Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 28 april 2020, nr. VO-23989475, houdende regels voor de verstrekking van incidentele middelen voor leerlingendaling in het voortgezet onderwijs (Subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling vo 2020)

Subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling vo 2020

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel

1.3

Weigeringsgronden

De Minister weigert subsidieverstrekking voor zover de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die uit de rijksbijdrage worden bekostigd of waarvoor door de Minister reeds uit anderen hoofde subsidie is verstrekt.

Hoofdstuk

2

Subsidie planvorming leerlingendaling

Artikel

2.1

Te subsidiëren activiteiten en subsidieplafond

Artikel

2.2

Subsidiebedrag

Het subsidiebedrag per aanvraag is € 50.000,–.

Artikel

2.3

Penvoerder

Artikel

2.4

Subsidieaanvraag

Artikel

2.5

Wijze van verdeling beschikbare middelen

Artikel

2.6

Vaststelling en betaling subsidie

Artikel

2.7

Verplichtingen en financiële verantwoording

Hoofdstuk

3

Subsidieaanvraag regionaal plan leerlingendaling

Artikel

3.1

Te subsidiëren activiteiten en subsidieplafond

Artikel

3.3

Penvoerder

Artikel

3.4

Subsidieaanvraag

Artikel

3.5

Beoordeling

Artikel

3.6

Rangschikking aanvragen

Artikel

3.7

Verplichtingen

Artikel

3.8

Besteding subsidie

Artikel

3.9

Verlening en betaling subsidie

Artikel

3.10

Verantwoording

Hoofdstuk

4

Slotbepalingen

Artikel

4.1

Hardheidsclausule

De Minister kan de regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel

4.2

Inwerkingtreding en vervaldatum

Artikel

4.3

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling vo 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Bijlage

1

Beoordelingskader behorende bij artikel 3.5 van de subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling vo 2020

Een subsidieaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:

  • 1.

    Een regiovisie die ziet op een bereikbaar, kwalitatief goed en toekomstbestendig onderwijsaanbod in de regio.

  • 2.

    Een activiteitenplan voor het realiseren van een bereikbaar, kwalitatief goed en toekomstbestendig onderwijsaanbod in de regio.

  • 3.

    Uitvoerbaarheid en haalbaarheid.

  • 4.

    Voldoende onderbouwde en sluitende meerjarenbegroting.

Paragraaf 1

De criteria zijn in deze paragraaf nader uitgewerkt. In paragraaf 2 is uiteengezet hoe de beoordeling en rangschikking van de subsidieaanvragen plaatsvindt.

Criterium 1 Een regiovisie die ziet op een bereikbaar, kwalitatief goed en toekomstbestendig onderwijsaanbod in de regio

A

De regiovisie bevat een afbakening van de regio

  • 1.

    De regiovisie bevat een beschrijving van de gekozen regio;

  • 2.

    De regio omvat een aaneengesloten gebied bestaande uit het grondgebied van één of meer gemeenten;

  • 3.

    Op de deelnemende vestigingen van scholen of scholengemeenschappen staat per gemeente ten minste 60% van alle leerlingen ingeschreven die op het grondgebied van die gemeente voortgezet onderwijs volgen;

  • 4.

    Tenminste 65% van de bevoegde gezagsorganen met één of meerdere vestigingen van scholen of scholengemeenschappen binnen die gemeente is bij de samenwerking betrokken.

  • 5.

    In de regio is sprake van (een verwachte) leerlingendaling in het voortgezet onderwijs van minimaal 10% in 5 jaar, waarbij het jaar van aanvraag onderdeel is van deze 5 jaar.

  • 6.

    Voor het berekenen van het percentage leerlingendaling in het voortgezet onderwijs kunnen de volgende berekeningen worden gebruikt:

    • a.

      De gemiddelde krimp op de deelnemende vestigingen over een periode van vijf jaar tussen 2015 en 2025 gebaseerd op de DUO-tellingen voor de jaren 2015 tot en met 2019 en de DUO-prognoses voor de jaren 2020 tot en met 2025; of

    • b.

      De krimp van de basisgeneratie gebaseerd op de CBS-gegevens van 1 januari 2019 in de gemeenten die samen de regio vormen, dat is afgemeten aan het verschil in het aantal x-jarigen en het aantal x-5-jarigen, waarbij x mag lopen van 12 tot en met 17 jaar.

  • 7.

    De regiovisie bevat een overzicht van de relevante partijen, inclusief een duiding van de partijen waarmee samengewerkt wordt in dit plan. De overwegingen die hierbij een rol hebben gespeeld zijn duidelijk weergegeven (welke partijen maken wel/niet deel uit van de samenwerking en waarom).

B

De regiovisie bevat een regionale analyse (wat is het uitgangspunt?).

  • 1.

    De regiovisie bevat een beschrijving van de problematiek en de urgentie daarvan als gevolg van leerlingendaling in de regio. Als maatstaf geldt het regionale onderwijsaanbod dat voor leerlingen beschikbaar is.

  • 2.

    In de regiovisie wordt beschreven waar verschraling van het onderwijsaanbod dreigt te ontstaan, waarbij in ieder geval aandacht dient te worden besteed aan keuzemogelijkheden voor leerlingen, reisafstanden en kwaliteit van het onderwijs.

  • 3.

    In de regiovisie wordt beschreven (indien van toepassing) welke scholen of vestigingen niet levensvatbaar zijn en wat de mogelijke risico’s daarvan zijn (als vuistregel geldt dat een school niet levensvatbaar is indien deze in zijn geheel onder de stichtingsnorm, als bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.2a van de Wet voortgezet onderwijs 2020, komt).

  • 4.

    In de regiovisie wordt beschreven wat een redelijke reisafstand voor leerlingen wordt geacht. Als vuistregel geldt dat een vestiging waarop minimaal één van de schoolsoorten vbo, mavo, havo of vwo die op die vestiging wordt aangeboden, of de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs, op niet meer dan 8 kilometer hemelsbreed gemeten afstand ligt van een andere vestiging waarop datzelfde onderwijs wordt aangeboden. Voor praktijkonderwijs geldt als vuistregel 20 km.

  • 5.

    De regioanalyse is onderbouwd met de kwantitatieve gegevens van de verwachte ontwikkeling van leerlingenaantallen van scholen in de komende 5 tot 15 jaar.

C

In de regiovisie wordt een beschrijving gegeven van de doelen om te komen tot een bereikbaar, kwalitatief goed en toekomstbestendig onderwijsaanbod.

  • 1.

    Op grond van de regiovisie worden keuzes gemaakt hoe een bereikbaar, kwalitatief goed en toekomstbestendig onderwijsaanbod gerealiseerd wordt.

  • 2.

    Er worden heldere SMART1Onder SMART wordt verstaan: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden-geformuleerde doelen gesteld voor het beoogde onderwijsaanbod in de regio voor de komende 5 tot 15 jaar. Duidelijk wordt gemaakt dat er sprake zal zijn van levensvatbare scholen (waarbij de stichtingsnormen, als bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.2a van de Wet voortgezet onderwijs 2020, als vuistregels worden gehanteerd). Indien sprake is van een school die niet aan deze normen voldoet dient gemotiveerd te worden waarom deze desondanks in stand wordt gehouden.

  • 3.

    Er worden heldere doelen gesteld voor de reisafstanden voor leerlingen. Als vuistregel geldt dat een vestiging waarop minimaal één van de schoolsoorten vbo, mavo, havo of vwo die op die vestiging wordt aangeboden, of de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs, op minder dan 8 kilometer hemelsbreed gemeten afstand ligt van een andere vestiging waarop datzelfde onderwijs wordt aangeboden.

  • 4.

    In de beschrijving dient sprake te zijn van een goede balans tussen doelmatigheid van het onderwijsaanbod en beschikbaarheid van scholen.

Criterium 2 Een activiteitenplan voor het realiseren van een bereikbaar, kwalitatief goed en toekomstbestendig onderwijsaanbod in de regio

A

Het plan bevat een overzicht van activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 1.

    Het activiteitenplan maakt duidelijk hoe de transitie van de huidige situatie naar een toekomstbestendig onderwijsaanbod wordt gerealiseerd.

  • 2.

    Het activiteitenplan is SMART geformuleerd en bevat een duidelijke koppeling met de regiovisie.

  • 3.

    Het activiteitenplan bevat acties om het beoogde onderwijsaanbod te kunnen realiseren.

  • 4.

    Het activiteitenplan bevat een realistische en onderbouwde activiteitenplanning met concrete mijlpalen.

  • 5.

    Het plan gaat in elk geval in op strategische personeelsplanning en huisvesting.

    • Wat betreft personeel wordt een overzicht van het huidige aantal fte (in vaste dienst en flexibele schil) gegeven, het verwachte natuurlijke verloop, en een schatting van de te verwachte benodigde fte over 10 jaar. Als er een overschot of een tekort wordt verwacht, wordt beschreven hoe dit wordt opgelost.

    • Indien het plan gevolgen heeft voor de huisvesting (leegstand, verbouwing, nieuwbouw, samenvoeging etc.), wordt beschreven hoe dat wordt opgelost. In dit geval dient de gemeente het plan mede te ondertekenen.

  • 6.

    In het plan wordt onderbouwd op welke wijze de regio na afloop van de subsidieperiode de aanpak van leerlingendaling met de reguliere bekostiging verwacht te financieren.

Criterium 3 Uitvoerbaarheid en haalbaarheid

A

Samenwerkingsovereenkomst: Bij de aanvraag hoort een samenwerkingsovereenkomst te zijn gevoegd

  • 1.

    De samenwerkingsovereenkomst bevat een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van iedere partij.

