Wet van 27 januari 1950, tot toepassing ten aanzien van het bedrijfsleven van de artikelen 80 en 152 tot en met 154 van de Grondwet
Wet op de bedrijfsorganisatie
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Eerste
hoofdstuk
Van de Sociaal-Economische Raad
Titel
I
Van de zetel en de taak
Artikel
2
De Raad heeft, onverminderd de hem bij de vijfde titel van dit hoofdstuk opgedragen adviserende functie, tot taak een het algemeen belang dienende werkzaamheid van het bedrijfsleven te bevorderen, alsmede het belang van het bedrijfsleven en de daartoe behorende personen te behartigen.
Titel
II
Van de samenstelling en inrichting
§
1
Algemene bepaling
Artikel
3
De Raad heeft een voorzitter, een dagelijks bestuur, een algemeen secretaris en, bij toepassing van artikel 19, een of meer commissies uit zijn midden.
§
2
Van de Raad
Artikel
4
2
Van de leden worden ten minste twee derden benoemd door de door Ons aan te wijzen organisaties van ondernemers en van werknemers en de overige door Ons. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar Ons oordeel algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van ondernemers en naar Ons oordeel algemeen erkende centrale organisaties van werknemers.
4
Door organisaties van werknemers worden evenveel leden benoemd als door organisaties van ondernemers.
5
Door Ons wordt bepaald:
-
a.
het aantal leden van de Raad;
-
b.
het aantal leden, dat elke door Ons aangewezen organisatie kan benoemen.
Artikel
5
Artikel
6
1
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Raad met andere werkzaamheden.
2
Binnen twee maanden na afkondiging van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld bij het voorgaande lid, wordt aan de Staten-Generaal een voorstel gedaan om deze bij de wet te bekrachtigen. Indien het voorstel wordt teruggenomen of door een van de Kamers van de Staten-Generaal verworpen, wordt de algemene maatregel van bestuur terstond ingetrokken.
Artikel
7
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van de naleving van het bepaalde in artikel 5 en de krachtens artikel 6 gestelde regelen.
Artikel
8
1
De leden van de Raad en hun plaatsvervangers treden om de twee jaren tegelijk af en kunnen terstond opnieuw worden benoemd.
Artikel
9
De leden van de Raad en hun plaatsvervangers kunnen een vergoeding genieten volgens regelen, door de Raad bij verordening te stellen.
Artikel
10
De leden van de Raad en hun plaatsvervangers zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen, welke zij in hun hoedanigheid vernemen, en voorts van alle aangelegenheden, ten aanzien waarvan de Raad of de voorzitter geheimhouding heeft opgelegd, of waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.
§
3
Van de voorzitter
Artikel
11
1
De voorzitter wordt door Ons uit de leden van de Raad benoemd en kan door Ons worden geschorst en ontslagen. De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot benoeming of ontslag wordt gedaan.
2
De voorzitter heeft twee plaatsvervangers, die door de Raad uit zijn midden worden benoemd en door deze kunnen worden geschorst en ontslagen.
3
De benoeming van de plaatsvervangende voorzitters geschiedt in dier voege, dat uit elk van de groepen: leden, benoemd door organisaties van ondernemers, leden, benoemd door organisaties van werknemers, en overige leden, met uitzondering van de groep, waaruit de voorzitter is benoemd, een hunner wordt benoemd.
Artikel
12
Artikel
13
De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van overeenkomstige toepassing.
§
4
Van het dagelijks bestuur
Artikel
14
1
Behoudens het bepaalde in het volgende lid benoemt de Raad uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur.
Artikel
15
De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.
§
5
Van het secretariaat
Artikel
16
1
De Raad heeft een secretariaat, dat bestaat uit een algemeen secretaris, een of meer secretarissen en ander personeel.
Artikel
17
1
De algemeen secretaris en de secretarissen kunnen noch zelf een onderneming drijven, noch in dienst zijn van een natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming drijft, noch enige andere functie ten behoeve van zulk een natuurlijke of rechtspersoon vervullen. Onder onderneming wordt mede verstaan een bedrijf, waarmede niet wordt beoogd het maken van winst.
Artikel
18
Artikel 10 is ten aanzien van het personeel van het secretariaat van overeenkomstige toepassing.
§
6
Van de commissies uit het midden van de Raad
Artikel
19
Titel
III
Van de werkwijze
Artikel
20
De Raad vergadert niet, indien blijkens de presentielijst niet meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen. Nadat tweemaal tot een vergadering is opgeroepen, zonder dat meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen, wordt de daarna uitgeschreven vergadering gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden.
Artikel
21
De leden van de Raad zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergaderingen hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel
22
De leden van de Raad stemmen zonder last of ruggespraak.
Artikel
23
De leden van de Raad onthouden zich van medestemmen over zaken, die hun, hun echtgenoten of hun geregistreerde partners of hun bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, persoonlijk aangaan.
