Wet van 15 mei 1952, houdende regelen betreffende pensioen- en spaarvoorzieningen
Pensioen- en spaarfondsenwet
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, regelen vast te stellen betreffende pensioen- en spaarvoorzieningen, met name bedrijfs- en ondernemingspensioenfondsen en ondernemingsspaarfondsen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel
1
1
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
"pensioen": ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen;
b.
"bedrijfstakpensioenfonds": een in een bedrijfstak werkend fonds, waarin hetzij alleen ten bate van personen, die als werknemer, hetzij mede ten bate van personen, die in andere hoedanigheid in die bedrijfstak werkzaam zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen;
c.
"ondernemingspensioenfonds": een aan een onderneming verbonden fonds, waarin ten bate van personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen;
d.
"ondernemingsspaarfonds": een aan een onderneming verbonden fonds, waarin voor personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden bijeengespaard met het oog op een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging;
e.
"werkgever": het hoofd van een onderneming of, zo deze een rechtspersoon is, die rechtspersoon zelve;
f.
"werknemer": ieder, die in dienst van een onderneming is;
g.
"deelnemer": ieder, ten bate van wie gelden in een fonds als bedoeld onder b, c of d, worden bijeengebracht;
h.
"bijdrage": iedere onder de naam van bijdrage, spaarbijdrage, premie, spaarpremie, inleg, contributie, koopsom, dan wel, indien de betaling in termijnen is overeengekomen, aflossing, of onder welke andere naam ook, ineens of periodiek verschuldigde geldsom bestemd voor de verzekering van pensioen of voor het sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging;
i.
"Onze Minister": Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
"nabestaandenpensioen": weduwen-, weduwnaars-, partner- of wezenpensioen;
l.
«pensioeninstelling uit een andere lidstaat»: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt gesloten overeenkomst:
1°.
individueel of collectief tussen een of meerdere werkgevers en een of meerdere werknemers of hun respectievelijke vertegenwoordigers, of
2°.
met zelfstandigen,
en die hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht;
m.
«bijdragende onderneming»: een onderneming of ander lichaam, ongeacht of deze een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die optreden als werkgever of zelfstandige, dan wel een combinatie daarvan, omvat of hieruit bestaat, en die aan een pensioenfonds, beroepspensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat bijdragen betaalt;
n.
«zetel»: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft;
o.
«lidstaat»: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a.
echtgenoot: geregistreerde partner;
b.
echtgenoten: geregistreerde partners;
c.
de man en de vrouw: de geregistreerde partners;
d.
huwelijk: geregistreerd partnerschap;
e.
gehuwden: als partner geregistreerden;
f.
huwelijkse voorwaarden: voorwaarden van een geregistreerd partnerschap;
g.
scheiding of echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing;
h.
weduwe of weduwnaar: achtergebleven partij bij een geregistreerd partnerschap;
i.
weduwen- en weduwnaarspensioen: pensioen ten behoeve van achtergebleven geregistreerde partners.
3
Voor de toepassing van deze wet wordt:
a.
met een bedrijfstak gelijkgesteld een groep van instellingen, die niet, of niet alle ondernemingen zijn;
b.
met een onderneming gelijkgesteld elke instelling van welke aard ook;
c.
degene, die een vrij beroep uitoefent (zoals een advocaat, notaris, accountant, actuaris), geacht een onderneming te drijven.
4
Waar in deze wet gesproken wordt van pensioenfonds of spaarfonds, wordt daaronder verstaan een fonds, als bedoeld in het eerste lid onder b en c, onderscheidenlijk onder d.
5
Een ondernemingspensioen- of spaarfonds kan aan meer dan één onderneming verbonden zijn.
6
Een bedrijfstakpensioenfonds kan meer dan één bedrijfstak omvatten; ook kan de werking van zodanig fonds beperkt zijn tot een deel van een bedrijfstak.
7
Tenzij anders vermeld is deze wet niet van toepassing op pensioen- of spaarfondsen, waarvoor bij een andere wet - met uitzondering van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 - of bij algemene maatregel van bestuur regelingen zijn vastgesteld.
8
Indien de onderneming, waaraan een pensioenfonds of een spaarfonds verbonden is, ophoudt te bestaan, dan wel de verbondenheid van een pensioen- of spaarfonds aan de onderneming anderszins wordt beëindigd, wordt dat fonds voor de toepassing van deze wet geacht zijn karakter als ondernemingspensioen- of spaarfonds niet van rechtswege te verliezen.
Artikel
2
1
Een werkgever, die aan personen, verbonden aan zijn onderneming, toezeggingen omtrent pensioen doet of vóór de inwerkingtreding van dit artikel gedaan heeft, is verplicht ter uitvoering daarvan:
a.
hetzij toe te treden tot een bedrijfstakpensioenfonds;
b.
hetzij aan de onderneming een ondernemingspensioenfonds te verbinden;
c.
hetzij voorzieningen te treffen overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid;
d.
hetzij de toezeggingen omtrent pensioen onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, die beschikt over een daartoe verleende vergunning, bedoeld in artikel 32r, onderdeel a, en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld als bedoeld in artikel 32r, onderdeel b;
een en ander met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
2
Tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, wordt een werkgever geacht aan een persoon, als bedoeld in het vorige lid, een toezegging gedaan te hebben, indien die persoon behoort tot een groep van personen, voor wie in de onderneming een regeling betreffende pensioenen geldt.
3
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:
a.
op een toezegging, welke een werkgever doet bij of na de opzegging van de dienstbetrekking en welke betreft de uitkering van pensioen terstond na het eindigen van die dienstbetrekking;
b.
op een toezegging, welke een werkgever doet aan werknemers, die voor de onderneming buiten Nederland werkzaam zijn of bestemd zijn voor dadelijke tewerkstelling buiten Nederland, behalve indien zij hun woonplaats in Nederland hebben, onderscheidenlijk behouden;
c.
op een toezegging welke een werkgever, zijnde een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, doet aan een aan zijn onderneming verbonden persoon, die
1°.
of houder is van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen, of indirect houder is van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen, of houder is van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen, en
2°.
ten opzichte van de werkgever schriftelijk ermede heeft ingestemd dat de toezegging niet overeenkomstig het eerste lid wordt uitgevoerd, zulks indien en voor zolang aan het gestelde onder 1e wordt voldaan en de toezegging voldoet aan de met betrekking tot dit onderdeel bij ministeriële regeling vast te stellen nadere regels;
d.
op een toezegging respectievelijk een deel van een toezegging omtrent pensioen van een werkgever aan een persoon verbonden aan zijn onderneming op grond van diens leeftijd van 60 jaar of ouder respectievelijk 51 tot en met 59 jaar op het tijdstip van de toezegging. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot dit onderdeel nadere regels gesteld.
