Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 juni 2018, nr. MBO/1315728, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende middelen voor het verhogen van de kwaliteit van het beroepsonderwijs (Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022)

Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel

1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel

3

Te subsidiëren activiteiten

Artikel

4

Subsidieplafond

Artikel

5

Wijze van verdeling aanvullende middelen

Artikel

6

Kwaliteitsagenda

Artikel

7

Adviescommissie

Artikel

8

Beoordeling van de kwaliteitsagenda

Artikel

9

Bijstellen kwaliteitsagenda

Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de instelling een als voldoende gekwalificeerde kwaliteitsagenda bijstellen. Daartoe dient een bijgestelde kwaliteitsagenda ingediend te worden bij de minister. De adviescommissie beoordeelt of de bijgestelde kwaliteitsagenda kwalitatief voldoende is. Indien de minister met inachtneming van het advies van de adviescommissie heeft ingestemd met de bijstelling vindt de midterm review of de eindbeoordeling plaats op basis van deze gewijzigde kwaliteitsagenda.

Artikel

10

Midterm review

Artikel

11

Eindbeoordeling

Artikel

12

Betaling

Artikel

13

Informatieverschaffing

De instelling werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan een door de adviescommissie ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister te adviseren over de kwaliteitsagenda alsmede de resultaten van de uitvoering van de kwaliteitsagenda.

Artikel

14

Besteding

De aanvullende middelen kunnen ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel

16

Openbaarmaking

Artikel

18

Inwerkingtreding en vervaldatum

Artikel

19

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Bijlage

1

Landelijke speerpunten kwaliteitsafspraken mbo

Deze bijlage hoort bij de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022

Toelichting

  • De kolom analyse-elementen bevat de onderwerpen waar de instelling aandacht aan besteedt in de analyse.

  • Kolom indicatoren: Specifiek voor de landelijke speerpunten wordt u gevraagd om te reflecteren op de indicatoren uit onderstaande tabel. Deze indicatoren kunnen gebruikt worden om de urgentie van de landelijke speerpunten in uw werkgebied te duiden. De indicatoren zijn nadrukkelijk níet bedoeld om de school op af te rekenen.

  • OCW levert de data met betrekking tot de onderstaande indicatoren aan de instellingen. Uiteraard is het vervolgens aan de instelling om te besluiten of de indicatoren een goed beeld geven of dat er ook andere gegevens betrokken moeten worden om de context van het werkveld goed in beeld te brengen. Instellingen zijn uiteraard ook vrij om bij het kiezen van ambities deze indicatoren te gebruiken of op een eigen manier zichtbaar of merkbaar te maken in hoeverre de gestelde ambities behaald zijn.

  • Kolom mogelijke invulling: de instelling maakt zelf – in goed overleg binnen de instelling en met het werkgebied – de keuze hoe aan de landelijke speerpunten invulling wordt gegeven. De maatregelen in deze kolom zijn ter voorbeeld.

Jongeren in kwetsbare positie

Kwetsbare jongeren door uitstekend onderwijs en persoonlijke begeleiding maximaal ondersteunen met als doel om uitval te voorkomen, door te stromen naar een hoger niveau of een goede start te maken op de arbeidsmarkt.

Kwantitatief

a. Analyse van de huidige populatie kwetsbare jongeren: instroom uit praktijkonderwijs, vso, vmbo-bb (waaronder leerwerktrajecten) op onderwijsniveau (entree en mbo 2)

b. Analyse van vsv, op onderwijsniveau (entree, mbo 2-4)

c. Analyse van in ieder geval niveau 2 opleidingen met matig of slecht arbeidsmarktperspectief, concreet: welke opleidingen (BC-code) scoren onder de 70% signaalwaarde van de indicator arbeidsmarktperspectief?

Kwalitatief

d. (Knelpunten in) de huidige aanpak voor deze jongeren. Daarbij wordt ingegaan op de inzet van zowel de mbo-instelling als de regionale partners (vmbo-scholen, gemeenten, zorginstellingen, bedrijven etc.)

