Besluit van 15 april 1936, tot uitvoering van de artikelen 13, lid 1 en 4, 30 en 33 der Warenwet

Financieel besluit Warenwet

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Sociale Zaken van 17 Februari 1936, n°. 216 D, dossier 55, Afdeeling Volksgezondheid;
Gelet op de artikelen 13, lid 1 en 4, 30 en 33 der Warenwet (Staatsblad 1935, n° 793);
Den Raad van State gehoord (advies van 31 Maart 1936, n°. 29);
Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Sociale Zaken van 8 April 1936, n°. 542 D, Afdeeling Volksgezondheid;

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:

Algemene bepaling

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    "Onze Minister", de Minister van Sociale Zaken;

  • b.

    "de wet", de Warenwet (Staatsblad 1935, n° 793);

  • c.

    "de centrale gemeente", de gemeente, die den keuringsdienst beheert;

  • d.

    "kringgemeenten" alle gemeenten, die deel uitmaken van een keuringsgebied;

  • e.

    "inspecteur" de inspecteur, bedoeld in artikel 1, onder 2°., der Warenwet (Staatsblad 1935, n° 793).

Hoofdstuk

I

Van de gemeentelijke keuringsdiensten van waren

Artikel

2

De toekenning van een rijksbijdrage, als bedoeld in artikel 13 der wet, geschiedt, onverminderd de voorwaarde vervat in artikel 4 der wet, onder de volgende voorwaarden:

  • 1°.

    De raad van de centrale gemeente stelt met toepassing van artikel 122 van de gemeentewet voor den keuringsdienst een afzonderlijk financieel en administratief beheer in. Met dit beheer worden belast burgemeester en wethouders der centrale gemeente.

    Bij de begrooting der kosten voor den keuringsdienst kan het bestuur der centrale gemeente zich de bevoegdheid voorbehouden tot af- en overschrijving op de posten der begrooting.

  • 2°.

    De dienst werkt zonder onderscheid van gemeenten of personen in het geheele gebied ter uitvoering van de wet en van de krachtens de wet gegeven voorschriften.

  • 3°.

    De dienst moet staan onder leiding van een directeur-scheikundige. Aan den dienst moeten zijn verbonden:

    • a.

      één of meer scheikundigen, die eene wetenschappelijke opleiding hebben genoten.

      Bovendien kan door Gedeputeerde Staten of in het geval, bedoeld bij artikel 8 der wet, door Ons worden toegestaan dat de dienst de beschikking heeft over één of meer veeartsen en wel, hetzij uitsluitend ten eigen behoeve, hetzij gezamenlijk met een anderen dienst;

    • b.

      een voldoend aantal keurmeesters en analisten.

      Onze Minister kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de bevoegdheid om als keurmeester op te treden.

  • 4°.

    Aan de goedkeuring van Onzen Minister zijn onderworpen:

    • a.

      de algemeene organisatie van den dienst en het aantal ambtenaren in de verschillende rangen:

    • b.

      het koopen, huren of stichten van gebouwen voor den dienst, benevens alle verbouwingen of uitbreidingen van de tot den dienst behoorende gebouwen, alsmede het koopen, in erfpacht of opstal nemen van den voor de stichting of uitbreiding der dienstgebouwen benoodigden grond, onderscheidenlijk de aanwijzing van reeds aan de gemeente krachtens eenig zakelijk recht toebehoorenden grond voor de stichting of uitbreiding van dienstgebouwen en de ter zake voorgenomen overeenkomsten;

    • c.

      de benoeming van de directeur-scheikundige, de scheikundigen en de dierenarts.

  • 5°.

    De raad der centrale gemeente draagt zorg, dat een geneeskundig onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid van het aan den dienst te verbinden personeel wordt ingesteld vóór de aanstelling en dat geen personeel in dienst wordt genomen of gehouden, dat gevaar oplevert voor verspreiding van nader door Onzen Minister aan te wijzen, ziekten, alsmede dat personeel, zoolang dat gevaar aanwezig is, geen dienst doet.