4
Voorzieningen, als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan een werkgever treffen door:
A.
Vervallen
B.
verzekeringsovereenkomsten te sluiten met een verzekeraar:
1°.
die in het bezit is van de ingevolge artikel 24, eerste lid, van Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de ingevolge de artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland; of
2°.
die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van genoemde wet indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft.
C.
er voor te zorgen, dat personen, verbonden aan zijn onderneming, daartoe door hem geheel of ten dele in staat gesteld, zelf overeenkomsten als onder B bedoeld sluiten.
Onze Minister stelt regelen vast met betrekking tot het geval een werkgever zijn toezegging uitvoert of heeft uitgevoerd door het treffen van voorzieningen, bedoeld in dit lid, onder B en C. Deze regelen moeten waarborgen, dat de positie van de betrokkenen met inachtneming van de aard van die voorzieningen niet beter of slechter is dan bij uitvoering van de toezegging op een van de andere wijzen voorzien in het eerste lid. Bedingen, die in strijd zijn met die regelen, zijn nietig.
5
Een werkgever is gehouden ervoor zorg te dragen dat degene, aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, de overeengekomen bijdragen ontvangt.
6
Indien de toezegging inhoudt dat de omvang van de werkgeversbijdrage telkens aan het einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige periode niet langer dan een jaar duren.
7
Indien een werkgever zich bij de toezegging de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling heeft voorbehouden, is hij verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling te doen aan degene aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd. Hij kan dit voorbehoud slechts maken voor het geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van dit voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld schriftelijk mede aan degene aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, alsmede aan degenen, wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
8
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het begrip «toezegging omtrent pensioen», bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen vrijwillige pensioenvoorzieningen onderscheidenlijk deelnemingen in een pensioenfonds of pensioenregeling, anders dan bedoeld in het negende en tiende lid, worden gelijkgesteld met pensioenvoorzieningen op grond van een toezegging omtrent pensioen onderscheidenlijk deelnemingen ter uitvoering van een toezegging omtrent pensioen.
Wanneer een werkgever het voornemen heeft de toezeggingen omtrent pensioen onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden hierop van overeenkomstige toepassing.
Artikel
2a
1
Ingeval een werkgever een toezegging omtrent pensioen doet, mogen personen, verbonden aan zijn onderneming, niet worden uitgesloten van deelneming aan de betreffende pensioenregeling vanwege het minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn.
2
Indien als voorwaarde voor toetreding tot de pensioenregeling een minimum loongrens wordt gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een persoon die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid naar het loon dat ingeval van een volledige arbeidstijd zou zijn verkregen.
3
Bij de vaststelling van aanspraken op ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en partnerpensioen worden aan personen die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn ten minste pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de aanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.
4
Bij de vaststelling van aanspraken op invaliditeitspensioen die aan de deelneming kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan.
Artikel
2b
1
Indien in een pensioenregeling wordt voorzien in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen dat bij beëindiging van de deelneming een premievrije aanspraak oplevert, wordt aan een deelnemer of gewezen deelnemer, ongeacht zijn burgerlijke staat, de mogelijkheid geboden, in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van het nabestaandenpensioen te kiezen voor één of meer van de volgende vormen van ouderdomspensioen:
a.
een hoger ouderdomspensioen;
b.
een eerder ingaand ouderdomspensioen;
c.
een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.
De collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het nabestaandenpensioen, bedoeld in het eerste lid, is, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van dat nabestaandenpensioen.
4
Bij de keuze, bedoeld in het eerste lid is, in voorkomend geval in afwijking van artikel 8c, tweede lid, de toestemming van de echtgenoot vereist of is de toestemming van de partner die is aangemeld in het kader van een partnerpensioen vereist. Voor de toepassing van dit artikellid is artikel 32ba, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing.
5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en het derde lid.
Artikel
2c
1
Indien in een pensioenregeling de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid wordt geboden in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, anders dan bedoeld in artikel 2b, is de collectieve actuariële waarde van dat andere pensioen ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van het eerst genoemde pensioen.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel
3
1
Een werkgever, die voor personen, verbonden aan zijn onderneming, de gelegenheid opent of vóór de inwerkingtreding van dit artikel geopend heeft, tot sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging, is verplicht met het oog daarop aan de onderneming een spaarfonds te verbinden, dat beantwoordt aan de bepalingen van deze wet.
2
Een werkgever is gehouden ervoor zorg te dragen dat het fonds de bijdragen ontvangt welke voor de uitvoering van de spaarregeling overeengekomen zijn.
3
Indien een werkgever een zodanige regeling heeft getroffen dat de omvang van zijn bijdrage telkens aan het einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige periode niet langer dan een jaar duren. Indien de dienstbetrekking van een werknemer tijdens een zodanige periode eindigt, is de bijdrage naar tijdsevenredigheid verschuldigd.
4
Indien een werkgever zich bij de aanvang of wijziging van de spaarregeling de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de spaarregeling heeft voorbehouden, is hij verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling aan het fonds te doen. Hij kan dit voorbehoud slechts maken voor het geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van dit voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld schriftelijk aan het fonds en aan de deelnemers mede.
Artikel
3a
1
Een werkgever komt met het aan zijn onderneming verbonden fonds dan wel, indien een voorziening overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onder B, is getroffen, met de verzekeraar schriftelijk een regeling omtrent de betaling van de bijdragen overeen, welke ten minste voldoet aan de voorschriften van het volgende lid. Een werkgever, die is toegetreden tot een bedrijfstakpensioenfonds, treft eveneens een zodanige regeling met het bedrijfstakpensioenfonds, indien en voor zover de statuten en reglementen van dit fonds niet overeenkomstige voorschriften omtrent de betaling van de bijdragen bevatten.
