Regeling van de Minister voor Basis-, en Voortgezet Onderwijs en Media van 23 augustus 2018, nr. VO/BMR/1389467, houdende regels voor de voorzieningenplanning bij scholen in het voortgezet onderwijs (Regeling voorzieningenplanning vo 2018)
Regeling voorzieningenplanning vo 2018
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
Stichting, splitsing en leerwegondersteunend onderwijs
Artikel
3
Stichting
1
De methodiek voor het opstellen van de leerlingprognose die voor stichting van een school, scholengemeenschap, profiel vbo of afdeling havo vereist is op grond van artikel 67, derde lid, WVO, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 1.
2
Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 2.
3
Indien het de stichting van een nieuwe school, scholengemeenschap, profiel vbo of afdeling havo gebaseerd op de methodiek van een directe meting betreft, stuurt het bevoegd gezag de directe meting mee met de aanvraag.
Artikel
4
Splitsing
1
De methodiek voor het opstellen van de leerlingprognose die voor splitsing van een school of scholengemeenschap, profiel vbo of afdeling havo vereist is op grond van artikel 67, derde lid, WVO, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 3.
2
Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag voor splitsing gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 2.
Artikel
5
Leerwegondersteunend onderwijs mavo of vbo
1
De minister kan op een aanvraag van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 70 WVO leerwegondersteunend onderwijs voor bekostiging in aanmerking brengen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit onderwijs zal worden gevolgd door ten minste 40 leerlingen. Indien het betreft een school of scholengemeenschap op de Waddeneilanden, kan de minister ten gunste van het bevoegd gezag afwijken van het vereiste aantal leerlingen.
2
De aanvraag gaat vergezeld van een prognose over de te verwachten omvang. De methodiek voor het opstellen van de prognose wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 4.
3
Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 5.
4
De aanvraag gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het betrokken samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.
5
Indien een samenwerkingsverband op grond van artikel 17a1, tweede lid, WVO een school voordraagt om deze school in aanmerking te brengen voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs geldt in plaats van het eerste tot en met het vierde lid dat het samenwerkingsverband gebruik maakt van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 8.
Artikel
6
Uitbreiding leerwegondersteunend onderwijs naar meer leerwegen of vestigingen
1
Het bevoegd gezag dat gerechtigd is tot het verzorgen van leerwegondersteunend onderwijs, kan bij de minister een aanvraag indienen om dit onderwijs in meer leerwegen of op meer vestigingen te kunnen verzorgen.
2
Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 5.
3
De aanvraag gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het betrokken samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.
4
Indien een samenwerkingsverband op grond van artikel 17a1, tweede lid, WVO een school die gerechtigd is tot het verzorgen van leerwegondersteunend onderwijs voordraagt om in aanmerking te komen om dit onderwijs in meer leerwegen of op meer vestigingen te kunnen verzorgen, geldt in plaats van het eerste tot en met het derde lid dat het samenwerkingsverband gebruik maakt van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 8.
Paragraaf
3
Omzetting en uitbreiding met richting, samenvoeging, tijdelijke nevenvestiging, verplaatsing vestiging binnen drie kilometer
Artikel
7
Omzetting openbare school in bijzondere school
1
Het bevoegd gezag kan een aanvraag voor een omzetting als bedoeld in artikel 71, eerste lid, WVO, indienen voor 1 november van enig kalenderjaar.
2
De aanvraag gaat vergezeld van een advies van gedeputeerde staten over de voorgenomen omzetting.
Artikel
8
Omzetting bijzondere school in school van andere richting en uitbreiding bijzondere school met richting
Het bevoegd gezag meldt voor 1 april van enig kalenderjaar schriftelijk aan de Dienst Uitvoering Onderwijs het voornemen per 1 augustus van dat kalenderjaar over te gaan tot omzetting van een bijzondere school in een school van een andere richting of uitbreiding van het onderwijs aan een bijzondere school met onderwijs van een andere richting als bedoeld in artikel 71, tweede of derde lid, WVO.
Artikel
9
Omzetting bijzondere school in openbare school
Het bevoegd gezag meldt voor 1 april van enig kalenderjaar schriftelijk aan de Dienst Uitvoering Onderwijs het voornemen per 1 augustus van dat kalenderjaar over te gaan tot omzetting van een bijzondere school in een openbare school als bedoeld in artikel 71, tweede lid, WVO. Bij de melding voegt het bevoegd gezag een document toe waaruit blijkt dat het bevoegd gezag over de omzetting overleg heeft gevoerd met het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.
Het bevoegd gezag meldt het voornemen tot ingebruikname van een tijdelijke nevenvestiging schriftelijk aan de Dienst Uitvoering Onderwijs uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de datum van de feitelijke ingebruikname. Bij die melding wordt aangegeven voor welke hoofdvestiging of nevenvestiging als bedoeld in artikel 73a of 73b WVO, de tijdelijke nevenvestiging in de tijdelijke huisvestingsbehoefte voorziet.
2
De melding gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente met ingang van de datum van de feitelijke ingebruikname de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen.
3
In afwijking van het tweede lid doet het bevoegd gezag van een school waarvoor jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald op grond van artikel 76v WVO of van een verticale scholengemeenschap, de melding vergezeld gaan van een document waaruit blijkt:
a.
dat er bij de desbetreffende hoofdvestiging of nevenvestiging sprake is van tijdelijke huisvestingsbehoefte voor een periode korter dan vijftien jaar, gelet op de prognose van het aantal leerlingen van de desbetreffende hoofdvestiging of nevenvestiging voor vijftien jaar en de normen voor de huisvesting zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO, en
b.
dat er met ingang van de datum van de feitelijke ingebruikname huisvesting voor de desbetreffende tijdelijke nevenvestiging beschikbaar is.