    Onder lichamelijke gesteldheid wordt, voor zoover het personeel van den keuringsdienst betreft, dat met onderzoek of met opsporing van overtredingen is belast, ook verstaan: "het afwezig zijn van kleurenblindheid".

    De raad der centrale gemeente stelt - onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten - bepalingen vast betreffende het toekennen van wachtgeld.

  • 6°.

    Aan den Hoofdinspecteur en aan de betrokken Inspecteurs, zoomede aan de door Onzen Minister aangegeven ambtenaren, wordt te allen tijde toegang verleend tot de terreinen en gebouwen van den dienst.

  • 7°.

    Het bestuur van de centrale gemeente is gehouden Onzen Minister, benevens de onder 6°. bedoelde ambtenaren desgevraagd alle verlangde inlichtingen, den dienst betreffende, desgewenscht ook schriftelijk, te verschaffen.

  • 8°.

    Het bestuur der centrale gemeente is gehouden de gebouwen en goederen, tot den keuringsdienst behoorende, behoorlijk te onderhouden en zorg te dragen, dat de dienst naar behooren blijft werken. De gebouwen, voor zoover eigendom der centrale gemeente, en de goederen moeten ten genoegen van Onzen Minister worden verzekerd tegen brandschade.

  • 9°.

    Indien gebouwen of grond worden verkocht of niet meer voor den keuringsdienst worden gebruikt, wordt aan het Rijk uitgekeerd eenzelfde gedeelte van de boekwaarde als het Rijk in de kosten van deze gebouwen of van dezen grond heeft bijgedragen; het verschil tusschen de boekwaarde en de opbrengst of taxatiewaarde wordt ten bate of ten laste van de exploitatie gebracht, zoo noodig over een door Onzen Minister te bepalen aantal jaren verdeeld. De taxatie heeft plaats op de wijze, bepaald in artikel 5, onder b.

  • 10°.

    Jaarlijks zendt het bestuur der centrale gemeente de begrooting van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar, alsmede de balans en verlies- en winstrekening van dien dienst betreffende het afgeloopen dienstjaar met de toelichting tot die stukken in drievoud ter goedkeuring, respectievelijk vaststelling, aan Gedeputeerde Staten toe.

    Deze toezending geschiedt niet later dan de toezending der gemeentebegrooting en van de rekening en verantwoording van de centrale gemeente aan Gedeputeerde Staten, tenzij Onze Minister van dit voorschrift ontheffing verleent.

    Gelijktijdig zendt het bestuur der centrale gemeente een afschrift der in het eerste lid bedoelde stukken aan de besturen der kringgemeenten.

    Eventueele aanvullingsbegrootingen voor den keuringsdienst worden zoo spoedig mogelijk met de toelichtende stukken in drievoud aan Gedeputeerde Staten toegezonden en in afschrift aan de besturen der kringgemeenten medegedeeld.

    De besturen der kringgemeenten kunnen binnen vier weken na de toezending van de in de derde en vierde alinea van dit nummer bedoelde stukken hun opmerkingen deswege aan Gedeputeerde Staten doen toekomen.

    Gedeputeerde Staten zenden gelijktijdig met het bericht van goedkeuring der begrooting een afschrift van hunne beslissing aan den Inspecteur.

    Deze Inspecteur kan binnen 14 dagen na ontvangst van het afschrift bij Ons in beroep komen.

    Artikel 236 van de Gemeentewet is van toepassing.

  • 11°.

    Jaarlijks vóór den eersten Juni zendt het bestuur van de centrale gemeente aan Onzen Minister, aan den betrokken Hoofdinspecteur en den betrokken Inspecteur, aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen van de kringgemeenten een door den directeur van den keuringsdienst opgemaakt verslag omtrent de bevindingen en handelingen van den keuringsdienst in het afgeloopen kalenderjaar. Aan het voor Onzen Minister bestemde exemplaar van dit verslag, hetwelk van de onderteekening van den directeur van den keuringsdienst moet zijn voorzien, wordt toegevoegd een staat van het aan den dienst verbonden personeel, benevens een staat van de gebouwen en goederen van den dienst, welke staat tevens vermeldt den oorspronkelijken kostprijs of aanschaffingsprijs dier gebouwen en goederen.

    In dit verslag bevinden zich één of meer verzamelstaten en tabellen, die een overzicht geven van:

    • a.

      de inspectiën van verkoop-, bereid- en bewaarplaatsen;

    • b.

      de in het laboratorium onderzochte en afgekeurde monsters;

    • c.

      de afgekeurde partijen;

    • d.

      de opgemaakte processen-verbaal;

    • e.

      de bijzondere onderzoekingen, als bedoeld onder 12° van dit artikel, met vermelding van den aard en de bijzonderheden van die onderzoekingen.

    Onze Minister is bevoegd te bepalen, dat nog andere gegevens dan de in de vorige alinea genoemde in het verslag moeten worden opgenomen en kan nadere voorschriften geven nopens de inrichting van dit verslag.

  • 12°.

    De raad der centrale gemeente draagt zorg, dat van alle diensten, door den keuringsdienst ten behoeve van een kringgemeente of van particulieren, bewezen, welke buiten verband staan met de uitvoering van de bepalingen krachtens de wet gegeven, afzonderlijk aanteekening wordt gehouden en dat afzonderlijk boek wordt gehouden van alle vergoedingen deswege genoten.

    Bedoelde vergoedingen zijn verschuldigd volgens een bijzonder tarief, dat de raad der centrale gemeente, met inachtneming van de artikelen 269-273 en 287 der Gemeentewet, vaststelt.

    Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, of in het geval, bedoeld bij artikel 8 der wet, van Ons, door het verleenen van bijzondere diensten als bovenbedoeld de keuringsdienst te zeer aan zijne bestemming wordt onttrokken, zijn Gedeputeerde Staten, respectievelijk Wij bevoegd te bepalen, dat het verleenen van bedoelde diensten telkens vooraf aan hun, respectievelijk Onze goedkeuring moet worden onderworpen.

Artikel

3

Artikel

4

Bij het verzoek om een rijksbijdrage moet worden overgelegd;

  • a.

    eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar geraamde exploitatiekosten, onderscheiden in:

    • 1°.

      salarissen en bijdragen in en toeslagen op pensioen voor het personeel, alsmede eventueel te verleenen wachtgelden;

    • 2°.

      chemicaliën;

    • 3°.

      instrumenten en utensiliën, kosten van aanschaffing en van onderhoud;

    • 4°.

      boeken en tijdschriften;

    • 5°.

      water, gas en electriciteit;

    • 6°.

      administratiekosten;

    • 7°.

      kosten ontstaan door inbeslagneming, bewaring of vernietiging van waren en goederen;

    • 8°.

      transportmiddelen, de kosten van aanschaffing en van onderhoud, alsmede het bedrag der afschrijving, indien deze plaats heeft;

    • 9°.

      inrichting, herstel en onderhoud van gebouwen,

      inrichting, herstel en onderhoud van laboratoria en dienstvertrekken,

      aanleg en onderhoud van tuinen,

      onderhoud van terreinen,

      schoonhouden van gebouwen, laboratoria en dienstvertrekken;

    • 10°.

      kosten voor verwarming;

    • 11°.

      aankoop van monsters, als bedoeld in artikel 21, 2de lid, der wet;

    • 12°.

      reis- en verblijfkosten van het personeel;

    • 13°.

      huishuur of rente van het schuldrestant van stichtingskosten van het laboratorium en verdere gebouwen van den dienst, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, alsmede rente van het in den inventaris der dienstgebouwen gestoken stichtingskapitaal;

    • 14°.

      afschrijving wegens waardevermindering van de tot den dienst behoorende gebouwen en andere bezittingen, voor zoover deze laatste eigendom zijn van de centrale gemeente, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5;

    • 15°.

      kosten van verzekering tegen brandschade;

    • 16°.

      grond- en andere lasten, voor zoover de gebouwen van den dienst en de daartoe behoorende grond krachtens eigendom of eenig zakelijk recht in het bezit zijn van de centrale gemeente, voor zoover verschuldigd, alsmede voor het geval de bij de dienstgebouwen behoorende grond in erfpacht of opstal is verkregen, het bedrag van den jaarlijkschen canon;

    • 17°.

      diverse uitgaven, voor zoover niet vallende onder een der voorgaande posten;

    • 18°.

      onvoorziene uitgaven;

    • 19°.

      een opgave van een eventueel nog niet verrekend nadelig saldo over enig vorig boekjaar;

  • b.

    eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar terzake van den keuringsdienst geraamde baten, daaronder begrepen de vergoedingen wegens door den keuringsdienst te verrichten onderzoekingen en een eventueel nog niet verrekend batig saldo van eenig vorig boekjaar;

  • c.

    een volledige en uitgewerkte opgave van posten, die geheel ten bate of ten laste van het Rijk komen.

    De noodige bewijsstukken worden ingeval en voor zoover Onze Minister zulks verlangt, aan dezen overgelegd.

Artikel

5

Bij de raming van de jaarlijksche kosten van den dienst als bedoeld in artikel 13, 1ste lid, der wet, worden de volgende voorschriften in acht genomen:

  • a.

    is of wordt de dienst gevestigd in een huurhuis, dan wordt de huurprijs op de exploitatiebegrooting gebracht;

  • b.

    is of wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de centrale gemeente was, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel, alsmede van den daarbij behoorenden grond, voor zoover aan de centrale gemeente in eigendom behoorende, als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal op de exploitatiebegrooting gebracht.

    De schatting van de waarde van het perceel en eventueel van den daarbij behoorenden grond geschiedt door drie deskundigen, waarvan één wordt aangewezen door Onzen Minister, één door burgemeester en wethouders der centrale gemeente en de derde door Onzen Commissaris in de provincie, waarin de centrale gemeente is gelegen.

    In bijzondere gevallen, ter beoordeling van Onzen Minister, kan een hooger of lager percentage wegens waardevermindering als afschrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht;

  • c.

    is of wordt de dienst gevestigd in een opzettelijk daarvoor gebouwd perceel, dan wordt op de exploitatiebegrooting gebracht een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage der stichtingskosten als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal;

  • d.

    is of wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de centrale gemeente was, doch dat verbouwd of uitgebreid is, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding op de exploitatiebegrooting gebracht, vermeerderd met een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de verbouwings- of uitbreidingskosten (daaronder begrepen kosten van eventueel voor de verbouwing of uitbreiding aan te koopen of aangekochten grond).

    De schatting van de waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding geschiedt overeenkomstig het bepaalde onder b, 2de alinea, van dit artikel;

  • e.

    aflossing van de kosten van gebouwen of van de inrichting daarvan mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht;

  • f.

    wegens waardevermindering mag als afschrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht een bedrag van 1½ten honderd van:

    • 1.

      de waarde van de bestaande gebouwen berekend naar de geschatte waarde;

    • 2.

      de kosten van nieuw gebouwde perceelen en van verbouwing of uitbreiding van bestaande gebouwen, voor zoover Onze Minister hiervoor goedkeuring verleent. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Onzen Minister, kan een hooger of lager percentage wegens waardevermindering als afschrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht;

  • g.

    afschrijving op de waarde van den grond en van de inrichting van de laboratoria en verdere dienstgebouwen mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht, tenzij in bijzondere gevallen en met goedkeuring van Onzen Minister;

  • h.

    de afschrijvingen, onder f bedoeld, moeten, in verband met de gelijke aflossingen op het stichtingskapitaal, bij de berekening van de rentevergoeding, in dit artikel aangegeven, in aanmerking worden genomen;

  • i.

    de aanschaffingskosten van transportmiddelen mogen desgewenscht over den geschatten levensduur gelijkelijk worden verdeeld.

Artikel

6

De bijdrage uit 's Rijks kas in de jaarlijksche kosten wordt berekend als volgt:

Van de kosten, geraamd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, worden afgetrokken de geraamde baten. Het aldus verkregen bedrag wordt gedeeld door twee. Van de aldus verkregen uitkomst wordt afgetrokken eenzelfde gedeelte van de rente en van de afschrijving der kosten van oprichting en eerste inrichting, als het Rijk in die kosten heeft bijgedragen.

Tevens worden verrekend posten, welke geheel ten bate of ten laste van het Rijk komen.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Een batig of nadeelig saldo van eenig exploitatiejaar wordt ten bate of ten laste van een volgend exploitatiejaar gebracht en in de desbetreffende begrooting opgenomen.

Artikel

11

Wanneer het bestuur van de centrale gemeente een der in dit besluit genoemde voorwaarden en voorschriften niet naleeft, kan, na schriftelijke aanzegging daarvan, door Onzen Minister aan het bestuur der centrale gemeente iedere toezegging van een bijdrage worden teruggenomen en kan een reeds verleende bijdrage worden teruggevorderd.

Hoofdstuk

II

Van de provinciale keuringsdiensten van waren

Artikel

12

De toekenning der rijksbijdrage, als bedoeld in artikel 13 der wet, geschiedt, onverminderd de voorwaarde vervat in artikel 4 der wet, onder de navolgende voorwaarden:

  • 1°.

    het financieel en administratief beheer van den dienst wordt gevoerd naar regelen door Gedeputeerde Staten, onder Onze goedkeuring, te stellen;

  • 2°.

    de dienst werkt zonder onderscheid van gemeenten of personen ter uitvoering van de wet en van de krachtens de wet gegeven voorschriften;

  • 3°.

    de dienst moet staan onder leiding van een directeur-scheikundige. Aan den dienst moeten zijn verbonden:

    • a.

      één of meer scheikundigen, die eene wetenschappelijke opleiding hebben genoten.

      Bovendien kan door Ons worden toegestaan dat de dienst de beschikking heeft over één of meer veeartsen en wel, hetzij uitsluitend ten eigen behoeve, hetzij gezamenlijk met een anderen dienst;

    • b.

      een voldoende aantal keurmeesters en analisten.

      Onze Minister kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de bevoegdheid om als keurmeester op te treden;

  • 4°.

    aan de goedkeuring van Onzen Minister zijn onderworpen:

    • a.

      de algemeene organisatie van den dienst en het aantal ambtenaren in de verschillende rangen;

    • b.

      het koopen, huren of stichten van gebouwen voor dien dienst, benevens alle verbouwingen of uitbreidingen van tot den dienst behoorende gebouwen, alsmede het koopen, in erfpacht of opstal nemen van den voor de stichting of uitbreiding der dienstgebouwen benoodigden grond, onderscheidenlijk de aanwijzing van reeds aan de provincie krachtens eenig zakelijk recht toebehoorenden grond voor de stichting of uitbreiding der dienstgebouwen en de ter zake voorgenomen overeenkomsten;

    • c.

      de benoeming van de directeur-scheikundige, de scheikundigen en de dierenarts.

  • 5°.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg, dat een geneeskundig onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid van het aan den dienst te verbinden personeel wordt ingesteld vóór de aanstelling en dat geen personeel in dienst wordt genomen of gehouden, dat gevaar oplevert voor verspreiding van nader door Onzen Minister aan te wijzen ziekten, alsmede dat personeel, zoolang dat gevaar aanwezig is, geen dienst doet.

    Onder lichamelijke geschiktheid wordt, voor zoover het personeel van den keuringsdienst betreft, dat met onderzoek of met opsporing van overtredingen is belast, ook verstaan: "het afwezig zijn van kleurenblindheid".

    Provinciale Staten stellen - onder Onze goedkeuring - bepalingen vast betreffende het toekennen van wachtgeld aan personeel.

  • 6°.

    Aan den Hoofdinspecteur en aan de betrokken Inspecteurs, zoomede aan de door Onzen Minister aangewezen ambtenaren wordt te allen tijde toegang verleend tot de terreinen en gebouwen van den dienst.

  • 7°.

    Gedeputeerde Staten zijn gehouden Onze Minister, benevens de onder 6°. bedoelde ambtenaren, desgevraagd alle verlangde inlichtingen den dienst betreffende, desgewenscht ook schriftelijk, te verschaffen.

  • 8°.

    Gedeputeerde Staten zijn gehouden de gebouwen en goederen, tot den keuringsdienst behoorende, behoorlijk te onderhouden en zorg te dragen, dat de dienst naar behooren blijft werken. De gebouwen, voor zoover eigendom der provincie, en de goederen moeten ten genoegen van Onzen Minister worden verzekerd tegen brandschade.

  • 9°.

    Indien gebouwen of grond worden verkocht of niet meer voor den keuringsdienst worden gebruikt, wordt aan het Rijk uitgekeerd eenzelfde gedeelte van de boekwaarde als het Rijk in de kosten van deze gebouwen of van dezen grond heeft bijgedragen; het verschil tusschen de boekwaarde en de opbrengst of taxatiewaarde wordt ten bate of ten laste van de exploitatie gebracht, zoo noodig over een door Onzen Minister te bepalen aantal jaren verdeeld. De taxatie heeft plaats op de wijze, bepaald in artikel 15, onder b.

  • 10°.

    Jaarlijks zenden Gedeputeerde Staten, zoodra zij de begrooting van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar en de balans en verlies- en winstrekening van dien dienst over het afgeloopen dienstjaar gereed hebben, een afschrift van de desbetreffende stukken, vergezeld van de noodige toelichting, in drievoud ter goedkeuring respectievelijk vaststelling aan Onzen Minister.

    Gelijktijdig zenden Gedeputeerde Staten een afschrift van de in het eerste lid bedoelde stukken aan de besturen der kringgemeenten.

    De besturen der kringgemeenten kunnen binnen vier weken na de toezending van bovenbedoelde stukken hunne opmerkingen deswege aan Onzen Minister doen toekomen.

    Het hierboven bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van aanvullende ramingen ten behoeve van den keuringsdienst.

  • 11°.

    Jaarlijks vóór den eersten Juni zenden Gedeputeerde Staten aan Onzen Minister, aan den betrokken Hoofdinspecteur en den betrokken Inspecteur en aan de besturen der kringgemeenten een door den directeur van den keuringsdienst opgemaakt verslag omtrent de bevindingen en handelingen van den keuringsdienst in het afgeloopen kalenderjaar. Aan het voor Onzen Minister bestemde exemplaar van dit verslag, hetwelk van de onderteekening van den directeur van den keuringsdienst moet zijn voorzien, wordt toegevoegd een staat van het aan den dienst verbonden personeel, benevens een staat van de gebouwen en goederen van den dienst, welke staat tevens vermeldt den oorspronkelijken kostprijs of aanschaffingsprijs dier gebouwen en goederen.

    In dit verslag bevinden zich één of meer verzamelstaten en tabellen, die een overzicht geven van:

    • a.

      de inspectiën van verkoop-, bereid- en bewaarplaatsen;

    • b.

      de in het laboratorium onderzochte en afgekeurde monsters;

    • c.

      de afgekeurde partijen;

    • d.

      de opgemaakte processen-verbaal;

    • e.

      de bijzondere onderzoekingen, als bedoeld onder 12° van dit artikel, met vermelding van den aard en de bijzonderheden van die onderzoekingen;

    Onze Minister is bevoegd te bepalen, dat nog andere gegevens dan de in de vorige alinea genoemde in het verslag moeten worden opgenomen en kan nadere voorschriften geven nopens de inrichting van dit verslag.

  • 12°.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg, dat van alle diensten, door den keuringsdienst ten behoeve van de provincie, van een kringgemeente of van particulieren, bewezen, voor zoover deze diensten buiten verband staan met de uitvoering van de bepalingen, krachtens de wet gegeven, afzonderlijke aanteekening wordt gehouden en dat afzonderlijk boek wordt gehouden van alle vergoedingen deswege genoten.

    Bedoelde vergoedingen zijn verschuldigd volgens een bijzonder tarief, dat het bestuur der provincie met inachtneming van de artikelen 126sexies, 126decies en 126undecies der Provinciale wet vaststelt.