  • 2.

    De samenwerkingsovereenkomst bevat een beschrijving van de verdeling van (financiële)middelen. De verdeling van de middelen dient aan te sluiten bij de begroting.

  • 3.

    De samenwerkingsovereenkomst wordt door alle betrokken partijen in de regio ondertekend. Indien het plan gevolgen heeft voor openbaar vervoer, dient de provincie het plan mede te ondertekenen. Indien er sprake is van samenwerking met een partner vanuit het primair onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs dan dient deze het plan ook mede te ondertekenen.

B

De organisatie is zo ingericht dat een succesvolle uitvoering van het activiteitenplan mogelijk is

  • 1.

    Het plan bevat een beschrijving van de manier waarop de samenwerking wordt georganiseerd.

  • 2.

    Het plan bevat een goede projectstructuur en gegevens van de beoogde projectleider, die toeziet op het tijdig behalen van mijlpalen c.q. resultaten.

C

De risico’s en beheersmaatregelen zijn in kaart gebracht

  • 1.

    Het plan bevat een duiding van mogelijke risico’s op de uitvoering met bijbehorende beheersmaatregelen en evaluatie van de voortgang van het plan.

  • 2.

    In het plan is opgenomen hoe de sturing op en monitoring alsmede verantwoording van de voortgang van het plan wordt uitgevoerd. Kwaliteitszorg is een wezenlijk onderdeel van het regionale plan.

D

In het plan komt naar voren hoe bij andere regionale trajecten om krimp en bijbehorende leerlingendaling het hoofd te bieden wordt aangesloten en maakt aannemelijk dat het plan niet leidt tot dubbele bekostiging van dezelfde activiteiten.

  • 1.

    Het plan bevat een beschrijving van de impact van het plan op reeds lopende regionale trajecten (zoals RIF of Sterk Techniekonderwijs). Daarbij wordt aangegeven hoe deze trajecten elkaar aanvullen en deze verschillen.

Criterium 4 Voldoende onderbouwde en sluitende meerjarenbegroting

A

Het plan bevat een realistische meerjarenbegroting van de kosten en de baten die aansluit op het activiteitenplan.

  • 1.

    Er is een inzichtelijke sluitende meerjarenbegroting, conform het format zoals beschikbaar gesteld door DUS-I voor de duur van de subsidieperiode, die voldoet aan artikel 3.5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 2.

    In de begroting is inzichtelijk welke kosten door de verschillende partijen worden gemaakt.

  • 3.

    In de begroting mogen geen kosten worden opgevoerd waarvoor al andere

  • 4.

    (reguliere) bekostiging of subsidie wordt ontvangen.

B

Doelstellingen worden op een zo efficiënt mogelijke manier bereikt.

  • 1.

    Uit de aanvraag blijkt dat de middelen (geld, tijd en mankracht) zo doelmatig mogelijk worden ingezet om maximale resultaten te bereiken.

  • 2.

    Voor de berekening van de loonkosten wordt een integraal tarief gehanteerd van € 70,– incl. overheadkosten. Indien de aanvrager hiervan afwijkt dient dit onderbouwd te worden.

  • 3.

    Kosten van inhuur worden zo laag mogelijk gehouden.

Paragraaf 2

Beoordeling aanvraag

De beoordeling van de subsidieaanvraag geschiedt door een door de Minister in te stellen onafhankelijke beoordelingscommissie. De commissie beoordeelt de aanvraag aan de hand van het bovenstaande beoordelingskader op urgentie en kwaliteit. De aanvraag moet voldoen aan de vereisten in het beoordelingskader. Een aanvraag kan alleen worden goedgekeurd indien de commissie ieder criterium met een voldoende (minimaal een zes op een tienpunt-schaal) heeft beoordeeld. Hierbij is de urgentie van de uitvoering van het plan van doorslaggevend belang.

Rangschikken aanvragen

Ieder onderdeel (A,B,C, D) van de aanvraag wordt van een cijfer voorzien. De aanvraag dient op alle criteria een voldoende te scoren. Voor criterium 1 geldt dat alle subonderdelen van onderdeel A (afbakening van de regio) aan alle voorwaarden moeten voldoen. Voldoen deze onderdelen hieraan dan ontvangt de aanvrager voor dit onderdeel een voldoende (ofwel een 6). Omdat de onderdelen B en C van dit criterium inzicht moeten geven in de urgentie van de uitvoering van het plan weegt criterium 1 tweemaal zo zwaar als de overige criteria. De aanvragen worden gerangschikt op het totaalcijfer. Indien twee of meerdere aanvragen op een gelijke positie worden gerangschikt, beslist de Minister op basis van loting.

Criterium 1 onderdeel a

Onderdeel B

Onderdeel C

6

0–10

0–10

De totaalscore criterium 1 wordt vermenigvuldigd met twee.

Criterium 2

0–10

Criterium 3

0–10

Criterium 4

0–10