4
Bij de prognose, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van de gegevens, vermeld onder punten A tot en met D, van bijlage 1.
Artikel
12
Verplaatsing vestiging of deel onderwijsaanbod vestiging binnen drie kilometer
Het bevoegd gezag dat op grond van artikel 73e WVO een vestiging van een school of scholengemeenschap of een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging naar een andere vestiging van dezelfde school of scholengemeenschap verplaatst, doet hiervan schriftelijk melding aan de Dienst Uitvoering Onderwijs uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de daadwerkelijke verplaatsing.
Artikel
13
Uitbreiding onderwijsaanbod vestiging binnen drie kilometer
Het bevoegd gezag dat op grond van artikel 73c WVO onderwijs aanbiedt vanaf het vierde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of hoger algemeen voortgezet onderwijs, en onderwijs aanbiedt vanaf het derde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, doet hiervan schriftelijk melding aan de Dienst Uitvoering Onderwijs uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de daadwerkelijke uitbreiding van het onderwijsaanbod.
Paragraaf
4
Verplaatsing 3 kilometer of meer, nieuwe nevenvestiging, nieuwe nevenvestiging buiten regio RPO, afsplitsing, afsluitend onderwijs, gemengde leerweg, profiel vbo en profiel dienstverlening en producten aan AOC binnen RPO
De methodiek voor het berekenen van het leerlingverlies, bedoeld in artikel 74c WVO, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 7.
Artikel
17
Gebruik gegevens voor leerlingprognose bij regionale samenwerking
Bij het opstellen van een prognose van het aantal leerlingen per vestiging, bedoeld in artikel 74a, tweede lid, onderdeel c, WVO, wordt uitgegaan van de gegevens, vermeld onder punten A tot en met D, van bijlage 1.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel
20
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling voorzieningenplanning vo 2018.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,A.Slob
Bijlage
1
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Stichting
Inleiding
Een nieuwe school of scholengemeenschap, profiel vbo of afdeling havo komt voor bekostiging in aanmerking indien met een prognose aannemelijk wordt gemaakt dat de gevraagde voorziening zal worden bezocht door de aantallen leerlingen onderscheidenlijk genoemd in de artikelen 64, eerste en tweede lid, en 65, eerste en tweede lid, WVO (de zogenaamde stichtingsnormen). Het schoolbestuur kan op twee manieren aantonen dat de gevraagde voorziening voldoet aan de stichtingsnormen: met een indirecte meting of met een directe meting.
Aanvraagprocedure nieuwe bijzondere school of scholengemeenschap, al dan niet met afdeling havo, met combinatie van richtingen
Op grond van artikel 67, tweede lid, WVO dient bij een aanvraag voor de stichting van een bijzondere school of scholengemeenschap ook te worden vermeld van welke verlangde richting het onderwijs zal uitgaan. Sinds de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uit 20131ECLI:NL:RVS:2013:857, 859, 866, 868, 869 en 872 kan daaronder ook meer dan één richting verstaan worden. Sinds 2013 zijn dan ook nieuwe scholen en scholengemeenschappen gesticht met combinaties van richtingen. De ABRvS heeft in 20172ECLI:NL:RVS:2017:2552 vervolgens vastgesteld dat in algemene zin alleen de belangstellingspercentages van combinaties van richtingen die min of meer in elkaars verlengde liggen bij elkaar opgeteld mogen worden om zodoende onder meer aan te tonen dat naar verwachting aan de wettelijke stichtingsnorm voor de gevraagde schoolsoort(en) wordt voldaan. Aannemelijk dient te zijn dat de belangstelling voor de ene richting opgeteld bij de belangstelling voor de andere richting een totaal oplevert dat representatief is voor de belangstelling voor een combinatie van die twee richtingen. Net als dat het geval is bij een aanvraag voor schoolstichting op een nog niet erkende enkelvoudige richting, wint de minister eerst advies in bij de Onderwijsraad na indiening van een aanvraag voor stichting van een school of scholengemeenschap op een combinatie van richtingen. Ook in het laatste geval verzoekt de minister de Onderwijsraad in het advies rekening te houden met de jurisprudentie.
Indirecte meting of directe meting
Als in het voedingsgebied van de aangevraagde school of scholengemeenschap, het profiel vbo of de afdeling havo een basisschool van dezelfde richting(en) als de aangevraagde voorziening aanwezig is, toont het schoolbestuur de belangstelling voor de gevraagde richting(en) aan op basis van een indirecte meting.
Alleen als er in het voedingsgebied van de aangevraagde school of scholengemeenschap, het profiel vbo, of de afdeling havo geen basisschool van (een of meer van) dezelfde richting(en) als de aangevraagde voorziening aanwezig is, toont het schoolbestuur de belangstelling uitsluitend voor die gevraagde richting(en) aan op basis van een directe meting. De uitkomst van de directe meting wordt gecorrigeerd met een factor 0,7.
I
Stichting nieuwe school, scholengemeenschap, profiel vbo of afdeling havo op grond van indirecte meting
Definities
•
Toekomstige aantallen leerlingen:
de te verwachten aantallen leerlingen op een termijn van 6 jaar (middellange termijn) en 10 jaar (lange termijn), gerekend vanaf het jaar van de aanvraag, in het voedingsgebied van de aangevraagde school of scholengemeenschap, het profiel vbo of de afdeling havo.
•
Voedingsgebied school of scholengemeenschap: het voedingsgebied voor een school of scholengemeenschap met inbegrip van de daarbij aangevraagde profielen vbo of afdeling havo, bestaat uit de viercijferige postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk binnen 10 kilometer hemelsbreed gemeten vanaf het vestigingsadres van de bestaande of de nieuw te stichten voorziening vallen. Bij ontbreken van een vestigingsadres wordt uitgegaan van het centrum (bevolkingszwaartepunt) van de wijk waar de school of scholengemeenschap, het profiel vbo of de afdeling havo wordt gesticht. Daarbij wordt de meest recente Wijk- en buurtkaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek gehanteerd.
