Wet van 6 maart 2025 tot wijziging van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het opheffen van bedingen in het handelsverkeer die ertoe strekken vervreemding dan wel verpanding van geldvorderingen op naam tegen te gaan (Wet opheffing verpandingsverboden)

Wet opheffing verpandingsverboden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het onwenselijk is dat partijen in het handelsverkeer overeenkomen dat geldvorderingen op naam voortvloeiend uit de uitoefening van een beroep of bedrijf niet kunnen worden overgedragen of verpand omdat dit de kredietverlening aan het bedrijfsleven belemmert;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

I

Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 3.

Artikel

II

Wijzigt de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek.

Artikel

III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

IV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet opheffing verpandingsverboden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel