Wet van 16 mei 1829, houdende bepalingen wegens den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving

Overgangswet

Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen den genen, die deze zullen zien, of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij hebben in overweging genomen, dat, ten einde verkeerde uitleggingen en twistgedingen te voorkomen, welke door den overgang der vroegere tot de nieuwe wetgeving zouden kunnen geboren worden, het doelmatig is, om, bij eene transitoire wet, verordeningen vasttestellen, geschikt om den twijfel te doen ophouden, welke ten aanzien van deze en gene punten van wetgeving zoude kunnen ontstaan;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,

Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan te bepalen, hetgeen volgt:

Eerste

hoofdstuk

Algemeene bepalingen

Artikel

1

De veranderingen, welke ten gevolge der nieuwe wetboeken in de burgerlijke wetgeving zijn te weeg gebragt, hebben geen invloed op de regten, welke onder vroegere wetgevingen waren verkregen.

Artikel

2

De geldigheid der handelingen, wat haren vorm betreft, wordt beoordeeld naar de wetten welke van kracht waren op het tijdstip waarop die handelingen hebben plaats gehad.

Artikel

3

De regten uit overeenkomsten voortvloeijende, worden geregeld door de wetten welke in werking waren toen die overeenkomsten zijn gesloten.

Artikel

4

De regten uit uiterste wilsbeschikkingen voortvloeijende, welke vóór de invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek zijn gemaakt, worden naar dat wetboek geregeld, indien na deszelfs in werking brenging de erflater is overleden.

Tweede

hoofdstuk

Van meerderjarigheid, emancipatie en geregtelijke adsistentie vóór de invoering van het nieuwe wetboek verkregen

Artikel

5

Alle personen, die vóór den dag der invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek hunne meerderjarigheid hebben verkregen, blijven meerderjarig, en zullen tot alle handelingen hoegenaamd, dezelfde bekwaamheid hebben, als of zij den vollen ouderdom van 23 jaren hadden bereikt.

Artikel

6

Jonge dochters welke bij de invoering der Nederlandsche wetgeving den ouderdom van vijftien jaren hebben bereikt blijven ook na die invoering de bevoegdheid behouden om een huwelijk aan te gaan.

Artikel

7

Minderjarigen, die vóór den dag der invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek den ouderdom van 16 jaren hebben bereikt, blijven de bevoegdheid behouden hun bij artikel 904 van het Wetboek Napoleon gegeven.

Artikel

8

Minderjarigen voor de invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek gehuwd, worden op den dag van die invoering meerderjarig.

Artikel

9

De regten van minderjarigen die ingevolge de bepalingen van artikel 477 en volgende van het Wetboek Napoleon geëmancipeerd zijn, worden geregeld naar dat wetboek.

Artikel

10

Artikel

11

Ten aanzien van personen, uit kracht van het besluit van den 12. Februarij 1815 (Staatsblad no. 25), geconfineerd, doch welke niet onder voogdij zijn gesteld of aan welke geen geregtelijke raadsman is toegevoegd, zal na de invoering der Nederlandsche wetgeving nog éénmaal prolongatie van confinement mogen verleend worden, indien daartoe gronden zijn, zonder dat er vooraf in hunne curatele zal behoeven te worden voorzien, mits de vordering daartoe gedaan worde, binnen zes maanden na die invoering.

Derde

hoofdstuk

Van de adoptie en officieuse voogdij

Artikel

12

Allen, die op den dag der invoering van het nieuw burgerlijk wetboek en naar aanleiding van art. 353 van het wetboek Napoléon, ten overstaan van den vrederegter eene akte van adoptie hebben verleden, kunnen, gedurende den tijd van een jaar na die invoering voortgaan met de akten, volgens het wetboek Napoléon, tot de adoptie vereischt; en zal alzoo, indien daartoe termen zijn, de adoptie plaats hebben.

Artikel

13

Indien vóór de invoering van het nieuw burgerlijk wetboek, en naar aanleiding van art. 361 en 363 van het wetboek Napoléon, iemand op eene wettige wijze officieuse voogd is geworden, zullen al de bepalingen, vervat bij het tweede hoofdstuk van den 8sten titel van hetzelve wetboek toepasselijk zijn, zoo wel op den pupil als op den officieusen voogd.