•
Deelnamepercentage verlangde richting(en): het aantal leerlingen van de verlangde richting(en) in groep 3 in het basisonderwijs gedeeld door het totaal aantal leerlingen in groep 3 in het basisonderwijs.
•
Deelnamepercentage gevraagde schoolsoort of profiel vbo in leerjaar 1: het aantal leerlingen van de gevraagde schoolsoort of het gevraagde profiel vbo in leerjaar 1 gedeeld door het totaal aantal leerlingen in leerjaar 1 van het voorgezet onderwijs.
Berekeningsmethodiek bij indirecte meting
Netto potentieel
Om te komen tot het netto potentieel van een gemeente, wordt allereerst het bruto potentieel van een gemeente (E) vastgesteld volgens de formule A×B×C×D=E, waaronder het volgende wordt verstaan.
A.
De basisgeneratie: is het aantal leerlingen in leerjaar 1 van het voortgezet onderwijs (B-GEN13B-GEN1 De basisgeneratie 1e fase (avo/v(m)bo/praktijkonderwijs): het gemiddeld aantal 12/13-jarigen voor de gemeente(n) gelegen in het voedingsgebied van de aangevraagde voorziening en wordt bepaald door uit te gaan van het aantal 12- en 13-jarigen in de gemeente voor bovengenoemde prognosejaren zoals weergegeven in de meest recente DUO-publicatie ‘Basisgeneraties en aantallen inwoners van de Nederlandse gemeenten’4Deze publicatie kunnen besturen bij ICO/VO (079) 323 2444 aanvragen als zijn een school willen gaan stichten., en gedeeld door 2.
B.
Deelnamepercentage van de verlangde richting(en) voor de betrokken gemeente(n) op basis van groep 3 in het basisonderwijs, ontleend aan de meest recente DUO-publicatie ‘Verdeling naar richting in het Basisonderwijs’5idem..
C.
Deelnamepercentage van de gevraagde schoolsoort of het gevraagde profiel vbo in leerjaar 1 van het voortgezet onderwijs in de gemeente(n) waarvoor de voorziening wordt aangevraagd, ontleend aan de meest recente DUO-publicatie ‘Statistisch Materiaal voor stichting van een nieuwe school’6idem.
D.
De verblijfsduur: de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 van de gevraagde schoolsoort. Hierbij gaat het om de schoolsoort en niet het profiel vbo, dat alleen bekend is voor de bovenbouw vbo.
Het netto potentieel van een gemeente(n) (G) wordt vervolgens vastgesteld volgens de formule E-F=G, waarbij wordt verstaan onder:
E.
Het bruto potentieel (A×B×C×D).
F.
Het deel van het bruto potentieel van de betrokken gemeente(n) dat valt in het voedingsgebied van een bestaande school of van een bestaand profiel vbo van dezelfde verlangde soort en richting(en).
G.
Het netto potentieel (E-F).
Het totale potentieel voor de nieuwe school is de optelling van de netto potentiëlen over het voedingsgebied. Het totale potentieel moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het aantal leerlingen per schoolsoort of profiel vbo als bedoeld in artikel 64, eerste en tweede lid, of artikel 65, eerste lid, WVO.
Aanvraag afdeling havo
De afdeling havo omvat slechts de leerjaren 4 en 5 van de havo en kan wettelijk alleen verbonden zijn aan een school voor mavo (zie artikel 8, onderdeel b, WVO). De stichting van een afdeling havo kan dan ook alleen in combinatie met een school voor mavo worden aangevraagd of door het bestuur van een reeds bestaande school voor mavo, al dan niet onderdeel van een scholengemeenschap. Bij de berekening van het bruto potentieel wordt bij de aanvraag van een afdeling havo de berekening voor een school voor havo gevolgd. De uitkomst van het netto-potentieel voor de school voor havo wordt vermenigvuldigd met de factor 2/5 om zodoende tot het netto potentieel te komen voor de afdeling havo. En uiteraard dient bij de berekening van bruto- naar netto-potentieel aftrek plaats te vinden van al bestaande afdelingen havo van dezelfde verlangde richting of richtingen in het voedingsgebied van de aangevraagde nieuwe havo-afdeling. De factor 2/5 laat zich verklaren door de 2 leerjaren van de afdeling havo ten opzichte van de 5 van de school voor havo. Bovendien bedraagt de stichtingsnorm voor de afdeling havo (130) 2/5 van die voor de school voor havo (325).
Na de stichting van een afdeling havo aan een categorale school voor mavo vormt deze combinatie geen scholengemeenschap in de zin de WVO. Van een scholengemeenschap is immers wettelijk sprake als daar twee of meer scholen deel van uitmaken en de afdeling havo is geen school in de zin van de WVO.
Termijn
Aan het vereiste aantal leerlingen wordt zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na de datum van de aanvraag voldaan.
II
Stichting nieuwe school, scholengemeenschap, profiel vbo of afdeling havo op grond van een directe meting
Definities
•
Deelnamepercentage verlangde richting(en): het aantal leerlingen van 10 en 11 jaar dat een profiel vbo, school, scholengemeenschap, of afdeling havo van de verlangde richting(en) zal bezoeken volgens het onderzoek directe meting gedeeld door het totaal aantal leerlingen van 10 en 11 jaar en vermenigvuldigd met 0,7.
Voor het overige gelden dezelfde definities als bij de indirecte meting.