2
Onverminderd artikel 9a, tweede lid, moet een werkgever binnen tien dagen na afloop van elk kalenderkwartaal zijn eigen bijdrage in de voorziening voor elke deelnemer of, indien een voorziening overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onder B, is getroffen, verzekerde, berekend over dat kwartaal alsmede de bijdragen, welke hij over dat kwartaal op het loon van de deelnemers of verzekerden heeft ingehouden, voldoen aan het fonds, onderscheidenlijk de verzekeraar. Wordt zijn bijdrage na afloop van een langere termijn dan een kwartaal vastgesteld, dan moet hij binnen tien dagen na afloop van elk kwartaal het vierde gedeelte van zijn geschatte jaarbijdrage voldoen, met dien verstande, dat hij zijn jaarbijdrage in haar geheel binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar moet hebben betaald.
3
Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling aan het pensioen- of spaarfonds niet binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is ieder der bestuurders van het fonds gehouden ervoor zorg te dragen, dat dit binnen 30 dagen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer wordt medegedeeld.
4
Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling niet binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is hij, tenzij hij toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 2, zevende lid, laatste volzin, verplicht daarvan binnen drie maanden na afloop van die maand schriftelijk mededeling te doen aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
Artikel
3b
Door de overgang van een onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij ten aanzien van de aan die onderneming verbonden werknemers geen toezegging omtrent pensioen is gedaan en geen spaarregeling geldt, wordt:
a.
indien de verkrijger ten aanzien van de aan zijn onderneming verbonden werknemers voor het tijdstip van de overgang reeds een toezegging heeft gedaan, hij geacht deze tevens te hebben gedaan ten aanzien van de in de aanhef genoemde werknemers; dan wel
b.
indien ten aanzien van de aan de verkrijgende onderneming verbonden werknemers voor het tijdstip van de overgang reeds een spaarregeling van toepassing was, deze regeling tevens van toepassing op de in de aanhef genoemde werknemers.
Artikel
4
1
Als pensioen- of spaarfonds mogen slechts werkzaam zijn rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
2
Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds is verplicht binnen drie maanden na oprichting van het fonds dit te melden bij de Pensioen- & Verzekeringskamer door middel van een door die kamer vast te stellen formulier.
3
Vervallen.
4
Binnen de in het tweede lid genoemde termijn zendt het bestuur van een pensioen- of spaarfonds een afschrift van de akte van oprichting, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de reglementen, alsmede een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst, waarin de regeling omtrent de betaling van de bijdragen, als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, eerste volzin, is opgenomen, aan de Pensioen- & Verzekeringskamer . Het bestuur van het fonds, met uitzondering van een bedrijfstakpensioenfonds ten aanzien waarvan met toepassing van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 een verplichting tot deelneming geldt dan wel een aanvraag tot een dergelijke verplichting in behandeling is, zendt een authentiek afschrift van de akte, houdende wijziging van de statuten, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijzigingen van de reglementen, en een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen van de hiervoor bedoelde overeenkomst binnen drie maanden na de totstandkoming van die wijzigingen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
5
De statuten en reglementen van een pensioen- of spaarfonds moeten bepalingen inhouden, beantwoordende aan de voorschriften van de artikelen 5, 6, 6a, 6b, 6c, eerste en tiende lid, 7a tot en met 10b, 17, 17a en 32b en indien van toepassing aan de voorschriften van de artikelen 2b, 2c en 32ba, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 7.
6
Een pensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioenuitkeringen en werkzaamheden die daarmee verband houden.
Artikel
5
1
Het dagelijks beleid van een pensioen- of spaarfonds wordt bepaald door ten minste twee personen.
2
De deskundigheid, reputatie, beroepskwalificatie en beroepservaring van de personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, dient naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voldoende te zijn met het oog op de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden.
3
De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het beleid van het pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, mogen de Pensioen- & Verzekeringskamer geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen, bedoeld in het tweede lid, de betrouwbaarheid van deze personen niet buiten twijfel staat.
4
De personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
5
Het bestuur van het fonds brengt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het fonds bepalen of mede bepalen vooraf ter kennis aan de Pensioen- & Verzekeringskamer .
6
Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid word niet doorgevoerd indien de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het bestuur van het fonds bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
7
Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, bedoeld in het derde lid, stelt het bestuur van het fonds de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
8
De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt beleidsregels vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
9
De Pensioen- & Verzekeringskamer verstrekt aan een autoriteit die ingevolge deWet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht beleggingsinstellingen onderscheidenlijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast is met het toezicht op kredietinstellingen, beleggingsinstellingen onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders de gegevens of inlichtingen die zij verkregen heeft bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de deskundigheid van personen als bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk de voornemens, de handelingen of de antecedenten van personen als bedoeld in het derde lid, voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat deze gegevens of inlichtingen van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door die andere autoriteit wordt uitgeoefend.
Artikel
5a
1
Een pensioenfonds en een spaarfonds beschikken over een gedragscode die voor bestuurders en medewerkers van het fonds voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie of zaken.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de inhoud van deze gedragscode.
3
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak verstrekken aan de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zijn belast met het toezicht op het effectenverkeer, tenzij:
het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;
de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
Artikel
6
1
In het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds moeten de vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersvakverenigingen in de betrokken bedrijfstak in gelijken getale zitting hebben.
2
In het bestuur van een ondernemingspensioenfonds of van een spaarfonds moeten de vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van de werkgever.
3
Indien de statuten of reglementen van een fonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan werknemers- of werkgeversvakverenigingen binnen de betrokken bedrijfstak onderscheidenlijk in het fonds deelnemende werknemers of de werkgever, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste onderscheidenlijk tweede lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van werknemersvakverenigingen onderscheidenlijk vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers.
4
Ieder der bestuurders van een pensioenfonds of van een spaarfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde der bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel
6a
1
Het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds is verplicht over te gaan tot het instellen van een deelnemersraad indien dit wordt verzocht door één of meer verenigingen die samen binnen het fonds tenminste een ledental hebben van 5% van het totale aantal van de in het fonds deelnemende werknemers en de gewezen deelnemers en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen. In de deelnemersraad zijn de in het fonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een fonds, kunnen slechts kandidaten worden voorgedragen door verenigingen, die elk afzonderlijk ten minste 1% van het aantal belanghebbenden, dan wel, indien dat aantal meer is dan 25 000, ten minste 250 belanghebbenden tot lid hebben; voor zover geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt, moeten verenigingen, die voldoen aan deze criteria, evenredig aan hun ledentallen binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad; een en ander onverminderd de tweede zin. Het in de vierde zin bedoelde percentage en minimumaantal worden in de statuten en reglementen van een fonds niet hoger vastgesteld.