Vierde

hoofdstuk

Van de hypotheken en derzelver zuivering, en van de privilegien

Artikel

14

De wettelijke hypotheken ten behoeve van getrouwde vrouwen, minderjarige, en andere onder voogdij gestelde personen, onafhankelijk van alle inschrijving onder de Fransche wetgeving ontstaan, het zij dezelve op de oude registers zijn ingeschreven of niet, zullen binnen twee jaren na de invoering der Nederlandsche wetgeving op de nieuwe registers worden ingeschreven.

Artikel

15

Artikel

16

De borderellen zullen zijn ingerigt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2153 van het Wetboek Napoleon, doch met inachtneming tevens van de voorschriften van artikel 1231, no. 4, van het Burgerlijk Wetboek lees: nieuw Burgerlijk Wetboek; zij houden tevens in: de naam, de voornaam, en de qualiteit van den persoon, door wien de inschrijving wordt gevraagd.

Artikel

17

Het bepaalde bij artikel 1232 van het nieuw Burgerlijk Wetboek is op de inschrijving dezer hypotheken van toepassing.

Artikel

18

Artikel

19

Zij kan insgelijks worden genomen door de bloedverwanten van de vrouw of van de minderjarigen of andere onder voogdij gestelden en door de vrouw zelve, ook zonder dat deze daartoe door haren man is gemagtigd en ook door den minderjarigen zelf.

Artikel

20

Indien binnen den tijd, bij artikel 14 bepaald, geene inschrijving ten behoeve der minderjarigen of onder voogdij gestelden is genomen, zal zulks alsnog, met inachtneming der bepalingen van artikel 15, 16 en 17 gedurende zes maanden van ambtswege kunnen geschieden door den officier bij de arrondissements-regtbank of door den kanton-regter zoo van de woonplaats van den voogd, als van de ligging der goederen.

Artikel

21

Ten gevolge der inschrijving op de bovengemelde wijze gedaan binnen den termijn bij artikel 14 en 20 bepaald, blijft op de goederen, waarop dezelve is genomen, het regt van wettelijke hypotheken benevens de rang bij de Fransche Wetgeving toegekend, verzekerd.

Artikel

22

De hierboven vermelde wettelijke hypotheken, welke niet binnen dien bepaalden tijd zijn ingeschreven, zullen van geene kracht zijn, dan te rekenen van den dag waarop die inschrijving later zal hebben plaats gehad.

Artikel

23

De bepalingen van artikel 391 en 397 van het nieuwe burgerlijk wetboek zijn op de hierboven vermelde hypotheken ten behoeven van minderjarigen en andere onder voogdij gestelde personen van toepassing.

Artikel

24

Zoolang de inschrijving der hypotheken niet is geschied, is de voogd insgelijks bevoegd om overeenkomstig de voorschriften van artikel 390 van het nieuw burgerlijk wetboek zekerheid te stellen voor zijn beheer. Indien de voogd van die bevoegdheid gebruik maakt, zullen de artikelen 393, 394 en 395 van het nieuw burgerlijk wetboek van toepassing zijn.

Artikel

25

Artikel

26

De bepalingen van artikel 2193, 2194 en 2195 van het Wetboek Napoleon, waarbij de wijze van zuivering dezer hypotheken is geregeld, blijven toepasselijk op de vervreemdingen welke, van de zijde der mans of voogden tot dien tijd toe zullen hebben plaats gehad.

Artikel

27

De voor de invoering der Nederlandsche wetgeving op de thans bestaande registers gedane inschrijvingen der wettelijke hypotheken aan den staat, de gemeenten en openbare stichtingen toegekend, mitsgaders die der geregtelijke hypotheken zullen ten gevolge dier inschrijving op de bestaande registers van kracht blijven, gedurende twee jaren, te rekenen van den dag dier invoering.

Artikel

28

Iedere belanghebbende zal binnen voorgeschreven termijn, de inschrijving op de nieuwe registers kunnen vorderen, van de in het vorige artikel vermelde hypotheken, welke voor de invoering der Nederlandsche wetgeving op de bestaande registers zullen zijn ingeschreven.