Berekeningsmethodiek bij directe meting
De berekeningsmethodiek bij directe meting is dezelfde als bij indirecte meting, met dien verstande, dat het deelnamepercentage voor de verlangde richting(en) wordt gebaseerd op een meting van de belangstelling voor die richting(en) via een onderzoek naar de voorkeur van ouders van leerlingen van 10 en 11 jaar, woonachtig in het voedingsgebied van het aangevraagde profiel vbo, de aangevraagde school, de aangevraagde scholengemeenschap of de aangevraagde afdeling havo. Het onderzoek dient te voldoen aan de hierna genoemde criteria.
Onder dezelfde condities als hiervoor bij de indirecte meting beschreven, kan ook een afdeling havo worden aangevraagd als in het voedingsgebied van de aangevraagde afdeling geen basisschool van (een of meer van) dezelfde richting(en) als de aangevraagde voorziening voorkomt. Het onderzoek directe meting van de belangstelling voor de afdeling havo dient aan de hierna genoemde criteria te voldoen, ongeacht of de afdeling in combinatie met een school voor mavo wordt aangevraagd of dat de afdeling wordt aangevraagd ter toevoeging aan een reeds bestaande school voor mavo, al dan niet als onderdeel van een scholengemeenschap.
Criteria waaraan het onderzoek directe meting moet voldoen:
a.
de directe meting is uitgevoerd in opdracht van het desbetreffende bevoegd gezag door een onafhankelijk onderzoeksbureau op basis van een wetenschappelijk verantwoorde schriftelijke enquête;
b.
de directe meting is gebaseerd op een representatieve, aselecte steekproef uit de onderzoekspopulatie die bestaat uit de ouders, voogden of verzorgers van kinderen van 10 en 11 jaar, woonachtig in het voedingsgebied van de gewenste schoolsoort of het gewenste profiel vbo;
c.
de anonimiteit van de ondervraagden is gegarandeerd;
d.
het onderzoek inventariseert de voorkeuren van de ondervraagden voor alle erkende richtingen. Daarbij worden als uitgangspunten gehanteerd dat:
1.
van elke erkende richting, op gelijke afstand van de woonlocatie een school aanwezig is en dat al deze scholen van gelijke kwaliteit zijn;
2.
de vraagstelling neutraal is en op geen enkele wijze sturend;
3.
de informatie die voorafgaand aan of bij het onderzoek wordt verstrekt volkomen neutraal is en op geen enkele wijze sturend;
e.
het onderzoek directe meting op de uiterste indieningsdatum van de aanvraag niet ouder dan drie jaar is;
f.
indien het een directe meting betreft voor een afdeling havo worden de ouders, voogden of verzorgers geïnformeerd over de afdeling havo dat deze afdeling:
•
alleen verbonden kan zijn aan een zelfstandige school voor mavo of een scholengemeenschap met mavo (bijvoorbeeld mavo/vbo) en vangt aan na 4 jaar mavo;
•
een cursusduur heeft van 2 jaar, namelijk de leerjaren 4 en 5.
Toelichting bij de vermenigvuldiging van het deelnamepercentage met 0,7
In de praktijk blijkt dat de feitelijke realisatie lager uitvalt dan de belangstelling - anders gezegd het deelnamepercentage – voor de verlangde richting(en), gebaseerd op de directe meting. Dit doet zich zowel bij het primair onderwijs als bij het voorgezet onderwijs voor. De feitelijke realisatie ligt voor het voortgezet onderwijs op ongeveer 70% van het deelnamepercentage op basis van de directe meting. Daarom wordt de uitkomst van de directe meting vermenigvuldigd met 0,7.
Bijlage
2
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Bijlage
3
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Splitsing school of scholengemeenschap
Bij de splitsing van een school of scholengemeenschap ontstaat er naast de bestaande school of scholengemeenschap een nieuwe school of scholengemeenschap van dezelfde richting of combinatie van richtingen. Hierbij blijft de bestaande school met dezelfde schoolsoorten, met inbegrip van alle profielen vbo en de eventuele afdeling havo, onveranderd in stand. De nieuwe school bevat dezelfde schoolsoort als de gesplitste school, maar kan in het geval van vbo minder profielen omvatten dan de bestaande school. Bij splitsing van een scholengemeenschap kan de nieuwe scholengemeenschap dezelfde schoolsoorten en profielen vbo omvatten als de gesplitste scholengemeenschap, maar ook minder. Voorbeelden:
•
Een categoraal gymnasium kan enkel en alleen gesplitst worden in een bestaande en een nieuwe school voor gymnasium.
•
Een scholengemeenschap voor mavo-havo-vwo-vbo met drie profielen vbo kan gesplitst worden in de bestaande scholengemeenschap met (enkel en alleen) dezelfde schoolsoorten en twee nieuwe scholengemeenschappen voor havo-vwo en daarnaast mavo-vbo met twee profielen vbo.
•
Maar in het laatste geval ook in een nieuwe school voor vwo en een nieuwe scholengemeenschap voor mavo-vbo met 1 profiel naast de bestaande scholengemeenschap.
Splitsen moet niet verward worden met afsplitsen. Als het bevoegd gezag van een scholengemeenschap een of meer schoolsoorten afsplitst, continueert deze scholengemeenschap in de versmalde samenstelling (of bestaat voort als categorale school). De afgesplitste schoolsoort of schoolsoorten kunnen zelfstandig blijven of fuseren met een andere school of scholengemeenschap. Zie de illustraties hieronder voor het verschil tussen splitsen en afsplitsen.
Definitie van het voedingsgebied
In afwijking van de definitie van het voedingsgebied in bijlage 1 geldt bij splitsing de volgende definitie:
Voedingsgebied bestaande school of scholengemeenschap: de viercijferige postcodegebieden waarin de huidige leerlingen van de school of scholengemeenschap woonachtig zijn op de teldatum in het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag.