Artikel
24
Artikel
25
1
Een stemming is nietig, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, die zich niet van medestemmen moeten onthouden, aan de stemming heeft deelgenomen.
2
Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes hebben ingeleverd, voor de toepassing van dit artikel geacht aan de stemming te hebben deelgenomen.
Artikel
26
Artikel
27
Artikel
28
1
Onze door Ons aan te wijzen Ministers zijn bevoegd de door de Raad en de commissies uit zijn midden te houden vergaderingen bij te wonen en zich daarin door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen bijstaan, dan wel zich daarin door een of meer zodanige personen te doen vertegenwoordigen. Zowel zij als hun vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen een raadgevende stem.
Artikel
29
De artikelen 20 tot en met 27 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het dagelijks bestuur.
Artikel
30
De Raad vraagt de adviezen, welke hij voor de vervulling van zijn taak nodig acht.
Artikel
31
De Raad kan bij verordening nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze.
Titel
IV
Van de vervulling van de taak
Artikel
32
1
De Raad maakt ten aanzien van de onderwerpen, waarvan de regeling of nadere regeling bij de wet aan hem is overgelaten, de verordeningen, die hij ter vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak nodig oordeelt.
Artikel
33
De wet bepaalt, voor wie de verordeningen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, bindende regelen kunnen inhouden.
Artikel
34
Vervallen
Artikel
35
De Raad kan met betrekking tot de vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak, bij verordening zijn bevoegdheden - met uitzondering van de bevoegdheid tot het maken van verordeningen en die tot het vaststellen ingevolge artikel 52, derde lid, van het bedrag der inkomsten en uitgaven -, delegeren aan de voorzitter, het dagelijks bestuur of een commissie uit zijn midden.
Artikel
36
De Raad verleent de bij of krachtens een wet tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking. Tot de gevorderde medewerking kan mede behoren het stellen van nadere regelen bij verordening.
Artikel
37
Tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt, kan de Raad bij verordening zijn bevoegdheden, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, met uitzondering van het stellen van nadere regelen bij verordening, delegeren aan een commissie uit zijn midden.
Artikel
38
1
Tenzij naar zijn oordeel dringende redenen zich daartegen verzetten, geeft de Raad kennis van de ontwerpen van verordeningen welke algemeen bindende regelen inhouden, op de bij algemene maatregel van bestuur omschreven wijze en geeft hij gelegenheid daartegen schriftelijk bedenkingen aan hem in te zenden gedurende een mede bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.
3
Verordeningen van de Raad als bedoeld in het eerste lid en in artikel 47, worden bekendgemaakt op de wijze, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen. Indien zij goedkeuring behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is verleend. Zij treden, indien zij niet anders bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.
Artikel
39
De voorzitter vertegenwoordigt de Raad in en buiten rechte.
Artikel
40
De Raad dient desgevraagd Onze krachtens artikel 28, eerste lid, aangewezen Ministers van bericht over alle aangelegenheden de Raad betreffende.
Titel
V
Van de adviezen van de Raad
Artikel
41
De Raad adviseert op schriftelijk verzoek van Onze Ministers of van een van beide Kamers der Staten-Generaal en kan Onze Ministers uit eigen beweging adviseren over de uitvoering van deze wet en andere aangelegenheden van sociale of economische aard. Indien Onze Ministers de Raad advies vragen, geven zij daarbij aan binnen welke termijn het advies wordt verwacht. Artikel 20, tweede, vijfde en zesde lid, alsmede artikel 23, van de Kaderwet adviescolleges is voor de toepassing van deze titel niet van toepassing.
Artikel
42
Artikel
43
1
In afwijking van de Kaderwet adviescolleges stelt de Raad, op verzoek van Onze betrokken Ministers, commissies ter behandeling van bepaalde onderwerpen in. De samenstelling van deze commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, geschiedt in overleg met Onze Ministers.
2
De Raad legt desgevraagd bij zijn advies dat van een overeenkomstig het voorgaande lid ingestelde commissie over.
Artikel
44
De Raad kan de commissies, bedoeld in de artikelen 42 en 43, machtigen namens hem van advies te dienen. Zodanige machtiging wordt niet verleend voor een op verzoek van een Onzer Ministers uit te brengen advies, waarvan deze bepaaldelijk heeft verzocht, dat het door de Raad zelf wordt uitgebracht.
Artikel
45
Titel
VI
Van de geldmiddelen
§
1
Van de begroting
Artikel
46
1
Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks voor 1 October aan de Raad een begroting der inkomsten en uitgaven in het komende kalenderjaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden.
Artikel
47
De begroting wordt bij verordening vastgesteld door de Raad en behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Artikel
48
1
De door de Raad vastgestelde begroting wordt Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 15 November ter goedkeuring aangeboden.
2
Indien zij niet voor de aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd, kan de Raad door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gemachtigd uitgaven te doen uit die posten, alsmede die inkomsten te innen, waartegen bij Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen bedenking bestaat.
