
Steekproefsgewijs |
THT-gehalte |
Apparaatspecifiek |
< 13% |
Eens in de drie weken THT meting op iedere odorisatie locatie |
Voor de beoordeling van de Wobbe index WS na een mengstation moet rekening worden gehouden met de meet- en regelonnauwkeurigheid van het mengstation. In verband hiermee mag door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet worden gestuurd op de contractuele grenswaarde voor WS mits de resulterende overschrijdingen op uurbasis liggen binnen een normale verdeling rond de grenswaarde met een standaarddeviatie van 0,1 MJ/m3(n). Bij overschrijding van deze limietcurve vindt een extra controle plaats van de voor de WS controle gebruikte GC. Er is pas sprake van een contractuele overschrijding wanneer binnen een maand de limietcurve met meer 0,09 MJ/m3(n), zijnde de standaarddeviatie voor de WS bepaald met de GC, wordt overschreden. Bij overschrijding van de limietcurve zonder dat er sprake is van een contractuele overschrijding wordt de betreffende locatie de volgende maand opnieuw gecontroleerd.
De Meetvoorwaarden Gas – LNB, zoals vastgesteld bij besluit van 21 november 2006 en nadien diverse malen gewijzigd, wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
Dit besluit wordt aangehaald als: Meetcode gas LNB.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.