Van de te splitsen school of scholengemeenschap dient het aantal leerlingen op de teldatum voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, minimaal gelijk te zijn aan tweemaal de stichtingsnorm, bedoeld in artikel 64, eerste of tweede lid, WVO.
2.
derde lid, onderdeel b
Het aantal leerlingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze na de splitsing de scholen of de samenstellende scholen van de scholengemeenschap zal bezoeken, wordt aangetoond op basis van een splitsingsplan. Bij de aanvraag tot splitsing dient het splitsingsplan te worden bijgesloten. Een splitsingsplan voldoet aan de volgende voorwaarden:
a.
het voedingsgebied van de bestaande school of scholengemeenschap wordt verdeeld over de bestaande en de nieuwe school of scholengemeenschap of scholengemeenschappen.
b.
er wordt aannemelijk gemaakt dat zowel de bestaande als de nieuwe scholen of scholengemeenschappen na splitsing afzonderlijk zullen voldoen aan de stichtingsnorm, in het zesde alsook in het tiende schooljaar na het jaar van de aanvraag.
3.
derde lid, nieuwe vestiging na splitsing
Indien er door de splitsing een nieuwe vestiging ontstaat die hemelsbreed gemeten meer dan 3 kilometer is verwijderd van de vestigingen van de gesplitste school, dan dient het bevoegd gezag – naast het splitsingsplan – bij de aanvraag een verklaring te voegen waaruit blijkt dat de bevoegde gezagsorganen van andere bestaande scholen van dezelfde schoolsoort en richting waarvan het voedingsgebied geheel of gedeeltelijk binnen een gebied van 10 kilometer hemelsbreed van de vestigingsplaats van de nieuwe vestiging gelegen is, instemmen met de splitsing.
Als de splitsing neerkomt op het verzelfstandigen van een reeds bestaande vestiging, of als er een nieuwe vestiging ontstaat gelegen op hemelsbreed gemeten een afstand van minder dan 3 kilometer van de vestigingen van de gesplitste school, geldt deze voorwaarde niet. In het laatste geval wordt het niet aannemelijk geacht dat de bestaande leerlingstromen wijzigen.
Berekeningswijze splitsingsplan
De viercijferige postcodegebieden die behoren tot het voedingsgebied van de te splitsen school of scholengemeenschap worden per viercijferig postcodegebied verdeeld over de nieuw te vormen school of scholengemeenschap(pen) en de overblijvende school of scholengemeenschap(pen).
Vervolgens wordt voor de twee afzonderlijke voedingsgebieden aangetoond dat er zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na het jaar van de aanvraag wordt voldaan aan de stichtingsnorm of stichtingsnormen. Dit gebeurt op basis van het percentage leerlingen van de basisgeneratie dat de te splitsen school of scholengemeenschap heeft bezocht op de teldatum voorafgaand aan het jaar van de aanvraag. De prognose van de basisgeneratie over respectievelijk zes en tien jaar na het jaar de aanvraag wordt per postcodegebied voor dit percentage aan de school of samenstellende delen van de scholengemeenschap(pen) toegekend.
Voorbeeld (fictieve postcodes en cijfers): Voedingsgebied 1) en leerlingen van de te splitsen school A
1
X
1234
10
100
10%
2
1245
20
20%
3
Y
3412
30
200
15%
4
3434
10
5%
5
3456
20
10%
6
Z
5612
30
200
15%
1) Definitie zoals in bijlage 3 bij deze regeling.
Hierna volgt:
–
Verdeling van bovenstaande postcodegebieden tussen nieuwe en overblijvende school.
–
Prognoses voor beide scholen over 6 jaar.
Overblijvende school
1
1234
10%
Gemeente x: 120
12
4
3434
5%
Gemeente y: 190
10
6
5612
15%
Gemeente z: 220
33
Totaal
55
Nieuwe school
2
1245
20%
Gemeente x: 120
24
3
3412
15%
Gemeente y: 190
29
5
3456
10%
Gemeente y: 190
19
Totaal
72
Prognoses voor beide scholen over 10 jaar: Zie boven maar dan met basisgeneraties voor t+10. Bij de splitsing van een school of scholengemeenschap worden bovengenoemde berekeningen opgesteld per schoolsoort, profiel vbo en afdeling havo. De splitsing wordt goedgekeurd als de totale uitkomsten van de prognoses voor zowel het zesde als het tiende jaar gelijk zijn aan of groter zijn dan de stichtingsnorm.
Bijlage
4
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs aan mavo en/of vbo
Op grond van artikel 70 WVO is het mogelijk dat een school voor vbo of mavo of een scholengemeenschap met vbo en/of mavo in aanmerking komt voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs, de zogenaamde licentie leerwegondersteunend onderwijs.
In dit verband wordt een tweetal situaties onderscheiden, namelijk de aanvraag door een school of scholengemeenschap die tot nu toe niet over een licentie beschikt, of de aanvraag voor verbreding van de bestaande licentie naar meer leerwegen of vestigingen. Voor zowel een nieuwe als de verbreding van een bestaande licentie geldt de eis dat de aanvraag vergezeld gaat van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van de overige scholen en scholengemeenschappen in het desbetreffende samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.
Voor de gemengde leerweg kan niet apart een aanvraag voor lwoo worden ingediend. De gemengde leerweg is altijd verbonden aan een vbo en/of mavo licentie. Leerwegondersteunend onderwijs in de gemengde leerweg is gekoppeld aan de licentie voor leerwegondersteunend onderwijs aan het vbo of mavo.
Een school of scholengemeenschap die tot nu toe niet over een licentie beschikt
Voor het verkrijgen van bekostiging is een aantal van 40 leerlingen vereist (met uitzondering van scholen of scholengemeenschappen op de Waddeneilanden). Dit aantal van 40 leerlingen kan op twee manier worden aangetoond:
1.
Door middel van het aantal ingeschreven en/of doorverwezen leerlingen van de afgelopen vier jaren met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs van het samenwerkingsverband dan wel door de rechtsvoorganger, de Regionale Verwijzingscommissie7Stb. 2015, 204: vóór 1-1-2016 de RVC, miv 1-1-2016 het samenwerkingsverband., voorzien van de herkomstgegevens van de leerlingen voor de betreffende vestiging waarvoor de aanvraag wordt gedaan;
2.
Door middel van het aantal reeds ingeschreven leerlingen met een indicatie als bedoeld onder 1, voorzien van de herkomstgegevens van de leerlingen voor de betreffende vestiging waarvoor de aanvraag wordt gedaan.
Voor beide wijzen van aantonen worden bij de berekening van het potentieel niet meegenomen leerlingen die woonachtig zijn binnen een straal van 10 kilometer van het vestigingsadres van omliggende scholen met leerwegondersteunend onderwijs van dezelfde richting en dezelfde schoolsoort als de aanvrager.
Verbreding van de bestaande licentie naar meer leerwegen of vestigingen
Voor verbreding hoeft geen minimum aantal leerlingen te worden aangetoond.
Bijlage
5
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Bijlage
6
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Bijlage
7
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018
Berekening leerlingverlies
Inleiding
De vorming van een nieuwe nevenvestiging of de verplaatsing van (een deel van het onderwijsaanbod op) een vestiging leiden in het algemeen tot wijziging van de leerlingstromen. Dat geldt ook voor de toevoeging van afsluitend onderwijs op een bestaande vestiging (als gevolg van een aanvraag ex artikel 74b, eerste lid, onderdeel e, WVO) met onderwijs dat al mag worden verzorgd op een reeds bestaande vestiging van de school op een afstand van hemelsbreed meer dan 3 km. De reden daarvoor is dat de afstand tussen het woonadres van een leerling en de (vestiging van een) school een van de belangrijkste motieven vormt bij de schoolkeuze. Met andere woorden: leerlingen van een bestaande school kiezen wellicht voor een nieuwe (vestiging van een) school – met dezelfde schoolsoort(en) – als die laatste school dichter bij hun woonadres gelegen is. Voor de bestaande school levert de nieuwe vestiging of uitbreiding van het onderwijsaanbod mogelijk leerlingverlies op.
Een nieuwe nevenvestiging, verplaatsing van (deel van het onderwijsaanbod op) een vestiging over hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer of meer of uitbreiding van het onderwijsaanbod komen tot stand in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO). Het bevoegd gezag van de mogelijk benadeelde school die niet deelneemt aan het RPO, kan zijn bedenkingen tegen de voorgenomen nieuwe onderwijsvoorziening kenbaar maken (zie artikel 74c van de WVO). Het voornoemde bevoegd gezag moet het leerlingverlies aantonen. Bedraagt het leerlingverlies meer dan 10%, dan wordt de aanvraag voor de nieuwe voorziening in het RPO door de minister afgewezen, tenzij het bewuste bestuur heeft verklaard met het leerlingverlies in te stemmen. De minister zal de geuite bedenkingen pas meewegen in zijn besluit als het adres van de nieuwe nevenvestiging of van de verplaatste vestiging vaststaat. Zo lang dat niet het geval is, kan een exacte verliesberekening immers niet plaats vinden.
Overigens behoeven verplaatsing van een (deel van het onderwijsaanbod op) een vestiging en de uitbreiding met de bovenbouwleerjaren op een bestaande vestiging hemelsbreed gemeten binnen 3 kilometer afstand van de reeds bestaande vestiging waar de betreffende bovenbouwleerjaren al worden aangeboden, niet in een RPO te worden aangevraagd. De betreffende school of scholengemeenschap kan alsdan volstaan met een melding aan DUO. In deze gevallen wordt het niet aannemelijk geacht dat de bestaande leerlingstromen wijzigen en is bezwaar op grond van artikel 74c WVO, zodoende niet aan de orde. Dat is evenmin het geval bij de aanvraag voor een nevenvestiging buiten het eigen RPO-gebied waarvoor immers de wettelijke voorwaarde geldt dat geen van de besturen in de andere regio bezwaar heeft tegen de nieuwe voorziening.
Berekening leerlingverlies
a
Algemeen
Begripsbepalingen.
Hieronder wordt verstaan onder:
•
Onderbouw: voor vbo en mavo de eerste twee leerjaren en voor havo en vwo de eerste drie leerjaren;
•
Bovenbouw: de overige leerjaren van vbo, mavo, havo en vwo.
Het leerlingverlies voor de bestaande school wordt berekend op basis van de leerlingtelling in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag van de nieuwe voorziening. Dit gebeurt door de leerlingen van de bestaande school per schoolsoort en per postcodegebied toe te rekenen aan de bestaande school of aan de nieuwe school op basis van de hemelsbreed gemeten, kortste afstand.
Toelichting
Op basis van hemelsbreed gemeten de kortste afstand rekent men de leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) per groep uit hetzelfde postcodegebied (dus niet individueel) toe aan de bestaande of de nieuwe school. Voor de bepaling van de afstand gaat men uit van het middelpunt van het postcodegebied. Het bestuur van de bestaande school kan informatie inwinnen over aantallen leerlingen per schoolsoort per postcodegebied alsook over de hemelsbreed gemeten afstand vanuit een postcodegebied tot bepaalde adressen, bij:
Dienst Uitvoering Onderwijs, OND/ODS
Postbus 30205
2500 GE Den Haag.
b.