Artikel
49
1
Indien de Raad weigert de hem bij de wet opgelegde uitgaven op de begroting te brengen, geschiedt dit door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2
Indien in dat geval de geraamde inkomsten niet toereikend zijn en de Raad weigert nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de overige niet bij de wet aan de Raad opgelegde uitgaven door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zodanige reden verminderd, dat tussen de inkomsten en uitgaven evenwicht is.
Artikel
50
Vervallen
§
2
Van het beheer en de rekening en verantwoording
Artikel
51
Het dagelijks bestuur beheert het vermogen en de inkomsten en uitgaven van de Raad, met dien verstande, dat de Raad ter zake bij verordening regelen kan stellen.
Artikel
52
1
Het dagelijks bestuur doet aan de Raad rekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de rekening der inkomsten en uitgaven.
2
De rekening wordt, met alle daarbij behorende bescheiden en met vermelding van hetgeen het dagelijks bestuur tot zijn verantwoording dienstig acht, aan de Raad overgelegd binnen zes maanden na afloop van het jaar, waarop zij betrekking heeft. Zij wordt ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke ten minste twee weken voorafgaat aan de beraadslagingen, bedoeld in het derde lid.
3
De Raad onderzoekt de rekening en stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven vast. De beraadslagingen en de stemming geschieden in het openbaar. De leden van het dagelijks bestuur kunnen bij de beraadslagingen tegenwoordig zijn, doch onthouden zich van medestemmen.
Artikel
53
De Raad is verplicht aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de door hem aangewezen deskundigen alle door hen met betrekking tot de inkomsten en uitgaven gevraagde inlichtingen te verstrekken en desgevraagd inzage in de boeken te geven.
§
3
Van de inkomsten
Artikel
54
De middelen tot dekking van de bij de begroting toegestane uitgaven worden verkregen:
-
a.
door opcenten te heffen op de bedragen, welke krachtens artikel 32 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 verschuldigd zijn;
-
b.
door bijdragen te heffen van lichamen, als bedoeld bij artikel 66.
Artikel
55
1
De Raad stelt jaarlijks bij verordening het aantal opcenten, als bedoeld bij het voorgaande artikel, onder a, vast. De Kamers van Koophandel en Fabrieken innen deze opcenten voor de Raad tegelijk met en op dezelfde grondslag en dezelfde wijze als de haar krachtens artikel 32 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 verschuldigde bedragen.
Titel
VII
Van het toezicht op de Raad
Artikel
56
Artikel
57
Vervallen
Artikel
58
De besluiten van de Raad, de voorzitter, het dagelijks bestuur en de commissies uit het midden van de Raad kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.
Artikel
59
Het koninklijk besluit tot vernietiging of tot schorsing, dan wel tot verlenging of opheffing van een schorsing wordt in het Staatsblad geplaatst.
Artikel
60
Vervallen
Artikel
61
Vervallen
Artikel
62
Vervallen
Artikel
63
Vervallen
Artikel
64
Vervallen
Artikel
65
De Raad brengt jaarlijks vóór 1 April aan Onze krachtens artikel 28, eerste lid, aangewezen Ministers verslag uit omtrent zijn werkzaamheden en die van de commissies, bedoeld in de artikelen 42 en 43, in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag bevat o.m. een uitvoerig rapport van de bevindingen van de Raad bij de uitoefening van het hem bij de zesde titel van het tweede hoofdstuk opgedragen toezicht. Dit verslag wordt, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.
Tweede
hoofdstuk
Van de bedrijfslichamen
Titel
I
Van de instelling en de taak
Artikel
66
1
Voor twee of meer groepen van ondernemingen, die in het bedrijfsleven een verschillende functie vervullen ten aanzien van bepaalde produkten of groepen van produkten, kunnen openbare lichamen worden ingesteld, hoofdproduktschappen of produktschappen genaamd.
2
Voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een gelijke of verwante functie vervullen, kunnen openbare lichamen worden ingesteld, hoofdbedrijfschappen of bedrijfschappen genaamd.
Artikel
67
De instelling van een bedrijfslichaam geschiedt, op voordracht van Onze betrokken Ministers, bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel
68
1
Behoudens indien de Raad eigener beweging advies heeft uitgebracht wordt hij in de gelegenheid gesteld over het voornemen van Onze betrokken Ministers tot het bevorderen van de instelling van een bedrijfslichaam van advies te dienen binnen een door hen te bepalen termijn.
2
Voordat hij advies uitbrengt inzake een instellingsbesluit of een wijziging daarvan, hoort de Raad de naar zijn oordeel representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers. Ten minste acht weken voor het uitbrengen van zijn advies geeft de Raad van zijn voornemen daartoe openbaar kennis.