2
Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds is verplicht over te gaan tot het instellen van een deelnemersraad indien dit wordt verzocht door tenminste 5% van de personen die behoren tot de in het fonds deelnemende werknemers en de gewezen deelnemers en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen. In de deelnemersraad moeten de in het fonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen zijn vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een fonds, kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele belanghebbenden; in geval geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, moeten deze verenigingen evenredig aan hun ledentallen binnen hun geleding binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad, onverminderd de tweede zin.
3
De artikelen 6b, 6c, 6d en 6e zijn van overeenkomstige toepassing op een deelnemersraad, die krachtens de statuten en reglementen van een fonds is ingesteld anders dan met toepassing van het eerste en tweede lid, mits
a.
is voldaan aan de tweede zin van het eerste onderscheidenlijk tweede lid; en
b.
in geval van een bedrijfstakpensioenfonds tevens is voldaan aan de vierde en vijfde zin van het eerste lid en aan het vierde lid.
4
Een vereniging als bedoeld in het eerste en tweede lid moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten; haar statutair doel moet mede omvatten het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een fonds.
5
Onze Minister kan verenigingen aanwijzen op wie het eerste lid, vierde volzin, en het vierde lid, voor een bij die aanwijzing te bepalen periode niet van toepassing zijn.
Artikel
6b
1
De deelnemersraad adviseert het fonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen. De deelnemersraad wordt in ieder geval in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door een daartoe bevoegd orgaan van het fonds voorgenomen besluit tot:
a.
het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b.
wijziging van de statuten en reglementen van het fonds;
c.
vaststelling van het jaarverslag, de begroting en de bescheiden bedoeld in de artikelen 9c en 10b voorzover voor het fonds van toepassing;
het verlenen van toeslagen hoe ook genaamd of het aanbrengen van wijziging daarin voorzover die besluiten niet reeds onder onderdeel b vallen of verband houden met een toezegging neergelegd in een statutaire of reglementaire bepaling van het fonds;
f.
gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds;
g.
liquidatie van het fonds.
2
Het advies van de deelnemersraad moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het eerste lid bedoelde besluiten. Bij het vragen van advies wordt aan de deelnemersraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de belanghebbenden bij het fonds zal hebben.
3
Het bestuur van het fonds en de deelnemersraad komen tenminste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of de deelnemersraad overleg wenselijk acht.
4
Het bestuur van het fonds is verplicht desgevraagd aan de deelnemersraad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
Artikel
6c
1
Het bevoegde orgaan van het fonds deelt de deelnemersraad zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies inzake de in artikel 6b, eerste lid, bedoelde aangelegenheden niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.
2
De deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, eerste zin, of een besluit als bedoeld in de tweede zin van dat artikellid, hetzij wanneer de deelnemersraad met betrekking tot het besluit, in strijd met artikel 6b, eerste lid, tweede zin, niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen, hetzij wanneer dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad, hetzij wanneer feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan de deelnemersraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.
3
Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat de deelnemersraad van het besluit in kennis is gesteld. Het bevoegde orgaan van het fonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld. Het verzoek is niet-ontvankelijk, indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de Pensioen- & Verzekeringskamer.
4
Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld terzake dat het bevoegde orgaan van het fonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
5
De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het fonds werkzame personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien de deelnemersraad daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende voorzieningen treffen:
a.
het opleggen van de verplichting aan het bevoegde orgaan van het fonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;
b.
het opleggen van een verbod aan het bevoegde orgaan van het fonds om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
6
Het bevoegde orgaan moet aan de getroffen voorziening voldoen; een voorziening kan door derden verworven rechten echter niet aantasten.
7
De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daar om verzoeken, dan wel indien het bevoegde orgaan van het fonds op zich neemt het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
8
Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het vijfde lid en het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
9
Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open.
10
De kosten van het voeren van rechtsgedingen door de deelnemersraad komen ten laste van het fonds, indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de deelnemersraad en het fonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het fonds en de deelnemersraad kan de deelnemersraad niet in de proceskosten worden veroordeeld.
Artikel
6ca
1
Een geleding binnen de deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel f of g, van het bevoegde orgaan van het fonds, wanneer dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad.
Indien binnen de in artikel 6c, derde lid, bedoelde termijn geen beroep bij de ondernemingskamer is ingesteld, kan de deelnemersraad of een gedeelte van ten minste 10% van de leden van de deelnemersraad een klacht indienen bij de Pensioen- & Verzekeringskamer op grond van het oordeel dat het bevoegde orgaan van het fonds bij een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, de belangen van belanghebbenden niet op evenwichtige wijze behartigt. De klacht wordt binnen acht weken na afloop van die termijn ingediend volgens door de Pensioen- & Verzekeringskamer te stellen regels. Die regels, welke de goedkeuring behoeven van Onze Minister, worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer geeft zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen twaalf weken na dagtekening van de klacht, een oordeel. Zij stelt het bevoegde orgaan van het fonds en de deelnemersraad hiervan onverwijld in kennis.
3
Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, is het bevoegde orgaan van het fonds verplicht om binnen twaalf weken na dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, zijn zienswijze terzake aan de Pensioen- & Verzekeringskamer te berichten.
Artikel
6e
Door middel van een besluit van het bestuur van het fonds kunnen aan de deelnemersraad verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend. Een zodanig besluit wordt schriftelijk vastgelegd en behoeft de instemming van de deelnemersraad.
Artikel
7
1
In de statuten en reglementen van een pensioenfonds en van een spaarfonds worden bepalingen opgenomen betreffende:
a.
de bestemming van het fonds;
b.
het beheer van het fonds;
c.
de soorten van deelnemers;
d.
de inkomsten van het fonds;
e.
de belegging van de gelden;
f.
de aanspraken, welke de deelneming geeft, en het systeem van financiering van deze aanspraken;
g.
de wijze, waarop de bestuursleden en - indien krachtens het eerste of tweede lid van artikel 6a de verplichting tot instelling van een deelnemersraad bestaat - de leden van de deelnemersraad worden aangewezen onderscheidenlijk gekozen;
h.
de gevallen, waarvoor de werkgever zich de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage heeft voorbehouden;
i.
de wijziging van de statuten en reglementen, met name ook wat betreft wijziging van de rechten en verplichtingen van de deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden in gevallen, waarin de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft;
j.
de liquidatie van het fonds, met name ook wat betreft de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het fonds.