Artikel

29

Artikel

30

Ten gevolge der inschrijving op de bovengemelde wijze binnen den termijn bij artikel 27 vermeld, gedaan, blijft op de goederen waarop dezelve is genomen het regt van wettelijke of geregtelijke hypotheek benevens de rang bij de Fransche wetgeving toegekend, verzekerd.

Artikel

31

Wanneer de nieuwe inschrijving eerst na den termijn in art. 27 vermeld, gedaan wordt, heeft de hypotheek slechts kracht en rang van den dag waarop die nieuwe inschrijving zal zijn geschied.

Artikel

32

Het bepaalde bij art. 1232 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek is op de nieuwe inschrijving van toepassing.

Artikel

33

De wettelijke hypotheken in artikel 27 vermeld, waarvan het regt reeds vroeger was geboren, doch welke voor de invoering der Nederlandsche wetgeving nog niet zijn ingeschreven, zullen op de nieuwe registers, doch na lees: naar de voorschriften van het Wetboek Napoleon worden ingeschreven, met inachtneming echter van het vastgestelde bij artikel 15 en 16.

Artikel

34

De privilegien en geregtelijke hypotheken, waarvan het regt reeds vroeger was geboren, doch die voor de invoering der Nederlandsche wetgeving nog niet waren ingeschreven, mitsgaders de conventionele hypotheken reeds vroeger verleend, doch waarvan de inschrijving voor die invoering nog niet was gedaan, zullen op de nieuwe registers, naar de voorschriften dier wetgeving moeten worden ingeschreven.

Artikel

35

De inschrijvingen der hypotheken, welke volgens de Fransche wet voor inkorting vatbaar waren, kunnen, zoo daartoe gronden zijn, worden ingekort overeenkomstig de bepalingen van artikel 2161 en volgende van het Wetboek Napoleon.

Artikel

36

Artikel

37

De bewaarders van het kadaster zijn verpligt om de voor de belanghebbenden, tot de uitvoering dezer wet, noodige inzage hunner registers en andere stukken, aan hen kosteloos te verleenen, en hun tevens die inlichtingen te geven, welke zij zullen behoeven.

Vijfde

hoofdstuk

Van de regten der echtelieden, vóór de invoering van het nieuwe wetboek getrouwd

Artikel

38

De regten van echtelieden, vóór de invoering van het nieuw burgerlijk wetboek getrouwd, worden ten opzigten van hunne goederen geregeld volgens de wetten, welke op het oogenblik van het huwelijk in werking waren, of volgens hunne niet bij die wetten verboden huwelijksche voorwaarden, om het even op welk tijdstip het huwelijk is ontbonden.

Zesde

hoofdstuk

Van echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding des huwelijks

Artikel

39

Artikel

40

Daden, welke volgens het Wetboek Napoleon eene bepaalde oorzaak tot echtscheiding, of tot scheiding van tafel en bed opleveren, doch bij het nieuwe burgerlijk wetboek niet als zoodanig zijn aangemerkt zullen ofschoon zij vóór de invoering der Nederlandsche wetgeving mogten zijn gepleegd echter na dat tijdstip geenen grond tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed kunnen opleveren, ten ware te dier zake reeds onder de Fransche Wetgeving of zes maanden na de invoering der Nederlandsche, een regtsgeding ware aangevangen, of zelfs nog maar een verzoekschrift te dien einde aan den president der regtbank van eersten aanleg ware ingediend.

Artikel

41

Daden, welke bij het nieuwe burgerlijk wetboek eene bepaalde oorzaak tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed opleveren, doch als zoodanig, in de Fransche Wetgeving onbekend waren, zullen geene echtscheiding of scheiding van tafel en bed ten gevolge kunnen hebben, indien zij vóór de invoering der Nederlandsche wetgeving hebben plaats gehad.

Artikel

42

Niettemin kan de echtscheiding wegens kwaadwillige verlating welke onder de Fransche Wetgeving is aangevangen door de verlatene echtgenoot worden gevorderd na verloop van vijf jaren, na de invoering der Nederlandsche wetgeving.

Artikel

43

Indien onder de werking van het Wetboek Napoleon of ook onder die van de Nederlandsche wetgeving, doch ten gevolge van een reeds voor hare invoering aangevangen rechtsgeding eene scheiding van tafel en bed is uitgesproken, zal aan den verweerder ook onder de Nederlandsche wetgeving de bevoegdheid blijven toekomen in artikel 310 van het Wetboek Napoleon gegeven.