Artikel 69
Vervallen
Artikel
70
1
De opheffing van een bedrijfslichaam geschiedt, op voordracht van Onze betrokken Ministers, bij algemene maatregel van bestuur. Artikel 68 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
70A
1
Indien bij de instelling van een bedrijfslichaam een bestaand bedrijfslichaam opnieuw wordt ingesteld dan wel meer bestaande bedrijfslichamen worden samengevoegd, wordt in het instellingsbesluit, dan wel in een besluit tot opheffing van de bestaande bedrijfslichamen geregeld:
-
a.
welke bedrijfslichamen worden opgeheven en welke regelingen tot instelling van een bedrijfslichaam worden ingetrokken;
-
b.
welke verordeningen van de bestaande bedrijfslichamen dan wel van een lichaam als bedoeld in artikel 110 van kracht blijven en tot welk tijdstip;
-
c.
de overgang van personeel van de bestaande bedrijfslichamen naar het nieuwe bedrijfslichaam en de rechtspositie daarvan;
-
d.
de overgang van rechten, verplichtingen, vermogensbestanddelen en archiefbescheiden van de bestaande bedrijfslichamen naar het nieuwe bedrijfslichaam;
-
e.
op welke wijze wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de bestaande bedrijfslichamen zijn betrokken, worden afgehandeld;
-
f.
de toerekening van besluiten, genomen door de bestaande bedrijfslichamen, aan het nieuwe bedrijfslichaam;
-
g.
welke medebewindstaken van de bestaande bedrijfslichamen door het nieuwe bedrijfslichaam worden uitgeoefend.
2
Indien een bedrijfslichaam wordt ingesteld of opgeheven en daarbij registerzaken overgaan, moet de overgang van die registerzaken onverwijld worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in de afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
Artikel
71
De bedrijfslichamen hebben tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen.
Titel
II
Van de samenstelling en inrichting
§
1
Algemene bepaling
Artikel
72
1
De bedrijfslichamen hebben een bestuur, een voorzitter en een dagelijks bestuur, alsmede, bij toepassing van artikel 88, een of meer commissies uit het midden van het bestuur en, bij toepassing van artikel 88a, een of meer andere organen.
§
2
Van het bestuur
Artikel
73
Artikel
74
1
De Raad wijst tijdig voor de aanvang van een nieuwe zittingsperiode van het bestuur van een bedrijfslichaam bij besluit de organisaties van ondernemers en van werknemers aan, die gerechtigd zijn tot het benoemen van de leden van dat bestuur onder bepaling van het aantal leden, dat per organisatie benoemd kan worden. Voor die aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de Raad representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en werknemers, welke verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid dienen te zijn; de Raad stelt bij verordening regels inzake de representativiteit.
2
De aangewezen organisaties zijn bevoegd voor elk bestuurslid dat zij benoemen tevens een plaatsvervanger te benoemen.
Artikel
75
1
Lid of plaatsvervangend lid van het bestuur van een bedrijfslichaam kunnen alleen zijn ingezetenen van Nederland, die niet van de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen zijn ontzet, noch van de uitoefening van het kiesrecht bij zodanige verkiezingen zijn uitgesloten.
Artikel
76
1
Tenzij het instellingsbesluit anders bepaalt treden de bestuursleden en hun plaatsvervangers om de twee jaren tegelijk af. Zij kunnen terstond opnieuw worden benoemd.
Artikel
77
De bestuursleden van een bedrijfslichaam en hun plaatsvervangers kunnen ten laste van dat lichaam een vergoeding genieten volgens regelen, door het bestuur van dat lichaam bij verordening te stellen. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van de Raad.
§
3
Van de voorzitter
Artikel
78
Artikel
79
Vervallen
Artikel
80
Artikel
81
De artikelen 5, 6, 7 en 10 zijn ten aanzien van de voorzitter van een bedrijfslichaam en zijn plaatsvervangers van overeenkomstige toepassing.
Artikel
82
De voorzitter van een bedrijfslichaam is voorzitter van het bestuur.
Artikel
83
De voorzitter van een bedrijfslichaam en zijn plaatsvervangers kunnen ten laste van dat lichaam een vergoeding genieten volgens regelen, door het bestuur van dat lichaam bij verordening te stellen. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van de Raad.
§
4
Van het dagelijks bestuur
Artikel
84
Artikel
85
De artikelen 10 en 77 zijn ten aanzien van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.
§
5
Van het secretariaat
Artikel
86
Artikel
87
De artikelen 10 en 17 zijn ten aanzien van het personeel van het secretariaat van de bedrijfslichamen van overeenkomstige toepassing.
§
6
Van de commissies uit het midden van het bestuur en van de andere organen, bedoeld in artikel 72, eerste lid
Artikel
88
Artikel
88a
Titel
III
Van de werkwijze der organen
Artikel
89
1
De artikelen 20 tot en met 25 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bestuur en het dagelijks bestuur.
2
De artikelen 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bestuur en het dagelijks bestuur, behoudens het bepaalde in artikel 90.