Bijpassende indicatoren:

1. VSV

2. Arbeidsmarktrendement niveau 2-opleidingen

De instelling bepaalt op basis van de eigen analyse welke maatregelen het sterkst bijdragen aan het behalen van de doelstelling.

Maatregelen die onder andere binnen dit speerpunt passen zijn:

• Terugdringen (of vasthouden) van niveau VSV. Op landelijk niveau wordt vastgehouden aan de doelstelling van minder dan 20.000 VSV’ers in 2021 (gemeten over schooljaar 19/20)

• Kwetsbare jongeren voorbereiden op en begeleiden naar en op de arbeidsmarkt en volgen na het verlaten van het onderwijs (i.s.m. gemeenten)

• Organiseren van een regionaal sluitend vangnet voor jongeren in een kwetsbare positie (i.s.m. gemeenten)

Gelijke kansen

Het creëren van soepele overgangen binnen krachtig beroepsonderwijs zodat studenten voldoende kansen krijgen om succesvol in het mbo in te stromen of door te stromen naar een vervolgopleiding of baan die past bij hun ambities en talenten.

a. Doorstroom binnen de beroepskolom (aansluiting vmbo-mbo, doorstroom binnen mbo en doorstroom mbo-hbo)

b. Knelpunten op het gebied van gelijke kansen

Bijpassende indicatoren:

3. Succes eerstejaars mbo

4. Kwalificatie-winst

5. Opstroom na diploma

6. Doorstroom mbo-hbo

7. Succes doorstromers in eerste jaar hbo

De instelling bepaalt op basis van de eigen analyse welke maatregelen het sterkst bijdragen aan het behalen van de doelstelling.

Maatregelen die onder andere binnen dit speerpunt passen zijn:

• Het bevorderen van soepele doorstroom van vmbo naar mbo, binnen het mbo en van mbo naar hbo door stimuleren van samenwerking tussen opleidingen en onderwijsinstellingen in de beroepskolom (vmbo-mbo-hbo). Onderdeel hiervan kan zijn het in gezamenlijkheid aanbieden van mbo-opleidingen in het vmbo of het bevorderen van het gezamenlijk ontwikkelen van AD-programma’s door mbo en hbo-instellingen.

• Het tegengaan van ongelijke kansen. Ongelijke kansen zien we bij studenten met lager opgeleide ouders: zij kiezen minder vaak voor doorstuderen na hun mbo-diploma en hebben minder kans op een diploma. Dit laatste geldt ook voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. Extra ondersteunings- en stimuleringsprogramma’s in het onderwijs of bij het vinden van een stageplek kunnen er voor zorgen dat deze studenten gelijke kansen krijgen om hun talent maximaal te ontplooien.

Opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst

Verbetering van het arbeidsmarktperspectief van studenten door aanpassingen in het onderwijsaanbod, beïnvloeding van de studiekeuze, inhoudelijke vernieuwing van opleidingen en het versterken van de verbinding met de beroepspraktijk

a. Arbeidsmarktperspectief van kwetsbare opleidingen (welke opleidingen (BC-code) scoren onder de 70% signaalwaarde van de indicator arbeidsmarktperspectief?)

b. Stage- en bbl-markt (kans op stage, kans op werk. Waar liggen mogelijkheden om bbl uit te breiden?)

Bijpassende indicatoren:

8. Arbeidsmarktrendement

9. Ontwikkeling aandeel bbl-ers

De instelling bepaalt op basis van de eigen analyse welke maatregelen het sterkst bijdragen aan het behalen van de doelstelling.

Maatregelen die onder andere binnen dit speerpunt passen zijn:

• Sterker verbinden van het aanbod opleidingen met de sociaal-economische kenmerken en ontwikkeling van het werkgebied. Dit kan door te investeren in inhoudelijke vernieuwing van opleidingen met goed perspectief, bijvoorbeeld door het instellen van practoraten als brug tussen de innovatie op de arbeidsmarkt en innovatie van het onderwijs. Maar ook door afbouw van opleidingen met een weinig (duurzaam) arbeidsmarkt-perspectief, of het in samenspraak met andere instellingen uitwisselen van opleidingen.

• Versterking van de instroom (door de keten) naar opleidingen met goed perspectief.

