Besluit van 18 April 1939, betreffende vrijstelling en voorloopige vrijstelling van werkelijken dienst in geval van buitengewone omstandigheden

Mobilisatie-vrijstellings-besluit

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Defensie van 22 Februari 1939, VIIde afdeeling, nr. 698 H;
Overwegende, dat herziening noodig is gebleken van het Mobilisatie-vrijstellings-besluit (Staatsblad 1923, nr. 119);
Gelet op art. 32, derde lid, der Dienstplichtwet (Staatsblad 1938, nr. 501);
Den Raad van State gehoord (advies van 14 Maart 1939, nr. 22);
Gezien het nader rapport van Onzen genoemden Minister van 15 April 1939, VIIde afdeeling, nr. 302 H;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Onze Minister van Defensie is bevoegd om in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen, die blijken of komen te behooren tot een der in lijst A of lijst B vermelde groepen, op dien grond huiswaarts te doen zenden.

Artikel

4

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van "Mobilisatie-vrijstellings-besluit".

Artikel

7

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

's-Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Defensie, VAN DIJK.
De Minister van Justitie, C. GOSELING.

Lijst

A

Groepen van dienstplichtigen, die in geval van buitengewone omstandigheden niet in werkelijke dienst behoeven te komen.

Algemeene Rekenkamer.

  • 1.

    Leden van de Algemeene Rekenkamer.

Departementen.

  • 2.

    Hoofden van Departementen van algemeen bestuur.

Diplomatieke en consulaire dienst.

  • 3.

    Ambtenaren in Nederlandschen diplomatieken of consulairen dienst.

  • 4.

    Personen, werkzaam bij of verbonden aan een Nederlandsch gezantschap of consulaat of werkzaam bij het secretariaat van den Volkenbond.

Gemeenten.

  • 5.

    Gemeentesecretarissen.

  • 6.

    Wethouders.

Kabinet der Koningin.

  • 7.

    Directeur van het Kabinet der Koningin.

Provinciën.

  • 8.

    Commissarissen der Koningin.

  • 9.

    Leden van Gedeputeerde Staten.

Raad van State.

  • 10.

    Leden van den Raad van State.

Rechterlijke macht.

  • 11.

    Leden van de rechterlijke macht.

Rijksveldwacht.

  • 12.

    De ambtenaren van het korps bezoldigde rijksveldwacht.

Staten-Generaal.

  • 13.

    Leden van de Staten-Generaal.

  • 14.

    Personen, niet vermeld onder 1-13, te wier aanzien de dienst van den Staat, de provincie of de gemeente of een ander openbaar belang naar het oordeel van den Minister van Defensie vordert, dat zij aan hun gewonen werkkring niet worden onttrokken, of wier opkomst in werkelijken dienst om eenige andere bijzondere reden door dezen Minister niet wenschelijk wordt geacht.

Lijst

B

Groepen van dienstplichtigen, die in geval van buitengewone omstandigheden voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen.

Financiën

  • 1.

    Thesaurier-generaal bij het Departement van Financiën.

  • 2.

    Agent van het Ministerie van Financiën, directeur van de grootboeken der nationale schuld.

  • 3.

    Het personeel van de administratie der belastingen, voor zooveel het niet behoort tot een der jongste 7 lichtingen gewone dienstplichtigen en niet werkzaam is op arbeidsovereenkomst.

Gemeentepolitie

  • 4.

    De hoofdambtenaren, ambtenaren en bezoldigde beambten bij de gemeentelijke politie, wier werkkring uitsluitend tot het politiewezen beperkt is.

Rijksmunt.

  • 5.

    Muntmeester van 's rijks munt.

Spoorwegen.

  • 6.

    Bestuurders, beambten en bedienden eener spoorwegonderneming, voor zoover in vasten dienst der onderneming.

Waterstaat.

  • 7.

    Ingenieurs van den waterstaat, havenmeesters, haven- en sluispersoneel, voor zoover als zoodanig in vasten dienst van het rijk.

  • 8.

    Personen, niet vermeld onder 1-7, te wier aanzien de dienst van den Staat, de provincie of de gemeente of een ander openbaar belang naar het oordeel van den Minister van Defensie vordert, dat zij aan hun gewonen werkkring voorloopig niet worden onttrokken, of wier opkomst in werkelijken dienst om eenige andere bijzondere reden door dezen Minister voorloopig niet wenschelijk wordt geacht.