Artikel
90
1
Indien het aantal leden van het bestuur van een bedrijfslichaam, benoemd door organisaties van werknemers, niet gelijk is aan dat, benoemd door organisaties van ondernemers, brengt in vergaderingen van het bestuur en van het dagelijks bestuur elk lid, behorende tot de kleinste van vorenbedoelde groepen van leden, bij stemming over besluiten als bedoeld bij de artikelen 79, eerste en derde lid, 80 en 83, de begroting en sociale aangelegenheden - de vraag, of een aangelegenheid een sociale aangelegenheid is, daaronder begrepen - een aantal stemmen uit, gelijk aan het getal der zitting hebbende leden behorende tot de andere groep, gedeeld door het getal dier leden behorende tot zijn groep.
2
Indien bij toepassing van het voorgaande lid over de vraag, of een aangelegenheid een sociale aangelegenheid is, de stemmen staken en tevens de leden, benoemd door organisaties van ondernemers, een standpunt innemen, tegengesteld aan dat, ingenomen door de leden, benoemd door organisaties van werknemers, legt de voorzitter onverwijld het vraagpunt ter beslissing aan de Raad voor.
3
Indien het bestuur van een bedrijfslichaam is samengesteld, zoals in het eerste lid is voorzien, wordt ingeval van stemming over het ontwerp van een verordening, ten aanzien waarvan het eerste lid geen toepassing vindt, het voorstel geacht te zijn verworpen, indien de stemmen van de door de organisaties van ondernemers of door de organisaties van werknemers benoemde leden alle daartegen zijn uitgebracht.
Artikel
91
1
Onze betrokken Ministers zijn bevoegd zich in de door het bestuur van een bedrijfslichaam te houden vergaderingen door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen vertegenwoordigen. Deze vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen een raadgevende stem.
Artikel
92
Het bestuur van een bedrijfslichaam kan bij verordening nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze en die van de andere organen van dat lichaam en van het secretariaat.
Titel
IV
Van de vervulling van de taak
Artikel
93
1
Het bestuur van een bedrijfslichaam maakt de verordeningen die het ter vervulling van de in artikel 71 omschreven taak nodig oordeelt ten aanzien van de onderwerpen, die krachtens het tweede lid door dat lichaam geregeld of nader geregeld kunnen worden.
2
Een bedrijfslichaam is, met inachtneming van de bij het instellingsbesluit terzake gestelde regels, bevoegd tot de regeling of nadere regeling van een of meer der volgende onderwerpen of onderdelen daarvan, voorzover
-
–
die onderwerpen of onderdelen niet bij het instellingsbesluit aan die bevoegdheid zijn onttrokken en
-
–
de regeling daarvan niet bij of krachtens de wet uitsluitend aan anderen is overgelaten, te weten:
-
a.
registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;
-
b.
de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;
-
c.
bevordering van professionele bedrijfsvoering;
-
d.
de lonen en andere arbeidsvoorwaarden;
-
e.
onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;
-
f.
arbeidsmarktvoorzieningen;
-
g.
fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.
-
a.
3
Verordeningen, betreffende onderwerpen, als bedoeld in het voorgaande lid, onder a, houden waarborgen in tegen misbruik van de ingevolge die verordeningen te verstrekken gegevens.
Artikel
94
De verordeningen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, behoeven de goedkeuring van de Raad, tenzij bij het instellingsbesluit anders is bepaald. Zij gaan vergezeld van een toelichting, waarin de beweegredenen voor het opstellen van de verordening zijn verwoord.
Artikel
95
1
Aan het bestuur van een bedrijfslichaam behoren, met betrekking tot de vervulling van de in artikel 71 omschreven taak, alle bevoegdheden, die niet bij deze of een andere wet aan een ander orgaan van het lichaam zijn opgedragen.
3
Niet gedelegeerd wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, noch die tot het vaststellen van nadere voorschriften omtrent bij zo'n verordening geregelde onderwerpen, noch die tot het vaststellen ingevolge artikel 124, derde lid, van het bedrag der inkomsten en uitgaven. Ten aanzien van het maken van verordeningen kan slechts worden gemandateerd de bevoegdheid tot het geven van nadere voorschriften terzake van bij een verordening daartoe uitdrukkelijk aangewezen onderwerpen.
Artikel
96
1
De organen van een bedrijfslichaam verlenen de bij of krachtens een wet of bij een verordening van de Raad gevorderde medewerking.
2
De organen van een produktschap verlenen de bij een verordening van het bestuur van een hoofdproduktschap tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking.
3
De organen van een bedrijfschap verlenen de bij een verordening van het bestuur van een hoofdproduktschap, een produktschap of een hoofdbedrijfschap tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking.
4
Verordeningen als bedoeld in het tweede en derde lid, vorderen slechts medewerking voor zover deze betrekking heeft op de vervulling van de taak van het medewerking vorderende lichaam ten aanzien van ondernemingen, waarvoor ook het lichaam, van welks orgaan de medewerking wordt gevorderd, is ingesteld.
Artikel
97
1
Tot de van het bestuur van een bedrijfslichaam gevorderde medewerking, bedoeld in artikel 96, kan mede behoren het stellen van nadere regelen bij verordening.