• Versterken van de verbinding van opleidingen met de beroepspraktijk. Dit kan door afspraken te maken met het werkveld voor een (meer dan trendmatige) uitbreiding van het aantal bbl-plekken ook, of juist in branches en beroepen met een geringe traditie in bpv/bbl. Ook kan worden gedacht aan innovatie in de vorm van hybride opleidingen en het intensiveren van de samenwerking tussen docenten en bedrijfsleven.

Toelichting indicatoren

  • 1.

    Voortijdig schoolverlaten: vsv’ers zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Het vsv-percentage staat voor het aantal vsv’ers als percentage van het aantal studenten die aan het begin van het schooljaar ingeschreven staan.

  • 2.

    Arbeidsmarktrendement: aandeel werkenden 12 uur per week 1 jaar na afstuderen, naar opleiding.

  • 3.

    Succes eerstejaars studenten: percentage van de eerstejaars dat een jaar later nog bij dezelfde instelling studeert of de instelling met een diploma heeft verlaten.

  • 4.

    Kwalificatiewinst is hier opgevat als het verschil tussen het behaalde diplomaniveau in het mbo en het niveau van vooropleiding in het vo.

  • 5.

    Opstroom na diploma: bij gediplomeerden in een teljaar is nagegaan of zij na het behalen van het diploma binnen de instelling zijn doorgestroomd naar een hoger niveau. Het gaat daarbij meer specifiek om doorstroom naar een hoger niveau dan op grond van de vooropleiding kan worden verwacht.

  • 6.

    Doorstroom mbo-hbo: de doelgroep voor de indicator doorstroom mbo-hbo bestaat uit gediplomeerden op niveau 4. De indicator wordt uitgedrukt in het percentage instellingsverlaters met een diploma op niveau 4 die op 1 oktober van het volgende teljaar staan ingeschreven in het hbo.

  • 7.

    Succes doorstromers in eerste jaar hbo: percentage van de eerstejaars dat een jaar later nog bij dezelfde instelling studeert of de instelling met een diploma heeft verlaten.

  • 8.

    Arbeidsmarktrendement: aandeel werkenden 12 uur per week 1 jaar na afstuderen, naar opleiding.

  • 9.

    Aandeel bbl’ers: het aandeel van instromers in het mbo in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).

Bijlage

2

Beoordelingskader kwaliteitsagenda mbo 2019–2022

Deze bijlage hoort bij de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022

1. Interne en externe analyse

De kwaliteitsagenda bevat een interne analyse gericht op sterke en zwakkere punten van de organisatie en een externe analyse gericht op kansen en bedreigingen in het werkgebied van de instellingen. Op basis van deze analyse worden ambities geformuleerd.

De score voor het aspect Analyse is voldoende als de kwaliteitsagenda:

a. een goed onderbouwde afbakening bevat van de regio(´s) c.q. werkgebied(en) waar de mbo-instelling zich op richt, ook in relatie tot andere mbo-instellingen (zoals andere roc’s en bovenregionaal werkende beroepscolleges);

b. een beschrijving omvat van het profiel van de instelling, de speerpunten uit de instellingsstrategie en de doelgroepen waar de instelling zich bij voorrang op richt;

c. een goed beeld geeft van de sterke en zwakke punten van de mbo-instelling en ontwikkelingen binnen de mbo-instelling;

d. een goed beeld geeft van vraagstukken en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de economie van het werkgebied en de implicaties hiervan voor het onderwijs;

e. de kwaliteitsagenda goed inzicht geeft in de uitgangssituatie rond de landelijke speerpunten, en daarbij in ieder geval inzicht geeft in de analyse-elementen die genoemd worden in de tabel Landelijke speerpunten;

f. gebruik maakt van c.q. aansluit bij beschikbare kwalitatieve en kwantitatieve informatie, waaronder in ieder geval de door OCW beschikbaar gestelde indicatoren rond de landelijke speerpunten.

Om goede ambities te kunnen stellen en maatregelen te treffen, is een helder beeld van de uitgangssituatie van belang. Dit betreft onder meer de demografie, regionale ontwikkelingen, arbeidsmarkt, landelijke/politieke ontwikkelingen en onderwijsinhoudelijke ontwikkelingen (denk bijvoorbeeld aan studentenpopulatie, kwaliteit van onderwijs, praktijkleren, begeleiding en examinering, VSV, studiesucces, doorstroming) en de tevredenheid van studenten, medewerkers en leerbedrijven.

De analyse is onderbouwd met actuele kwalitatieve en kwantitatieve gegevens, maakt gebruik van openbare bronnen en indicatoren en bouwt waar mogelijk voort op bestaande regionale en sectorale agenda´s.

Als het strategisch plan van de instelling een dergelijke analyse bevat kan hierbij worden aangesloten.

Op basis van de analyse kan een gemotiveerde keuze worden gemaakt voor de ambities voor de periode 2019 tot en met 2022.

2. Ambities en beoogde resultaten

De instelling formuleert ambities en maakt duidelijk welke concrete resultaten daarbij eind 2022 zijn beoogd en welke tussentijdse mijlpalen in 2020 moeten zijn bereikt om het beoogde eindresultaat te behalen. De gestelde ambities en beoogde resultaten zijn ambitieus en haalbaar.

De score voor het aspect Ambities en beoogde resultaten is voldoende als:

a. de ambities logisch aansluiten bij de analyse, vooral met betrekking tot de zwakke punten en regionale ontwikkelingen;

b. de ambities (overwegend) geformuleerd zijn in termen van beoogde resultaten;

c. er sprake is van ambitieuze beoogde resultaten (te bepalen op basis van de verbetering t.o.v. de nul-situatie);

d. aannemelijk is dat de beoogde resultaten te behalen zijn met de voorgestelde maatregelen en aanpak binnen de beschikbare tijd.

e. de resultaten voldoende meetbaar en/of merkbaar en toetsbaar geformuleerd zijn;

f. voor de ambities wordt aangegeven wat de beoogde resultaten voor 2020 en 2022 zijn en hoe de voortgang en de behaalde resultaten ten opzichte van de nul-situatie objectief inzichtelijk gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van indicatoren.

Vanuit de strategie wordt gekozen voor een aantal ambities. De drievoudige opdracht van elke mbo-instelling met betrekking tot leren, werken en leven komt hier nadrukkelijk in terug.

Deze keuzes hangen samen met de regionale ontwikkelingen en worden afgestemd met de partners in werkgebied of regio. Het gaat hierbij onder andere om het voortgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, gemeenten en werkgevers.

Het beoogde resultaten moet zowel extern als intern helder en merkbaar zijn en zo worden geformuleerd dat deze een stimulerende werking hebben voor de onderwijsteams en dat erop kan worden gestuurd. Door middel van tussentijdse evaluatie van geboekte resultaten kan tijdig worden bijgestuurd.

Een kwart van het beschikbare budget voor de kwaliteitsafspraken is resultaatafhankelijk. Ook daarom is het van belang dat goed meetbaar is of de gestelde resultaten zijn behaald.

3. Maatregelen en budget

De instelling geeft een overzicht van maatregelen waarmee de ambities worden gerealiseerd en presenteert een indicatieve meerjarenbegroting.

De score voor het aspect Maatregelen en budget is voldoende als:

a. de ambities zijn vertaald in maatregelen;

b. de kwaliteitsagenda een indicatieve planning en een indicatieve meerjarenbegroting bevat;

c. het aannemelijk is dat de maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn, gelet op de structuren en processen van de instelling;

d. per ambitie indicatief wordt aangegeven welk deel van het investeringsbudget hiervoor wordt ingezet.

e. tenminste 1/3 van het investeringsbudget wordt ingezet voor maatregelen gericht op de landelijke speerpunten;

f. de maatregelen leiden tot een duidelijke verbetering op het gebied van de landelijke speerpunten binnen het werkgebied van de instelling.

Bij deze stap gaat het om het operationaliseren van de strategie en ambities in termen van maatregelen en budget, zodat (op hoofdlijnen) inzichtelijk wordt aan welke regionale en landelijke thema’s het beschikbare budget wordt besteed en hoe de ambities worden gerealiseerd.