2
In de reglementen van een pensioenfonds en van een spaarfonds wordt tevens de datum van hun inwerkingtreding vermeld en, in geval van wijziging van die reglementen, de datum van inwerkingtreding van de wijziging.
3
De statuten en reglementen van een bedrijfstakpensioenfonds moeten bovendien een omschrijving bevatten van de bedrijfstak of de bedrijfstakken, of het deel van de bedrijfstak, waarvoor het fonds geldt.
4
Het is niet toegestaan in de statuten en reglementen van een pensioenfonds bepalingen op te nemen die het bestuurslidmaatschap onmogelijk maken op grond van de hoedanigheid van gewezen deelnemer of op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd.
Artikel
7a
De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
Artikel
8
1
Degene, die aan een pensioenfonds heeft deelgenomen, verkrijgt, tenzij het bepaalde in het achtste lid toepassing vindt, bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een voor hem premievrije aanspraak op ouderdomspensioen en weduwen- of weduwnaarspensioen dan wel partnerpensioen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
2
De gewezen deelnemer verkrijgt bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op een evenredig ouderdomspensioen. Daaronder wordt verstaan het verschil tussen het ouderdomspensioen dat de gewezen deelnemer zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen tot de pensioengerechtigde leeftijd en het ouderdomspensioen dat hij zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen vanaf het tijdstip waarop zijn deelneming eindigde tot de pensioengerechtigde leeftijd. Bij de berekening bedoeld in de vorige volzin wordt, voor wat betreft de gegevens die voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van belang zijn, uitgegaan van die gegevens, zoals deze gelden op het tijdstip waarop de deelneming is geëindigd.
3
Indien een weduwen- of weduwnaarspensioen respectievelijk een partnerpensioen is toegezegd, verkrijgt de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming ten behoeve van zijn echtgenoot respectievelijk zijn partner een door het pensioenfonds naar redelijkheid vast te stellen premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen respectievelijk partnerpensioen.
4
Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming een opgave bevattende de hoogte van de premievrije aanspraken als bedoeld in het tweede en derde lid.
5
Indien een instelling of persoon op ingegane ouderdomspensioenen van personen die tot de ingang van hun pensioen aan de regeling van het pensioenfonds hebben deelgenomen toeslagen, hoe ook genaamd, verleent, heeft de gewezen deelnemer die aan dezelfde regeling van dat fonds heeft deelgenomen er jegens die instelling of persoon recht op dat hem op zijn ingegaan ouderdomspensioen overeenkomstige toeslagen worden verleend met inachtneming van dezelfde uitgangspunten. Op de overeenkomstige toeslagen kunnen in mindering worden gebracht toeslagen op zijn ingegaan ouderdomspensioen welke de gewezen deelnemer over hetzelfde tijdvak uit andere hoofde ontvangt. Een overeenkomstig recht op gelijke behandeling heeft zijn weduwe of weduwnaar voor wat betreft toeslagen op weduwen- of weduwnaarspensioen. De partner van een gewezen deelnemer na diens overlijden heeft eveneens een overeenkomstig recht op gelijke behandeling voor wat betreft toeslagen op zijn partnerpensioen.
6
Indien een instelling of persoon op ingegane ouderdomspensioenen van personen die tot de ingang van hun pensioen aan de regeling van het pensioenfonds hebben deelgenomen toeslagen, hoe ook genaamd, verleent, heeft de gewezen deelnemer die aan dezelfde regeling van dat fonds heeft deelgenomen er jegens die instelling of persoon recht op dat hem op zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen overeenkomstige toeslagen worden verleend met inachtneming van dezelfde uitgangspunten. Op de overeenkomstige toeslagen kunnen in mindering worden gebracht toeslagen op zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen welke de gewezen deelnemer over hetzelfde tijdvak uit andere hoofde ontvangt. Een overeenkomstig recht op gelijke behandeling heeft de gewezen deelnemer voor wat betreft toeslagen op zijn premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen. De gewezen deelnemer heeft eveneens een overeenkomstig recht op gelijke behandeling voor wat betreft toeslagen op zijn premievrije aanspraak op partnerpensioen.
7
Onze Minister kan aangeven wat voor de toepassing van het vijfde en zesde lid onder gewezen deelnemer en onder toeslagen wordt verstaan.
8
De statuten en reglementen van een pensioenfonds kunnen bepalen dat degene die gedurende een tijdvak korter dan een jaar heeft deelgenomen aan een regeling inzake ouderdomspensioen van dat fonds, tenzij hij elders verworven pensioenaanspraken bij het fonds heeft ingebracht, bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een uitkering ontvangt die ten minste gelijk is aan de door hem voor ouderdomspensioen betaalde bijdragen.
9
De statuten en reglementen van een pensioenfonds kunnen in plaats van het in het achtste lid bedoelde tijdstip, waarop de deelneming eindigt, een later tijdstip van uitkering noemen, doch niet later dan twee jaren na het eindigen van die deelneming, noch later dan het tijdstip waarop de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt.
10
Indien een pensioenregeling van een pensioenfonds kan worden beschouwd als alleen te worden bepaald door de door de werkgever of de deelnemer beschikbaar gestelde premies of bijdragen, is het tweede lid niet van toepassing en geldt dat de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming ten minste een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen verkrijgt op de voet van de tot dan door hem en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 2, zesde lid, nog verschuldigde bijdragen naarmate de voor pensioeningang vereiste duur van de deelneming is verstreken.
Artikel
8a
1
Indien het huwelijk van een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen echtgenoot een zodanige premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen, als de deelnemer ten behoeve van die gewezen echtgenoot zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of van de ontbinding van het huwelijk zijn deelneming zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2
Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen echtgenoot een zodanige premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen, als de gewezen deelnemer ten behoeve van die gewezen echtgenoot heeft verkregen bij het eindigen van zijn deelneming.
3
Het bepaalde in het eerste en tweede lid vindt geen toepassing, indien de man en de vrouw bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
4
Het fonds verstrekt aan de gewezen echtgenoot van de deelnemer of gewezen deelnemer een bewijs van diens aanspraak.