    Indien naar het oordeel van Onzen Minister door het verleenen van bijzondere diensten als bovenbedoeld den keuringsdienst te zeer aan zijne bestemming wordt onttrokken, is Onze Minister bevoegd te bepalen, dat het verleenen van bedoelde diensten telkens vooraf aan zijne goedkeuring moet worden onderworpen.

Artikel

13

Artikel

14

Bij het verzoek om een rijksbijdrage moet worden overgelegd:

  • a.

    eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar geraamde exploitatiekosten, onderscheiden in:

    • 1°.

      salarissen en bijdragen in en toeslagen op pensioen voor het personeel, alsmede eventueel te verleenen wachtgelden;

    • 2°.

      chemicaliën;

    • 3°.

      instrumenten en utensiliën, kosten van aanschaffing en van onderhoud;

    • 4°.

      boeken en tijdschriften;

    • 5°.

      water, gas en electriciteit;

    • 6°.

      administratiekosten;

    • 7°.

      kosten ontstaan door inbeslagneming, bewaring of vernietiging van waren en goederen;

    • 8°.

      transportmiddelen, de kosten van aanschaffing en van onderhoud, alsmede het bedrag der afschrijving, indien deze plaats heeft;

    • 9°.

      inrichting, herstel en onderhoud van gebouwen,

      inrichting, herstel en onderhoud van laboratoria en dienstvertrekken,

      aanleg en onderhoud van tuinen,

      onderhoud van terreinen,

      schoonhouden van gebouwen, laboratoria en dienstvertrekken;

    • 10°.

      kosten voor verwarming;

    • 11°.

      aankoop van monsters, als bedoeld in artikel 21, 2de lid, der wet;

    • 12°.

      reis- en verblijfkosten van het personeel;

    • 13°.

      huishuur of rente van het schuldrestant van stichtingskosten van het laboratorium en verdere gebouwen van den dienst, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, alsmede rente van het in den inventaris der dienstgebouwen gestoken stichtingskapitaal;

    • 14°.

      afschrijving wegens waardevermindering van de tot den dienst behoorende gebouwen en andere bezittingen, voor zoover deze laatste eigendom zijn van de provincie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15;

    • 15°.

      kosten van verzekering tegen brandschade;

    • 16°.

      grond- en andere lasten, voor zoover de gebouwen van den dienst en de daartoe behoorende grond krachtens eigendom of eenig zakelijk recht in het bezit zijn van de provincie en voor zover verschuldigd, alsmede voor het geval de bij de dienstgebouwen behorende grond in erfpacht of opstal is verkregen, het bedrag van den jaarlijkschen canon;

    • 17°.

      diverse uitgaven, voor zoover niet vallende onder een der voorgaande posten;

    • 18°.

      onvoorziene uitgaven;

    • 19°.

      een opgave van een eventueel nog niet verrekend nadelig saldo over enig vorig boekjaar;

  • b.

    eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar terzake van den keuringsdienst geraamde baten, daaronder begrepen de vergoedingen wegens door den keuringsdienst te verrichten onderzoekingen en een eventueel nog niet verrekend batig saldo van eenig vorig boekjaar;

  • c.

    eene volledige en uitgewerkte opgave van posten, die geheel voor rekening van het Rijk komen.

    De noodige bewijsstukken worden ingeval en voor zoover Onze Minister zulks verlangd, aan dezen overgelegd.

Artikel

15

Bij de raming van de jaarlijksche kosten van den dienst, als bedoeld in artikel 13, 1ste lid, in verband met artikel 33 der wet, worden de volgende voorschriften in acht genomen:

  • a.

    is of wordt de dienst gevestigd in een huurhuis, dan wordt de huurprijs op de exploitatiebegrooting gebracht;

  • b.

    is of wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de provincie was, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel, alsmede van den daarbij behoorenden grond, voor zover aan de provincie in eigendom behorende, als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal op de exploitatiebegrooting gebracht.

    De schatting van de waarde van het perceel en eventueel van den daarbij behoorenden grond geschiedt door drie deskundigen, waarvan één wordt aangewezen door Onzen Minister, één door Onzen Commissaris in de provincie en de derde door de beide anderen.

    In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Onzen Minister, kan een hooger of lager percentage wegens waardevermindering als afschrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht;

  • c.

    is of wordt de dienst gevestigd in een opzettelijk daarvoor gebouwd perceel, dan wordt op de exploitatiebegrooting gebracht een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage der stichtingskosten als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal;

  • d.

    is of wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de provincie was, doch dat verbouwd of uitgebreid is, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding op de exploitatiebegrooting gebracht, vermeerderd met een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de verbouwings- of uitbreidingskosten (daaronder begrepen kosten van eventueel voor de verbouwing of uitbreiding aan te koopen of aangekochten grond).

    De schatting van de waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding geschiedt overeenkomstig het bepaalde onder b, 2de lid, van dit artikel;

  • e.

    aflossing van de kosten van gebouwen of van de inrichting daarvan mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht;

  • f.

    wegens waardevermindering mag als afschrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht een bedrag van 1½ ten honderd van:

    • 1.

      de waarde van de bestaande gebouwen, berekend naar de geschatte waarde;

    • 2.

      de kosten van nieuw gebouwde perceelen en van verbouwing of uitbreiding van bestaande gebouwen, voor zoover Onze Minister hiervoor goedkeuring verleent. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Onzen Minister, kan een hooger of lager percentage wegens waardevermindering als afschrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht;

  • g.

    afschrijving op de waarde van den grond en van de inrichting van de laboratoria en verdere dienstgebouwen mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht, tenzij in bijzondere gevallen en met goedkeuring van Onzen Minister;

  • h.

    de afschrijvingen, onder f bedoeld, moeten in verband met gelijke aflossingen op het stichtingskapitaal bij de berekening van de rentevergoeding, in dit artikel aangegeven, in aanmerking worden genomen:

  • i.

    de aanschaffingskosten van transportmiddelen mogen desgewenscht over den geschatten levensduur gelijkelijk worden verdeeld.

Artikel

16

De bijdrage uit 's Rijks kas in de jaarlijksche kosten wordt berekend als volgt:

Van de kosten, geraamd overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 worden afgetrokken de geraamde baten. Het aldus verkregen bedrag wordt gedeeld door twee.

Van de aldus verkregen uitkomst wordt afgetrokken eenzelfde gedeelte van de rente en van de afschrijving der kosten van oprichting en eerste inrichting, als het Rijk in die kosten heeft bijgedragen.

Tevens worden verrekend posten, welke geheel ten bate of ten laste van het Rijk komen.

Artikel

16a

Onverwijld nadat Onze Minister bericht van goedkeuring van de begrooting van den Keuringsdienst (daaronder begrepen mogelijke aanvullingsbegrootingen) heeft gezonden, geven Gedeputeerde Staten aan de besturen der kringgemeenten kennis van het bedrag, dat als bijdrage in de kosten van den keuringsdienst voor het desbetreffende dienstjaar ten laste van elke gemeente komt, zulks onder overlegging aan de besturen der kringgemeenten van een afschrift van bovenbedoelde goedgekeurde begrooting.

Artikel

16b

Artikel

16c

Artikel

16d

Een batig of nadeelig saldo van eenig exploitatiejaar wordt ten bate of ten laste van een volgend exploitatiejaar gebracht en in de desbetreffende begrooting opgenomen.

Artikel

17

Wanneer Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten één of meer der in dit besluit genoemde voorwaarden en voorschriften niet naleven, kan, na schriftelijke aanzegging daarvan, door Onzen Minister iedere toezegging van een bijdrage worden teruggenomen en kan een reeds verleende bijdrage worden teruggevorderd.

Hoofdstuk

III

Overgangsbepalingen

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Ten aanzien van de opgeheven keuringsdiensten vinden de bepalingen, vervat in de voorgaande artikelen, voor zoover mogelijk, overeenkomstige toepassing, onverminderd de bepalingen der wet.

Hoofdstuk

IV

Slotbepalingen

Artikel

20

Dit besluit kan worden aangehaald als "Financieel besluit Warenwet".

Artikel

21

Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.

Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

's-Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Sociale Zaken, M. SLINGENBERG.
De Minister van Justitie, VAN SCHAIK.