2
De verordeningen, bedoeld in het eerste lid, behoeven, tenzij anders is bepaald, indien de medewerking is gevorderd:
-
a.
bij een verordening van de Raad, diens goedkeuring;
-
b.
bij een verordening van het bestuur van een hoofdproduct-, een produkt- of een hoofdbedrijfschap, de goedkeuring van dat bestuur.
Artikel
98
Artikel
99
Artikel
100
1
Tenzij naar zijn oordeel dringende redenen zich daartegen verzetten, geeft het bestuur van een bedrijfslichaam kennis van de ontwerpen van verordeningen, welke voor personen, als bedoeld bij artikel 102, bindende regelen inhouden, op de bij algemene maatregel van bestuur omschreven wijze en geeft het gelegenheid daartegen schriftelijk bedenkingen aan hetzelve in te zenden gedurende een mede bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.
Artikel
101
1
Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een bedrijfslichaam, welke in strijd zijn met een verordening van de Raad, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.
2
Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een bedrijfschap, welke in strijd zijn met een verordening van het bestuur van een hoofdbedrijfschap, een produktschap of een hoofdproduktschap, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.
Artikel
102
1
De verordeningen van het bestuur van een bedrijfslichaam kunnen bindende regelen inhouden voor natuurlijke en rechtspersonen, die de ondernemingen, waarvoor het lichaam is ingesteld, drijven, alsmede voor de personen, werkzaam bij die ondernemingen.
2
Het instellingsbesluit bepaalt, of en in hoeverre verordeningen van het bestuur van dat lichaam bindende regelen kunnen inhouden voor andere natuurlijke en rechtspersonen, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen, waarvoor het lichaam is ingesteld, plegen te worden verricht.
Artikel
103
1
Indien een beding in een arbeidsovereenkomst in strijd is met een voor de partijen bij deze overeenkomst bindende bepaling van een verordening van het bestuur van een bedrijfslichaam, geldt tussen partijen in plaats van zodanig beding de bepaling der verordening.
Artikel
104
1
De verordening van de Raad waarbij een bedrijfslichaam is ingesteld bepaalt, of en in hoeverre bij verordeningen van dat bedrijfslichaam overtredingen van het bij of krachtens zodanige verordeningen, met uitzondering van arbeids- en rusttijden, bepaalde kunnen worden aangewezen als strafbare feiten.
Artikel
105
1
De verordening van de Raad waarbij een bedrijfslichaam is ingesteld bepaalt, of en in hoeverre bij verordeningen van dat bedrijfslichaam op overtreding van zodanige verordeningen door de personen, bedoeld in artikel 102, eerste lid, tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden gesteld.
2
De instellingsverordening kan bepalen, dat tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden gesteld op overtredingen, als in het voorgaande lid bedoeld, welke als strafbare feiten zijn aangewezen. Zijn tuchtrechtelijke maatregelen op zodanige overtredingen gesteld, dan beslist de officier van justitie of een overtreding tuchtrechtelijk zal worden afgedaan. In het bevestigende geval verwijst hij de zaak naar het bevoegde tuchtgerecht.
Artikel
106
1
Verordeningen van het bestuur van een bedrijfslichaam, welke voor personen, als bedoeld in artikel 102, bindende regelen inhouden en een verordening, als bedoeld in artikel 119, worden bekendgemaakt op de wijze, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen. Indien zij de goedkeuring van Onze betrokken Ministers, de Raad of het bestuur van een hoofdproduktschap, een produktschap of een hoofdbedrijfschap behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is verleend. Zij treden, indien zij niet anders bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.
Artikel
107
De voorzitter van een bedrijfslichaam vertegenwoordigt dat lichaam in en buiten rechte.
Artikel
108
Bedrijfslichamen kunnen zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van de Raad en van derden een adviserende functie vervullen.
Titel
V
Van de voorzieningen tot gemeenschappelijke behartiging van belangen van bedrijfslichamen
Artikel
109
1
De besturen van twee of meer bedrijfslichamen kunnen tezamen een voorziening treffen ter gemeenschappelijke behartiging van belangen.
Artikel
110
Bij een voorziening, door de besturen van de betrokken bedrijfslichamen bij verordening getroffen, kan een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam worden ingesteld. Daarbij worden tevens de samenstelling, inrichting, werkwijze, geldmiddelen en bevoegdheden van het lichaam en zijn organen geregeld. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.
Artikel
111
1
Indien bij een voorziening een lichaam is ingesteld, wordt door de besturen van de betrokken bedrijfslichamen op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze bekendgemaakt, dat zodanige voorziening is getroffen. Hierbij wordt vermeld:
-
a.
het belang, ter behartiging waarvan de voorziening is getroffen;
-
b.
welke bedrijfslichamen eraan deelnemen.
Artikel
112
De bevoegdheden van een lichaam, als bedoeld in artikel 110, kunnen geen andere zijn dan die van de betrokken bedrijfslichamen.