Er is door de minister van OCW een drietal landelijke speerpunten benoemd. Instellingen dienen 1/3 deel van het investeringsbudget in te zetten voor deze speerpunten. Dit 1/3 deel van het investeringsbudget mag de instelling op basis van de eigen analyse verdelen over de drie thema’s. Ook mag een instellingen beargumenteerd beslissen om voor een thema geen budget te reserveren.

4. Intern draagvlak en externe betrokkenheid

De kwaliteitsagenda wordt gedragen door interne stakeholders. Externe stakeholders zijn actief betrokken bij het opstellen en de uitvoering van de kwaliteitsagenda.

De score voor het aspect Intern draagvlak en externe betrokkenheid is voldoende als:

a. er sprake is van aantoonbaar draagvlak en commitment bij de interne stakeholders (studenten, docenten en medewerkers, medezeggenschap)

b. de externe stakeholders (vmbo, hbo en andere mbo-instellingen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en lokale en regionale overheden) actief betrokken zijn bij het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsagenda.

In de kwaliteitsagenda wordt beschreven hoe interne stakeholders en externe stakeholders zijn betrokken bij de totstandkoming van de kwaliteitsagenda.

Een goede verbinding met het werkgebied is van cruciaal belang voor elke mbo-instelling. Samen met de partners in het werkgebied wordt gewerkt aan de toekomst van de studenten. Met de partners worden speerpunten bepaald waar de kwaliteitsagenda zich op richt. Omdat mbo-instellingen (deels) actief kunnen zijn in dezelfde regio, is samenwerking met andere mbo- instellingen op thema’s vanzelfsprekend.

De betreffende mbo-instelling heeft hierin een voortrekkersfunctie. Immers, zij is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsafspraken. Een zichtbare en betekenisvolle legitimatie van deze keuzes door de (regionale) partners versterkt de keuzes en het resultaatgerichte karakter.

5. Duurzaamheid

De kwaliteitsagenda leidt tot duurzame verbetering.

De score voor het aspect Duurzaamheid is voldoende als:

a. aannemelijk is dat de maatregelen leiden tot duurzame resultaten en tot blijvende merkbare effecten voor studenten, medewerkers en het werkveld.

In de kwaliteitsagenda wordt aangegeven hoe gezorgd wordt voor duurzame verbetering, zowel binnen de mbo-instelling als in samenwerking met de regionale partners. Dit kan bijvoorbeeld door een betere verankering van maatregelen binnen de mbo-instelling door opname in de reguliere PDCA-cyclus of door betere verankering van de samenwerking met regionale partners.

Aanvullend beoordelingsaspect voor het groen onderwijs

Ontwikkelperspectief groen onderwijs

Alleen voor de beroepscolleges die beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel verzorgen

De kwaliteitsagenda’s van de beroepscolleges die beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel verzorgen bevat een beschrijving van de maatregelen en vormen van samenwerking die noodzakelijk zijn om te komen tot een doelmatige en duurzame organisatie van de groene opleidingen.

De score voor het aspect Ontwikkelperspectief is voldoende als de kwaliteitsagenda:

a. een analyse bevat van de verwachte ontwikkeling van de (leerlingen- en) studentenaantallen waarbij gebruik is gemaakt van de ‘Prognose aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs’ en de ‘MBO-Planningstool’ op de site van DUO;

b. duidelijk maakt welke maatregelen de instelling neemt op basis van deze analyse om te komen tot een doelmatige en duurzame organisatie van de groene opleidingen;

c. beschrijft welke vormen van samenwerking met andere instellingen en vo-instellingen gezocht worden om bovenstaande doelen te realiseren.

De groene sector wordt de komende jaren geconfronteerd met een aanzienlijke daling van de studentenaantallen. Het is van belang dat de sector hier adequate op anticipeert door maatregelen te nemen die leiden tot een doelmatig en duurzaam aanbod van groene opleidingen. Dit vraagt ook om goede samenwerking tussen deze beroepscolleges en samenwerking tussen deze beroepscolleges en andere instellingen.