Tijdelijke regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 september 2016, nr. MBO/1051808, houdende regels voor het verstrekken van aanvullende middelen ten behoeve van een voorziening voor leermiddelen voor minderjarige studenten, ingeschreven in een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg, van wie de wettelijke vertegenwoordigers vanwege hun financiële situatie niet in staat zijn zelf te voorzien in deze leermiddelen (Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen)
Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;
student: student die in studiejaar 2017–2018, 2018–2019, 2019–2020 respectievelijk 2020–2021 is ingeschreven in een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg en de leeftijd van 18 jaar bij de aanvang van de opleiding nog niet heeft bereikt;
e.
leermiddelen: leermiddelen waarover de student zelf moet beschikken voor het volgen van het onderwijs en het afleggen van het examen van de desbetreffende opleiding.
Artikel
2
Doel van de regeling
Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een minderjarige vanwege financiële redenen afziet van het volgen van de beroepsopleiding van zijn keuze. De minister verstrekt daartoe in 2017, 2018, 2019 en 2020 aan instellingen aanvullende middelen voor het treffen van een voorziening om studenten die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen, de beschikking te kunnen geven over de benodigde leermiddelen.
Artikel
3
Bekostigingsplafond
Het bekostigingsplafond voor het verstrekken van aanvullende middelen op grond van deze regeling bedraagt jaarlijks € 10.000.000.
De aanvullende middelen op grond van deze regeling worden ambtshalve in de maanden augustus 2018, augustus 2019 en augustus 2020 verstrekt aan het bevoegd gezag van een instelling.
Besteding en verantwoording van de aanvullende middelen 2016–2017
1
De aanvullende middelen die voor studiejaar 2016–2017 zijn verstrekt worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij worden verstrekt met dien verstande dat:
a.
voor subsidies tot € 125.000 het niet aangewende deel van de subsidie kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt; en
b.
voor subsidies van € 125.000 of meer de subsidie uitsluitend wordt besteed aan de activiteiten waarvoor zij worden verstrekt.
2
De activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, worden uiterlijk in het studiejaar 2016–2017 verricht.
3
De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met dien verstande dat:
a.
bij subsidie tot € 25.000 de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving; de subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;
b.
bij subsidie van € 25.000 tot € 125.000 de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving en in model G, onderdeel 1; de subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan; en
c.
bij subsidie van € 125.000 of meer de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving en in model G, onderdeel 2; de vaststelling vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.
Artikel
7a
Besteding en verantwoording van de aanvullende middelen na studiejaar 2016–2017
1
Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de aanvullende middelen die voor studiejaren 2017–2018, 2018–2019, 2019–2020 en 2020–2021 zijn verstrekt worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.
2
De activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, worden uiterlijk in het studiejaar 2020–2021 verricht.
3
De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met dien verstande dat de subsidieontvanger op verzoek van de minister aantoont dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. De verantwoording geschiedt met gebruikmaking van model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving, met dien verstande dat ook bij subsidieverstrekking van € 125.000 of meer de verantwoording niet hoeft te geschieden met model G, onderdeel 2.
Artikel
8
Overige verplichtingen instelling
1
De instelling draagt zorg voor een procedure inzake aanvragen voor de voorziening, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
2
De instelling maakt op een transparante en toegankelijke wijze de procedure bedoeld in het eerste lid openbaar.
Artikel
9
Inwerkingtreding en vervaldatum
1
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2016.
2
Deze regeling vervalt met ingang van 1 augustus 2021.
Artikel
10
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en WetenschapM.Bussemaker