Artikel

44

De bepalingen der artikelen 549, 550 en 551 van het nieuw burgerlijk wetboek, betreffende de ontbinding des huwelijks ten gevolge van afwezigheid, zijn toepasselijk ook op het geval dat de aldaar bedoelde afwezigheid reeds geheel of ten deele onder de werking van vroegere wetgevingen mogt hebben plaats gehad.

Zevende

hoofdstuk

Van den lijfsdwang

Artikel

45

In al de gevallen, waarin de lijfsdwang bij de nieuwe wetgeving niet is bijgehouden, zal dezelve, na de invoering van het nieuwe wetboek van burgerlijke regtspleging niet kunnen worden ten uitvoer gelegd, dan alleen, wanneer de lijfsdwang vóór die invoering door den regter uitgesproken of wettelijk door partijen bedongen mogt zijn.

Artikel

46

Ten aanzien van het ontslag uit de gijzeling zijn van toepassing de wetten, welke van kracht waren, op het tijdstip, waarop de lijfsdwang is uitgesproken.

Achtste

hoofdstuk

Van het bewijs

Artikel

47

De bewijsmiddelen zullen worden aangenomen of niet toegelaten, naar mate der bepalingen, welke van kracht waren op het tijdstip dat de regten en verpligtingen zouden zijn ontstaan.

Negende

hoofdstuk

Van mutuële en olographische testamenten en van erfstellingen over de hand

Artikel

48

Testamenten eene vaste dagteekening hebbende en door twee of meerdere personen in dezelfde akte, wettiglijk gemaakt vóór de invoering der wetten, waarbij die vorm van uiterste wilsbeschikkingen is verboden, en onder de Nederlandsche wetgeving met den dood bekrachtigd blijven, ten aanzien van dien vorm, van kracht.

Artikel

49

Artikel

50

De bepaling van art. 1 van het decreet van den 24sten Januari 1812, betrekkelijk de erfstellingen over de hand, zal van kracht blijven in dat gedeelte van het Koningrijk waar hetzelve is executoir verklaard.

Tiende

hoofdstuk

Van de tenietdoening ter zake van benadeeling

Artikel

51

De regtsvordering tot tenietdoening, ter zake eener benadeeling in een verkoop, welke vóór de invoering van de Nederlandsche wetgeving mogt hebben plaats gehad, zal worden beoordeeld overeenkomstig de wetsbepalingen, welke van kracht waren op het tijdstip waarop de koop gesloten is.

Elfde

hoofdstuk

Van de toepassing der straffen

Artikel

52

Vervallen

Twaalfde

hoofdstuk

Van de aanhangige twistgedingen

Artikel

53

De twistgedingen, welke op het oogenblik der invoering van het wetboek op de burgerlijke regtspleging aanhangig zijn, zullen worden voortgezet volgens de vormen bij dat wetboek voorgeschreven.

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Dertiende

hoofdstuk

Van het beroep in cassatie tegen arresten door het hoog geregtshof te 's-Gravenhage en tegen vonnissen door de regtbanken binnen het ressort van dat hof gewezen

Artikel

58

De arresten in burgerlijke zaken, vóór de invoering van de wet op de regterlijke organisatie, gewezen door het hoog geregtshof te 's-Gravenhage, zijn, volgens het besluit van den 11den December 1813, voor geen beroep in cassatie vatbaar.

Artikel

59

De vonnissen, in het hoogste ressort gewezen door de regtbanken van eersten aanleg en de vrederegters in het ressort van dat hoog geregtshof, en welke vallen in de termen van art. 20 van voorsz. besluit, kunnen bij den hoogen raad worden overgebragt, indien de termijn niet is verstreken.

Veertiende

hoofdstuk

Van de bemoeijenissen der kantons-regters

Artikel

60

Onverminderd de werkzaamheden bij de wet op de regterlijke organisatie, aan de kantons-regters opgedragen, zullen zij ook waarnemen hetgeen bij bijzondere wetten en verordeningen op dit oogenblik tot de werkzaamheden behoort van de vrederegters.

Lasten en bevelen dat deze in het staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, kollegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Brussel
WILLEM.
Van wege den Koning, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK.
De Secretaris van Staat, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK.