Wet van 23 April 1948, houdende verklaring van het algemeen nut van de naasting van de aandelen in het maatschappelijk kapitaal van De Nederlandsche Bank N.V. door de Staat en regeling dier naasting

Wet nopens de naasting der aandelen in De Nederlandsche Bank N.V.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de aandelen in het maatschappelijk kapitaal van De Nederlandsche Bank N.V. in eigendom te doen overgaan op de Staat der Nederlanden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

De aandelen in het maatschappelijk kapitaal van De Nederlandsche Bank N.V. zijn van het tijdstip af, waarop dit artikel in werking treedt, door de Staat genaast en aan deze in volle en vrije eigendom overgegaan.

Artikel

3

Artikel

4

Indien een derde ten tijde der naasting een recht had op een aandeel, wordt, met inachtneming van de bepalingen dezer wet, bij de inschrijving, welke voor het genaaste aandeel is verstrekt, een aantekening gesteld van een overeenkomstig recht van die derde op de inschrijving.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Het Loo
WILHELMINA.
De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK.
De Minister van Justitie, J. H. VAN MAARSEVEEN.
De Minister van Justitie, J. H. VAN MAARSEVEEN.