Nadere uitwerking berekeningsmethode bij verplaatsing, uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een profiel vbo (tevens voor een nieuwe nevenvestiging waaraan bij de totstandkoming ook afsluitend onderwijs wordt toegestaan)
Het leerlingverlies eerst in absolute aantallen per schoolsoort voor de bovenbouw berekenen (volgens de kortste afstand, zie toelichting hierboven).
2.
De absolute aantallen per schoolsoort uitdrukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) in de bovenbouw.
3.
Het leerlingverliespercentage van de bovenbouw gelijkstellen aan dat van de onderbouw.
In geval van een of meer gemeenschappelijke leerjaren met een of meer schoolsoorten waarvoor het leerlingverlies wordt berekend.
4.
Het leerlingverliespercentage voor de onderbouw uitdrukken in een absoluut aantal leerlingen, in twee stappen, te weten:
a.
Het aantal leerlingen van een schoolsoort in de onderbouw berekenen volgens de verhouding van het aantal leerlingen van die schoolsoort in de bovenbouw ten opzichte van de aantallen leerlingen van de andere schoolsoorten in de bovenbouw.
b.
Het volgens a berekende aantal leerlingen van een schoolsoort vermenigvuldigen met het verliespercentage conform de bovenbouw.
In geval van zelfstandige leerjaren in de onderbouw.
5.
De leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) in de onderbouw vermenigvuldigen met het percentage leerlingverlies in de bovenbouw (uitkomst stap 2).
Vervolgens voor beide situaties.
6.
Het absolute leerlingverlies per schoolsoort voor de onderbouw en de bovenbouw optellen.
7.
Het totaal aantal leerlingen van onder- en bovenbouw dat het verlies vormt, tot slot uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.
Uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een profiel vbo heeft formeel slechts gevolgen voor de leerjaren in de bovenbouw. De veronderstelling is echter dat een dergelijke uitbreiding ook aanzuigende werking heeft op de leerjaren in de onderbouw. Vandaar dat ook leerlingverlies in de onderbouw mag worden meegerekend.
Bij een categorale school wordt het leerlingverlies berekend op basis van alle leerjaren. Dit wil zeggen dat alle leerlingen van die bepaalde schoolsoort die (vanwege de kortere afstand) voor de nieuwe school zouden opteren, bij elkaar worden opgeteld. Dat totale leerlingverlies wordt afgezet tegen het totaal aantal leerlingen van de (betreffende vestiging van de) categorale school en in het leerlingverliespercentage uitgedrukt.
Rekenvoorbeeld
Stel school A wil op vestiging 01 (A01) een uitbreiding met havo afsluitend onderwijs. Op korte afstand ligt vestiging 02 van school B (B02) waar – naast vwo – ook havo wordt aangeboden. Vestiging B02 kent de volgende samenstelling van leerlingen:
havo/vwo 360
havo 200
660
vwo 100
Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B02 voor havo, leerjaren vier en vijf, berekend worden op 34 van de in totaal 200 havo-leerlingen in de bovenbouw van B02, zijnde 17% (stappen 1 en 2 onder b).
Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en tot en met drie van het havo op vestiging B02 een leerlingverlies van 17% geldt (stap 3 onder b). Het aantal leerlingen havo in de onderbouw bedraagt in de verhouding havo-vwo in de bovenbouw: 2/3 x 360 = 240 leerlingen. Het leerlingverlies havo voor de onderbouw is dan 17% van 240 = 41 leerlingen (stappen 4a en b onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies voor het havo op 75 leerlingen (stap 6 onder b).
Vestiging B02 omvat in totaal 660 leerlingen. Het leerlingverliespercentage voor de vestiging met havo en vwo is 11% (75 gedeeld op 660). Het leerlingverlies wordt namelijk berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten op vestiging B02 (stap 7 onder b).
Daarvan wordt, als de bestaande vestiging B02 van een andere richting is dan het aangevraagde havo afsluitend onderwijs, 25% afgetrokken (zie d). Het leerlingverliespercentage is dan 8%. Eventuele bedenkingen van het bevoegd gezag van school B tegen de uitbreiding worden dan niet meegewogen in het besluit, omdat het leerlingverlies kleiner is dan 10%.
Zou B02 van dezelfde richting zijn als het aangevraagde havo afsluitend onderwijs dan wordt de aanvraag afgewezen (verliespercentage is 11% en dus hoger dan de grens van 10%).
c
Nadere uitwerking berekeningsmethode bij een nieuwe nevenvestiging met alleen onderbouw
Bij de vorming van een nieuwe nevenvestiging, als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel b, WVO, wordt het leerlingverlies van een bestaande vestiging van een school of scholengemeenschap berekend op basis van de onderbouw. Hier gelden de volgende methoden:
A.
In geval van een of meer gemeenschappelijke leerjaren met een of meer schoolsoorten waarvoor het leerlingverlies wordt berekend:
1.
Stappen 1 tot en met 4 conform onderdeel b hierboven.
2.
Het absolute leerlingverlies in de gemeenschappelijke leerjaren en in de zelfstandige leerjaren van de onderbouw optellen.
3.
Het totaal aantal leerlingen van de onderbouw dat het verlies vormt, tot slot uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.
B.
In geval van zelfstandige leerjaren in de onderbouw waarvoor het leerlingverlies wordt berekend of in geval van een categorale bestaande school:
1.
Het leerlingverlies per schoolsoort voor de onderbouw berekenen (volgens de kortste afstand, zie hierboven);
2.
Het aantal leerlingen van stap 1 uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.