Artikel
113
Indien bij een verordening als bedoeld in artikel 110 een lichaam is ingesteld, kan bij die verordening aan het bestuur van dat lichaam uitsluitend mandaat worden verleend van de bevoegdheid van de deelnemende bedrijfslichamen om bij een verordening als bedoeld in artikel 93, eerste lid, regelen te stellen.
Artikel
114
1
Ten aanzien van een lichaam, als bedoeld in artikel 110 zijn de artikelen 10, 21 en 23 van overeenkomstige toepassing.
2
Ten aanzien van de vergaderingen van een orgaan van een lichaam, met het maken van verordeningen belast, is artikel 91 van overeenkomstige toepassing.
Artikel
115
Indien het bestuur van een bedrijfslichaam het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 109, eerste lid, wenselijk acht en het bestuur van het bedrijfslichaam waarmee het die voorziening wil treffen zijn medewerking niet verleent, kan het eerstbedoelde bestuur de Raad verzoeken zodanige voorziening op te leggen. Het legt met het verzoek het ontwerp van een voorziening over.
Artikel
116
Artikel
117
Ten aanzien van een krachtens artikel 115 opgelegde voorziening zijn de artikelen 109 tot en met 114 van overeenkomstige toepassing.
Titel
VI
Van de geldmiddelen
§
1
Van de begroting
Artikel
118
1
Het dagelijks bestuur van een bedrijfslichaam biedt het bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een begroting der inkomsten en uitgaven van dat lichaam voor het komende kalenderjaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden.
Artikel
119
De begroting wordt bij verordening vastgesteld door het bestuur en behoeft de goedkeuring van de Raad.
Artikel
120
Artikel
121
1
Indien het bestuur weigert de door de wet aan het lichaam opgelegde uitgaven op de begroting te brengen, geschiedt dit door de Raad.
2
Indien in dat geval de geraamde inkomsten van het lichaam niet toereikend zijn en het bestuur weigert nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, vermindert de Raad de overige niet bij de wet aan het lichaam opgelegde uitgaven in zodanige reden, dat tussen de inkomsten en uitgaven van dat lichaam evenwicht is.
Artikel
122
De Raad kan bij verordening regelen stellen omtrent de inrichting van de begroting van de bedrijfslichamen.
Artikel
122a
De Raad kan ten aanzien van de eerste begroting der inkomsten en uitgaven van een bedrijfslichaam regelen stellen, welke afwijken van de artikelen 118, eerste lid, en 120.
§
2
Van het beheer en de rekening en verantwoording
Artikel
123
Het dagelijks bestuur beheert het vermogen en de inkomsten en uitgaven van het bedrijfslichaam, met dien verstande, dat het bestuur ter zake bij verordening regelen kan stellen.
Artikel
124
1
Het dagelijks bestuur doet aan het bestuur rekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de rekening der inkomsten en uitgaven.
2
De rekening wordt, met alle daarbij behorende bescheiden en met vermelding van hetgeen het dagelijks bestuur tot zijn verantwoording dienstig acht, aan het bestuur overgelegd binnen zes maanden na afloop van het jaar, waarop zij betrekking heeft. Zij wordt ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke ten minste twee weken voorafgaat aan de beraadslagingen, bedoeld in het derde lid.
3
Het bestuur onderzoekt de rekening en stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven vast. De beraadslagingen en de stemming geschieden in het openbaar. De leden van het dagelijks bestuur kunnen bij de beraadslagingen tegenwoordig zijn, doch onthouden zich van medestemmen.
Artikel
125
1
De Raad kan bij verordening regelen stellen omtrent het beheer van de financiën, de lonen en andere vergoedingen van het personeel en de vorming van fondsen daaronder begrepen, van de bedrijfslichamen, onverminderd de bevoegdheid van de besturen van deze lichamen ter zake bij verordening regelen of nadere regelen te stellen.
Artikel
125a
De Raad kan ten aanzien van de eerste verantwoording en de eerste rekening der inkomsten en uitgaven van een bedrijfslichaam regelen stellen, welke afwijken van artikel 124, eerste lid, en de eerste volzin van het tweede lid.
§
3
Van de inkomsten
Artikel
126
1
Bedrijfslichamen kunnen bij verordening aan degenen, die de ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, drijven, heffingen opleggen. Deze verordeningen worden jaarlijks vastgesteld.
2
Bovendien kunnen zij voor door het betrokken lichaam verrichte werkzaamheden bij verordening retributies heffen.
4
Verordeningen als bedoeld in het eerste lid behoeven tevens de goedkeuring van Onze betrokken Ministers, indien zij dienen ter afzonderlijke financiering van een specifiek, bij die verordening aangegeven doel, dan wel indien het ontwerp van de verordening niet overeenkomstig artikel 100, eerste lid, is bekendgemaakt.
5
In afwijking van het bepaalde in artikel 89, tweede lid, is voor een verordening als bedoeld in het vorige lid, voorzover het betreft een verordening die geen sociale aangelegenheid betreft, zulks vastgesteld op overeenkomstige wijze als bepaald in artikel 90, een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen van leden benoemd door de organisaties van werkgevers vereist.
