Wet van 13 oktober 1950, houdende regelen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Overheid voor handelingen, verricht tijdens of ten gevolge van de bezetting

Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is, regelen te stellen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Overheid voor handelingen, verricht tijdens of tengevolge van de bezetting, alsmede enige andere gevolgen van de bezetting te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet aansprakelijk voor de betaling van schadeloosstelling wegens vordering of onteigening, in bezet gebied van Nederland gedaan, indien deze vordering of onteigening ingevolge een verklaring van de rechter, bedoeld in artikel 7, niet rechtstreeks is voortgevloeid uit des bezetters verplichting tot het herstel of de verzekering van de openbare orde en het openbare leven, noch feitelijk hiertoe strekte of heeft bijgedragen.

Artikel

3

De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet gehouden tot terugbetaling van hetgeen in bezet gebied van Nederland onverschuldigd is betaald, indien deze betaling ingevolge een verklaring van de rechter, bedoeld in artikel 7, niet rechtstreeks is voortgevloeid uit des bezetters verplichting tot het herstel of de verzekering van de openbare orde en het openbare leven, noch feitelijk hiertoe strekte of heeft bijgedragen.

Artikel

4

De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet aansprakelijk voor de schade, in bezet gebied van Nederland door een onrechtmatige daad - daaronder begrepen nalatigheid of onvoorzichtigheid - toegebracht, indien het veroorzaken van de schade ingevolge een verklaring van de rechter, bedoeld in artikel 7, de Staat of het lichaam ten gevolge van de bezetting niet kan worden toegerekend.

Artikel

5

Het bepaalde in de voorgaande artikelen is niet toepasselijk op handelingen, verricht door organen van publiekrechtelijke lichamen, andere dan de Staat, die krachtens de Nederlandse wetgeving, zoals deze op 10 Mei 1940 luidde, het lichaam, waarvoor zij optraden, door zodanige handeling konden verbinden, tenzij de handeling is verricht hetzij in het belang van de bezetter, hetzij onder dwang of onbehoorlijke invloed van of vanwege de bezetter, hetzij krachtens opdracht van of vanwege de bezetter of van personen of instanties, die krachtens de Nederlandse wetgeving, zoals deze op 10 Mei 1940 luidde, tot het geven van zodanige opdracht geen bevoegdheid bezaten.

Artikel

6

Tegen betalingen, tijdens de bezetting gedaan ingevolge een overeenkomst, een onteigening of vordering, een verplichting tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd was betaald of ter vergoeding van schade, veroorzaakt door een onrechtmatige daad - daaronder begrepen nalatigheid of onvoorzichtigheid - met betrekking tot welke betalingen nadien een verklaring, als in artikel 7 bedoeld, is afgelegd, kan de Staat of het andere publiekrechtelijke lichaam niet opkomen.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Wij behouden Ons voor in verband met de uitvoering van deze wet meer raadsheren-plaatsvervanger in het Gerechtshof te 's-Gravenhage te benoemen dan is toegelaten volgens de wet van 18 December 1947 (Staatsblad no. H 430).

Artikel

11

Betalingsopdrachten, verstrekt door de vijand, een vijandelijke onderdaan of een ingezetene van vijandelijk gebied, mogen na 5 Mei 1945 niet meer worden uitgevoerd. Zulks geldt ook, indien vóór 6 Mei 1945 aan de betaling reeds een begin van uitvoering was gegeven. Betalingen, na 5 Mei 1945 in strijd met het bepaalde in dit artikel gedaan, zijn van rechtswege nietig; hetzelfde geldt voor handelingen, welke een begin van uitvoering der betaling vormen, ook als deze zijn verricht vóór of op die datum.

Artikel

12

De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet aansprakelijk voor de schade, door een onrechtmatige daad of door nalatigheid of onvoorzichtigheid van hun organen of van personen in hun dienst na de bevrijding van het Rijk in Europa toegebracht, indien het veroorzaken van de schade de Staat of het lichaam redelijkerwijze niet kan worden toegerekend in verband met de door de vijand achtergelaten wanorde of in verband met de omstandigheden, waaronder de taak der Overheid moest worden uitgevoerd.

Artikel

13

De Staat en de overige publiekrechtelijke lichamen zijn niet aansprakelijk voor de schade, door een daad of een nalatigheid van hun organen of van personen in hun dienst toegebracht bij het beheer van roerende lichamelijke zaken, welke krachtens het Besluit Vijandelijk Vermogen onder beheer zijn gesteld of door het Nederlandse Beheersinstituut, of door het Militair Gezag, ingevolge artikel 48 van het Besluit Vijandelijk Vermogen de bevoegdheden van het Nederlandse Beheersinstituut uitoefenende, feitelijk in beheer zijn genomen, een en ander voor zover de schade is veroorzaakt vóór 1 Maart 1946.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, STRUYCKEN.
De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK.
De Minister van Justitie, STRUYCKEN.