Artikel
8b
1
Degene, die aan een spaarfonds heeft deelgenomen, ontvangt, tenzij het bepaalde in het tweede lid toepassing vindt, bij het eindigen van zijn deelneming of op een in de statuten of reglementen van het fonds aangegeven later tijdstip een uitkering op de voet van de door en voor hem betaalde en uit hoofde van artikel 3, derde lid, nog verschuldigde bijdragen.
2
De statuten en reglementen van een spaarfonds kunnen bepalen dat degene, die korter dan een jaar aan het fonds heeft deelgenomen, bij het eindigen van zijn deelneming een uitkering ontvangt ten minste gelijk aan de door hem betaalde bijdragen.
3
De statuten en reglementen van een spaarfonds kunnen in plaats van het in het tweede lid bedoelde tijdstip, waarop de deelneming eindigt, een later tijdstip van uitkering noemen, doch niet later dan twee jaren na het eindigen van de deelneming.
Artikel
8c
1
De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgenoot niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens deze wet, tenzij de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Stb. 1994, 342) hebben uitgesloten.
2
De aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen ten behoeve van de echtgenoot van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die echtgenoot niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens deze wet.
3
Elk beding, strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid, is nietig.
Artikel
9
1
De voor pensioenen bestemde gelden van een pensioenfonds moeten, tenzij artikel 10 toepassing vindt, worden aangewend tot het overdragen of het herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar:
Ingeval het bepaalde in het eerste lid toepassing vindt of voor de inwerkingtreding van deze bepaling heeft gevonden, zijn de regelen, welke krachtens artikel 2, vierde lid, zijn vastgesteld voor het geval dat een werkgever verzekeringsovereenkomsten sluit als daar bedoeld, van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover een rechthebbende, niet zijnde een deelnemer, aanspraak op pensioen heeft jegens de verzekeraar, bedoeld in het eerste lid. Voor de toepassing van de regelen bedoeld in de vorige volzin wordt als verzekeringnemer aangemerkt het pensioenfonds dan wel, indien het fonds zijn rechten als verzekeringnemer aan de rechthebbende op het pensioen heeft overgedragen, deze rechthebbende.
Artikel
9a
1
De aanspraak, bedoeld in artikel 8, tweede lid, dient voor de deelnemer in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan op grond van bijzondere omstandigheden een langere termijn, van ten hoogste dertien weken, toestaan voor financiering als bedoeld in dit lid.
2
Een pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van uit de statuten en reglementen voortvloeiende pensioenverplichtingen en beschikt te allen tijde over voldoende en passende activa om deze technische voorzieningen te dekken. De technische voorzieningen worden elk jaar berekend. De berekening wordt uitgevoerd en gewaarmerkt door een actuaris op grond van met het bij of krachtens deze wet bepaalde overeenstemmende actuariële methoden en met inachtneming van de volgende beginselen:
a.
het minimumbedrag van de technische voorzieningen wordt berekend aan de hand van een voldoende prudente actuariële waardering, rekening houdend met alle verplichtingen inzake uitkeringen en inzake bijdragen, overeenkomstig de door het fonds uitgevoerde pensioenregeling. Het minimumbedrag moet voldoende zijn om te waarborgen dat de uitbetaling van reeds verschuldigde pensioenen aan de pensioengerechtigden, kan worden voortgezet, en om de verplichtingen te weerspiegelen die voortvloeien uit de opgebouwde pensioenrechten van de deelnemers. De economische en actuariële hypothesen die voor de waardering van de passiva worden gehanteerd, worden eveneens op prudente wijze bepaald, waarbij een redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht wordt genomen, indien van toepassing;
b.
de toegepaste maximale rentepercentages worden op prudente wijze bepaald. Bij de bepaling van deze prudente rentepercentages wordt rekening gehouden met:
1°.
het rendement van de overeenkomstige activa die door het pensioenfonds worden beheerd en met de toekomstige beleggingsopbrengsten, of
2°.
marktrendementen van kwalitatief hoogwaardige of staatsobligaties;
c.
de voor de berekening van de technische voorzieningen gebruikte tabellen inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden gebaseerd op prudente beginselen, rekening houdend met de hoofdkenmerken van de deelnemersgroep en de pensioenregelingen, in het bijzonder de verwachte veranderingen in de relevante risico's;
d.
de methode en de grondslag van de berekening van de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van een verandering van de juridische, demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen.
3
Een pensioenfonds dat niet volledig het risico, bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft overgedragen of herverzekerd houdt, naast de technische voorzieningen, permanent bij wijze van buffer een eigen vermogen aan dat:
a.
in overeenstemming is met het soort risico en de aard van het eigen vermogen met betrekking tot het geheel van de uit de statuten en reglementen voortvloeiende pensioenverplichtingen;
b.
vrij is van alle voorzienbare verplichtingen; en
c.
dient als veiligheidskapitaal om verschillen op te vangen tussen de verwachte en daadwerkelijke uitgaven en winsten.
4
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de berekening van het minimumbedrag van het eigen vermogen, bedoeld in het derde lid, overeenkomstig de artikelen 27 en 28 van richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L 345/24).
Artikel
9aa
1
Een pensioenfonds kan, indien het fonds geen bijdragen ontvangt van een bijdragende onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland, in afwijking van artikel 9a, tweede lid, gedurende een korte periode over onvoldoende activa beschikken, mits het fonds beschikt over een daartoe opgesteld en door de Pensioen- & Verzekeringskamer goedgekeurd herstelplan.
2
Wanneer een pensioenfonds niet meer over voldoende activa beschikt, dient het een concreet en haalbaar herstelplan in om tijdig de activa, die noodzakelijk zijn om de technische voorzieningen volledig te dekken, te herstellen. Het herstelplan houdt rekening met de gehele, specifieke situatie van het fonds.
3
Wanneer een pensioenregeling tijdens de periode, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beëindigd, stelt het pensioenfonds de Pensioen- & Verzekeringskamer hiervan op de hoogte en stelt het fonds een procedure vast om de op de beëindigde pensioenregeling betrekking hebbende activa en passiva aan een ander pensioenfonds, verzekeraar of pensioeninstelling uit een andere lidstaat over te dragen, welke procedure ter kennis van de Pensioen- & Verzekeringskamer wordt gebracht.