Rekenvoorbeeld
Stel school A wil een nieuwe nevenvestiging met alleen onderbouw mavo en vbo starten. Op korte afstand ligt de hoofdvestiging van school B (B00) waar, naast vwo en havo, ook mavo en vbo worden aangeboden. Vestiging B00 kent de volgende samenstelling van leerlingen:
vwo/havo/mavo:
2001
mavo:
200
1 260
mavo/vbo:
3001
vbo:
200
havo lj. 3:
60
havo:
150
vwo lj. 3:
50
vwo:
100
1 leerjaren een en twee gemeenschappelijk
Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B00 voor mavo en vbo, leerjaren drie en vier, berekend worden op 80 van de in totaal 400 mavo/vbo-leerlingen in de bovenbouw van B00, zijnde 20% (stappen 1 en 2 cf onder b). Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en twee van het vbo en mavo op vestiging B02 een leerlingverlies van 20% geldt (stap 3 cf onder b). Het aantal leerlingen mavo in de gemeenschappelijke leerjaren vwo/havo/mavo bedraagt in de verhouding vwo/havo/mavo in de bovenbouw: 200/450 x 200 = 89 leerlingen. Het leerlingverlies mavo voor de gemeenschappelijke leerjaren is dan 20% van 89 = 18 leerlingen (stappen 4a en b cf onder b). Het leerlingverlies voor de onderbouw mavo/vbo bedraagt 20% van 300 = 60 leerlingen (stap 4 sec onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies voor vbo en mavo op 78 leerlingen (stap A 2 onder c).
Vestiging B00 omvat in totaal 1 260 leerlingen. Het leerlingverliespercentage gerekend over de gehele vestiging B00 is 6% (78 gedeeld op 1 260). Het leerlingverlies wordt namelijk berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten op vestiging B02 (stap A 3 onder c). Eventuele bedenkingen van het bevoegd gezag van school B00 tegen de uitbreiding worden niet meegewogen in het besluit, omdat het leerlingverlies kleiner is dan 10%.
Als de school A van een andere richting is dan school B00 is de vermindering van het leerlingverlies als bedoeld onder d (zie hieronder) ook op deze berekening van toepassing.
d
Vermindering leerlingverlies bij een aanvraag die uitgaat van een andere richting dan de bestaande school
Van het leerlingverlies, zoals berekend op grond van a en b of op grond van a en c, wordt 25 procent afgetrokken als de bestaande school waarvoor dat verlies is berekend, van een andere richting is dan de school die zijn voorzieningen wil uitbreiden. Dit vanuit de aanname dat een deel van de leerlingen dat weliswaar dichter bij de nieuwe voorziening woont, tóch blijft kiezen voor de bestaande voorziening vanwege de keuze voor de richting.
Bij een afsplitsing die niet gepaard gaat met een verplaatsing is leerlingverlies niet aannemelijk. Als de afsplitsing gepaard gaat met een verplaatsing over een afstand van meer dan drie kilometer hemelsbreed gemeten is het gestelde onder b van toepassing.
de BAG-coördinaten van de adressen te hanteren waar tussen de afstand moet worden gemeten; en
b.
de gemeten afstand in meters te bepalen door de formule: √((x1 – x2)2 + (y1 – y2)2), waarin x1 en y1 de BAG-coördinaten zijn van het ene adres en x2 en y2 de BAG-coördinaten zijn van het andere adres.
Toelichting op hemelsbreed meten
In de voorzieningenplanning speelt de afstand tussen twee adressen in een aantal verschillende situaties een belangrijke rol, zoals bij verplaatsing en tijdelijke nevenvestiging. Bedraagt immers de afstand in die situaties minder dan 3 kilometer, dan besluit het bestuur daar – afgezien van de betreffende gemeente – zelf over. Is de afstand 3 kilometer of meer, dan moet het bestuur de verplaatsing of nieuwe nevenvestiging in een RPO aanvragen.
Met de wijziging van de WVO met ingang van 1 augustus 2018 geldt bovendien dat de goedkeuring van de stichting van een nieuwe school komt te vervallen als het vestigingsadres niet binnen hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer komt te liggen van het bij de aanvraag om bekostiging opgegeven beoogde vestigingsadres. Overigens is de afstand van 3 kilometer destijds vastgesteld op basis van de ervaring dat wijziging van het onderwijsaanbod tot die afstand geen of heel weinig verandering in de leerlingstromen teweeg brengt.
Bij de wijziging van de WVO die de regels over de voorzieningenplanning bij scholen moderniseerde, vereenvoudigde en beperkte, die in werking trad op 1 augustus 2008,8Stb. 2008, 296 is bepaald dat de afstand hemelsbreed gemeten wordt. Gelet op de voornoemde consequentie van de afstand van minder dan, gelijk aan of meer dan 3 kilometer tussen twee adressen van schoolgebouwen, leidt de wijze waarop die afstand gemeten wordt nogal eens tot verschillende uitkomsten. Om die reden wordt nu voorzien in een voorgeschreven bepaling hoe de afstand hemelsbreed te meten. Het adres van elk schoolgebouw in Nederland is in de Basisadministraties Adressen en Gebouwen, afgekort BAG, van coördinaten voorzien. De website van de BAG heeft het volgende adres: https://bagviewer.kadaster.nl. Daar zult u zien dat elke BAG-locatie een x en een y-waarde heeft. De hemelsbreed te meten afstand wordt bepaald met de formule √((x1 – x2)2 + (y1 – y2)2).
Voor het vaststellen van het voedingsgebied bij een aanvraag voor schoolstichting alsook bij de bepaling van het aantal leerlingen van een reeds bestaande vestiging van een school dat woonachtig is in het zelfde voedingsgebied als dat van een nieuwe nevenvestiging (zie artikel 74b, eerste lid, onderdelen b en c, WVO) geldt ook een hemelsbreed te meten afstand, zij het van 10 kilometer. In deze laatste gevallen is echter sprake van één vestigingsadres van waaruit hemelsbreed gemeten moet worden. Daarom zijn geen nadere voorschriften voor de wijze van meten nodig.