6
Bedrijfslichamen kunnen op heffingen als bedoeld in het eerste lid volgens bij verordening te stellen regelen aan de leden van organisaties van ondernemers welke verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid zijn, een aftrek toestaan tot een deel van het bedrag, dat zij als contributie aan deze organisaties hebben betaald. Deze aftrek kan niet meer dan de helft van de heffing bedragen.
Artikel
127
1
De voorzitter van een bedrijfslichaam kan de aan het lichaam krachtens artikel 126, eerste en tweede lid, verschuldigde bedragen, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel, invorderen.
2
Geen invordering geschiedt dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand om binnen een daarbij te stellen termijn van ten minste tien dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voor zover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel zal worden ingevorderd.
3
Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
4
Verzet door de debiteur tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van het betrokken bedrijfslichaam voor de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk zijn woonplaats is gelegen.
5
Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde, die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.
6
Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering, dat de heffing of de retributie ten onrechte is opgelegd onderscheidenlijk geheven, dat het bedrag van de heffing of retributie onjuist is bepaald, of dat het bericht, dat de heffing is opgelegd of de retributie is geheven, dan wel de aanmaning tot betaling van de heffing of van de retributie niet is ontvangen.
Artikel
127a
Vervallen
Titel
VII
Van het toezicht op de bedrijfslichamen
Artikel
128
1
Indien een verordening of een ander besluit van een orgaan van een bedrijfslichaam de goedkeuring van Onze betrokken ministers of van de Raad behoeft, kan de goedkeuring door Onze ministers worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang en door de Raad wegens strijd met het recht of de belangen, waarvan hem bij artikel 2 de behartiging is opgedragen.
Artikel
129
De Raad maakt een beslissing over een vraagpunt als bedoeld in artikel 90, tweede lid, bekend binnen acht weken na de dag waarop het vraagpunt hem ter beslissing is voorgelegd. Hij kan de beslissing bij binnen die tijd te nemen besluit verdagen.
Artikel
130
Vervallen
Artikel
131
Vervallen
Artikel
132
Ten aanzien van de goedkeuring, bedoeld in artikel 97, tweede lid, onder b, is artikel 128 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de goedkeuring door het bestuur van een hoofdprodukt-, een produkt- of een hoofdbedrijfschap kan worden onthouden wegens strijd met het recht of de belangen, waarvan de behartiging hem in artikel 71 is opgedragen.
Artikel
133
De besluiten van de organen van bedrijfslichamen kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.
Artikel
134
Artikel
135
Vervallen
Artikel
136
De artikelen 128, 133 en 134 zijn ten aanzien van lichamen als bedoeld in artikel 110 van overeenkomstige toepassing.
Artikel
137
1
Een bedrijfslichaam stelt jaarlijks vóór 1 april een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan de Raad en aan Onze betrokken Ministers toegezonden en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Onze Minister zendt een exemplaar van het verslag aan de Staten-Generaal.
Derde
hoofdstuk
Slotbepalingen
Artikel
138
Voor oprichting van of deelneming in andere rechtspersonen behoeven de Raad en de bedrijfslichamen de toestemming van Onze Minister.
Artikel
139
Onze betrokken Ministers zenden telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de bedrijfslichamen.
Artikel
140
Het beroep tegen besluiten en handelingen van de Raad, de bedrijfslichamen en de lichamen, ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen, bedoeld in artikel 110, wordt door de wet geregeld.
Artikel
142
Vervallen
Artikel
143
Vervallen
Artikel
144
Vervallen
Artikel
145
Vervallen
Artikel
146
Vervallen
Artikel
147
Vervallen
Artikel
148
Vervallen
Artikel
149
Vervallen
Artikel
150
Vervallen
Artikel
151
Vervallen
Artikel
152
Vervallen
Artikel
153
Vervallen
Artikel
154
Vervallen
Artikel
155
Vervallen
Artikel
156
Vervallen
Artikel
157
Vervallen
Artikel
158
Vervallen
Artikel
159
Vervallen
Artikel
160
Vervallen
Artikel
161
Vervallen
Artikel
162
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.
Artikel
163
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de bedrijfsorganisatie.
Artikel
164
1
Deze wet treedt met uitzondering van de artikelen 142 tot en met 144, 145, eerste lid, en 146 tot en met 159 in werking met ingang van de dag na die harer afkondiging.
2
De tijdstippen van inwerkingtreding van de in het voorgaande lid genoemde artikelen, dan wel van onderdelen daarvan, worden telkens door Ons bepaald, met dien verstande, dat de artikelen 145, eerste lid, 146 en 147 niet later in werking treden dan onderscheidenlijk vier, vijf en zeven jaren na de inwerkingtreding van deze wet en dat de tijdstippen voor onderdelen der vervallende regelingen en voor delen van het bedrijfsleven verschillend kunnen zijn.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.