4
Het pensioenfonds stelt, wanneer het derde lid van toepassing is, een algemeen overzicht van de procedure, bedoeld in het derde lid, beschikbaar voor de deelnemers, gewezen deelnemers, hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen of de vertegenwoordigers van de genoemde personen in overeenstemming met het vertrouwelijkheidsbeginsel.
Artikel
9b
1
Belegging van de daartoe beschikbare gelden van een spaarfonds moet op solide wijze geschieden.
2
Vorderingen van een spaarfonds op de werkgever, alsmede belegging in aandelen in diens onderneming zijn toegelaten tot een bedrag gelijk aan het twintigste deel van de bezittingen van het fonds, vermeerderd met een bedrag gelijk aan de vrije reserve van dat fonds. Het bedrag van deze vorderingen en aandelen mag evenwel het tiende deel van de bezittingen van het fonds niet overschrijden.
3
Het tweede lid is tot 23 september 2010 van overeenkomstige toepassing op een pensioenfonds of beroepspensioenfonds, tenzij het fonds bijdragen ontvangt van ondernemingen die zetel hebben in een andere lidstaat dan Nederland, in welk geval artikel 9ba, eerste lid, onderdeel f, van toepassing is.
Artikel
9ba
1
Een pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent person-regel en met name met de volgende voorschriften:
a.
de activa worden belegd in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen;
b.
de activa worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden voorts belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen;
c.
de activa worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen in niet tot de handel op een gereglementeerde financiële markt toegelaten activa, worden tot een prudent niveau beperkt;
d.
beleggingen in derivaten zijn toegestaan voorzover deze bijdragen tot een vermindering van het beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Dergelijke beleggingen worden op een prudente basis gewaardeerd, met inachtneming van de onderliggende activa, en worden mede in aanmerking genomen bij de waardering van de activa van het fonds. Het pensioenfonds vermijdt voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen;
e.
de activa worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde activa, of een bepaalde emittent of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden. Beleggingen in activa, uitgegeven door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, mogen het pensioenfonds niet blootstellen aan bovenmatige risicoconcentratie;
f.
beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan het pensioenfonds bijdragen betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie.
2
Het eerste lid, onderdelen e en f, is niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.
3
Het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing tot 23 september 2010, tenzij het pensioenfonds bijdragen ontvangt van ondernemingen die zetel hebben in een andere lidstaat dan Nederland.
4
Het is een pensioenfonds verboden leningen aan te gaan of namens derde partijen als garant op te treden, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen.
Artikel
9c
1
Het pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het tweede lid en het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9a, 9aa, 9b, 9ba en 9d. Het spaarfonds stelt een bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9b en 9d.
2
Een pensioenfonds beschikt over goede administratieve en boekhoudkundige procedures en adequate interne controlemechanismen.
3
In de actuariële en bedrijfstechnische nota wordt een verklaring inzake beleggingsbeginselen opgenomen welke verklaring ten minste onderwerpen omvat als toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de strategische allocatie van activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenverplichtingen. Deze verklaring wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.
4
Het bestuur van het fonds legt de in het eerste lid bedoelde nota alsmede iedere wijziging daarvan onverwijld over aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
5
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de tijdstippen en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het vierde lid.
Artikel
9d
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 9a, 9aa, 9b en 9c. Daarbij kan worden bepaald dat in geval van overdracht of herverzekering als bedoeld in artikel 9, artikel 9c en die regels, met uitzondering van artikel 9c, derde lid, niet van toepassing zijn dan wel anderszins daarvan mag worden afgeweken.
Artikel
10
1
Indien een pensioenfonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 9c, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9a tot en met 9d en bovendien aan de eisen die op grond van het tweede lid worden gesteld, behoeft overdracht of herverzekering van het risico, bedoeld in artikel 9, eerste lid, niet plaats te hebben.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eisen waaraan de financiële opzet in relatie tot het draagvlak van een pensioenfonds moet voldoen teneinde de nakoming van de uit de pensioenregeling voortvloeiende verplichtingen op zodanige wijze te waarborgen dat toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid. Deze regels kunnen verschillend worden gesteld voor verschillende categorieën van verzekerde risico's van pensioenfondsen.
3
Zodra het fonds verplichtingen heeft ten aanzien waarvan artikel 9, eerste lid, geen toepassing heeft gevonden doet het bestuur van het fonds daarvan onverwijld mededeling aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het bepaalde bij en krachtens artikel 9c, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
10a
1
Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, gaat een pensioenfonds binnen de daarvoor door de Pensioen- & Verzekeringskamer gestelde termijn over tot het overdragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar als bedoeld in artikel 9.
2
Een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, achtste lid, informeert de Pensioen- & Verzekeringskamer direct zodra het ondernemingspensioenfonds weet of redelijkerwijs kan voorzien dat de verbondenheid aan de onderneming zal eindigen.
3
Het ondernemingspensioenfonds, bedoeld in artikel 1, achtste lid, gaat binnen zes maanden na het eindigen van de verbondenheid over tot:
a.
het overdragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid,
b.
of het onderbrengen van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico bij een bedrijfstakpensioenfonds waarvan de werkingssfeer betrekking heeft op de activiteiten van de onderneming.
4
De in het derde lid opgenomen verplichting van het ondernemingspensioenfonds geldt niet zolang ten genoegen van de Pensioen- & Verzekeringskamer door het ondernemingspensioenfonds wordt aangetoond dat herverzekering, overdracht of onderbrenging niet noodzakelijk is omdat het ondernemingspensioenfonds kan voldoen aan de voorwaarden in aanvulling op de bij of krachtens de wet geldende eisen die de Pensioen- & Verzekeringskamer stelt met betrekking tot:
a.
de actuariële en bedrijfstechnische opzet en
b.
de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur.
Artikel
10b
1
Het boekjaar van een pensioenfonds of een spaarfonds loopt van 1 januari tot en met 31 december.
2
Het bestuur van een pensioenfonds of een spaarfonds legt aan de Pensioen- & Verzekeringskamer jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens over het verstreken boekjaar over, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds gegeven wordt en waaruit ten genoegen van die kamer blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens deze wet en dat de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden voldoende gewaarborgd geacht kunnen worden. In de jaarrekening en het jaarverslag wordt rekening gehouden met iedere door het fonds uitgevoerde pensioenregeling.
