Besluit van 6 september 1949, tot uitvoering van artikel 11 der Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420)

Besluit ex artikel 11 Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken van 11 Juli 1949, No. 195194 Z., Directoraat-Generaal van Scheepvaart;
De Raad van State gehoord (advies van 2 Augustus 1949, no. 19);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 18 Augustus 1949, no. 201868 Z., Directoraat-Generaal van Scheepvaart;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

"de wet": de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers;

"de Raad": de Pensioen- en Uitkeringsraad, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad;

"gepensioneerde": degene, aan wie een buitengewoon pensioen is toegekend;

"belastbaar inkomen", "onzuiver inkomen", «rentevrijstelling», «dividendvrijstelling»: hetgeen de Wet op de inkomstenbelasting 1964 daaronder verstaat ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen, met dien verstande evenwel, dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 5 van die wet, alle bestanddelen van het inkomen van een gehuwde, niet duurzaam gescheiden van haar man levende vrouw worden aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van haar man;

"kinderbijslag": kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of enige andere daarmede gelijk te stellen wettelijke regeling buiten het Rijk in Europa.

Artikel

2

Artikel

3

Het bedrag van de verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, wordt verminderd met:

  • a.

    het door de Raad vast te stellen kapitaalsinteringsbestanddeel van periodieke uitkeringen, welke aan de gepensionneerde opkomen ingevolge een uit zijn vermogen afkomstige prestatie, berekend door vergelijking van de contante waarde van die uitkeringen aan het begin en het einde van het desbetreffende belastingjaar. Voorzoveel deze periodieke uitkeringen afkomstig zijn uit premiën voor lijfrente, welke de gepensionneerde heeft betaald in de belastingjaren, volgende op de datum van ingang van zijn buitengewoon pensioen, en welke bij het berekenen van zijn belastbaar inkomen in mindering zijn gebracht, wordt het kapitaalsinteringsbestanddeel niet van de verrekenbare inkomsten afgetrokken. Het in de vorige volzin bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van premiën die betaald zijn over 1985 en volgende jaren;

  • b.

    de inkomsten, welke onverplicht door derden aan de gepensionneerde worden verschaft;

  • c.

    de, tengevolge van inkomstenstijging uit onderneming of arbeid gederfde baten, welke voortvloeien uit de onder b bedoelde onverplichte bijdragen van derden, indien en voorzover de omstandigheden naar het oordeel van de Raad daartoe aanleiding geven.

Artikel

4

Artikel

5

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3 en 4 worden op de in artikel 2 bedoelde verrekenbare inkomsten in mindering gebracht de kosten, die naar het oordeel van de Raad noodzakelijk zijn om uit eigen onderneming of arbeid inkomsten te verwerven, tenzij deze kosten reeds bij het bepalen van het onzuivere inkomen in aanmerking zijn genomen.

Artikel

6

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3, 4 en 5 wordt op de in artikel 2 bedoelde verrekenbare inkomsten in mindering gebracht de daarin begrepen kinderbijslag voor zover deze te boven gaat de kinderbijslag voor een gelijk aantal kinderen als waarvoor, bij de vaststelling van de pensioengrondslag met kinderbijslag is rekening gehouden.

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Zolang het bedrag der verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, niet bekend is, wordt dit bedrag door de Raad, met inachtneming voor zoveel mogelijk van bovenstaande bepalingen, voorlopig geschat.

Artikel

9

Voor de toepassing van dit besluit worden pensioenen en wachtgelden, welke krachtens een van Overheidswege vastgesteld voorschrift in verband met het genot van inkomsten aan vermindering onderworpen zijn, geacht te zijn genoten tot het uit dien hoofde verminderd bedrag.

Artikel

10

Indien een gepensionneerde inkomsten geniet of gaat genieten, welke ingevolge dit besluit voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen, doet hij terstond mededeling aan de Raad van het bedrag en de aard dier inkomsten.

Artikel

11

Met de contrôle op de in de artikelen 11 en 20 der wet bedoelde inkomsten zijn in het bijzonder belast de inspecteurs der belastingen. Zij ontvangen daartoe van de Raad opgave van de gepensionneerden, die in hun inspectie wonen en handelen overigens naar de door Onze Minister van Financiën te geven aanwijzingen.

Artikel

12

De te verrekenen inkomsten van buiten het Rijk in Europa woonachtige gepensionneerden worden door de Raad overeenkomstig het bepaalde in de voorafgaande artikelen vastgesteld op grond van de door de Nederlandse Consul in het land van inwoning van de gepensionneerde door tussenkomst van Onze Minister van Buitenlandse Zaken te verstrekken gegevens. Indien echter de gepensionneerde woonachtig is in het Rijk buiten Europa, worden de gegevens verstrekt door de hoogste Nederlandse Autoriteit in die Rijksdelen door tussenkomst van Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. G. W. SPITZEN.
De Minister van Sociale Zaken, A. M. JOEKES.
De Minister van Justitie, WIJERS.