3
Het bestuur van een fonds ten aanzien waarvan artikel 10 toepassing vindt legt aan de Pensioen- & Verzekeringskamer bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een actuarieel verslag betreffende het fonds over, voorzien van de verklaring van een actuaris.
De accountant, bedoeld in het vierde lid, is verplicht desgevraagd aan de Pensioen- & Verzekeringskamer inzicht te bieden in zijn controlewerkzaamheden alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijze geacht kunnen worden nodig te zijn voor de vervulling van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak. De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt het bestuur van het fonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant.
6
Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de actuaris, bedoeld in het derde lid.
7
Vervallen.
8
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het zesde lid. Daarbij kunnen regels worden gesteld omtrent het in bepaalde gevallen meermalen per jaar overleggen van gegevens of verklaringen als bedoeld in dit artikel.
9
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de wijze van overlegging van de in dit artikel bedoelde bescheiden.
10
Indien de accountant naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze de toevertrouwde taak met betrekking tot het fonds naar behoren zal vervullen, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer bepalen dat hij niet bevoegd is de verklaring, bedoeld in het vierde lid, met betrekking tot dat fonds af te leggen.
Artikel
11
1
De accountant, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, meldt de Pensioen- & Verzekeringskamer zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als bedoeld in die bepaling kennis heeft gekregen en die:
a.
in strijd is met de bij of krachtens deze wet geldende eisen en verplichtingen;
b.
de nakoming van de door het fonds aangegane verplichtingen bedreigt; of
c.
leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.
2
Gelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, rust op de actuaris, bedoeld in artikel 10b, derde lid.
3
De accountant, onderscheidenlijk de actuaris die op grond van dit artikel tot een melding aan de Pensioen- & Verzekeringskamer is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.
Artikel
12
1
Tot het samenstellen van de in artikel 10b, derde lid, bedoelde bescheiden, alsmede tot het verrichten van andere tot de normale beroepsbezigheden van actuarissen behorende werkzaamheden ten behoeve van een pensioenfonds of een spaarfonds is tegenover de Pensioen- & Verzekeringskamer niet bevoegd degene, tegen wiens aanwijzing of handhaving bij het fonds de Pensioen- & Verzekeringskamer bedenkingen heeft geuit.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan tegen de aanwijzing of handhaving van een actuaris slechts bedenkingen uiten, indien de betrokkene, naar haar oordeel, niet of niet meer de nodige waarborgen biedt, dat hij de hem toevertrouwde taak naar behoren zal vervullen.
Artikel
13
Vervallen
Artikel
14
Vervallen
Artikel
15
Vervallen
Artikel
16
Vervallen
Artikel
17
1
Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds zorgt dat de deelnemers bij toetreding schriftelijk op de hoogte gesteld worden van de inhoud van de geldende statuten en reglementen van het fonds. Jaarlijks worden de deelnemers schriftelijk van de wijzigingen daarin door het bestuur op de hoogte gesteld.
2
Jaarlijks verstrekt het bestuur van een pensioenfonds ten behoeve van de deelnemer een opgave van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. Het eerste jaar waarover de opgave van de waardeaangroei van de pensioenaanspraken als bedoeld in de eerste volzin wordt verstrekt is 2001.
Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds stelt de belanghebbenden in staat desgewenst van de geldende statuten en reglementen kennis te nemen.
5
Het bestuur van het pensioenfonds verstrekt op verzoek van de deelnemer een opgave van de over de jaren 1994 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
6
Het bestuur van een pensioenfonds, spaarfonds of verzekeraar verstrekt eenmalig aan de deelnemers, en aan de gewezen deelnemers eenmalig op verzoek, een opgave van de premievrije waarde op 1 januari 2006 van de aanspraken, opgebouwd ten behoeve van een pensioenuitkering in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
7
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het bepaalde in het zesde lid, de wijze waarop de premievrije waarde wordt berekend en het tijdvak waarbinnen de eenmalige opgave wordt verstrekt.
8
Het bestuur van een pensioenfonds, spaarfonds, beroepspensioenfonds of verzekeraar administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de perioden die in aanmerking komen als deelnemingsjaren.
Artikel
17a
Onverminderd het bepaalde in artikel 8, vierde lid, verstrekt het bestuur van een pensioenfonds op verzoek aan de deelnemer en de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraken.
Het fonds kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten.
Artikel
17b
1
Het bestuur van een pensioenfonds verstrekt op verzoek aan de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen en hun vertegenwoordigers:
a.
voldoende inlichtingen over de rechten en plichten van de bij de pensioenregeling betrokken partijen;
b.
voldoende inlichtingen over de financiële, technische en andere aan de pensioenregeling verbonden risico's;
c.
voldoende inlichtingen over de aard en spreiding van de risico's;
d.
de jaarrekeningen en de jaarverslagen;
e.
binnen een redelijke termijn, alle relevante informatie over wijzigingen in de voorschriften inzake de pensioenregeling;
indien van toepassing, het richtniveau van de pensioenuitkeringen;
2°.
het niveau van de uitkeringen in geval van beëindiging van de deelneming;
3°.
wanneer de deelnemer het beleggingsrisico draagt, alle beschikbare beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing, en de feitelijke beleggingsportefeuille, evenals gegevens over de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen;
4°.
de modaliteiten voor de afkoop van de aanspraken op pensioen, onder aanwending van de afkoopsom om pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven bij een ander pensioenfonds, beroepspensioenfonds, verzekeraar of pensioeninstelling uit een andere lidstaat in geval van beëindiging van de dienstbetrekking;
h.
beknopte informatie over de situatie van het pensioenfonds en over het actuele financieringsniveau van hun totale individuele aanspraken.
2
Bij de ingang van zijn pensioen op grond van een pensioenregeling, ontvangt de pensioengerechtigde de nodige informatie over de uitkeringen waarop hij recht heeft en over de wijze van uitbetaling.
Artikel
18
Ieder der bestuurders van een pensioenfonds of van een spaarfonds is verplicht te zorgen, dat het bepaalde bij of krachtens deze wet alsmede de bepalingen van de statuten en reglementen van het fonds worden nageleefd en dat, voor zover het een pensioenfonds betreft, het beleid van dat fonds gevoerd wordt overeenkomstig de in artikel 9c bedoelde actuariële en bedrijfstechnische nota.
Artikel
19
Een pensioenfonds, een spaarfonds, een werkgever en een verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid, verstrekken aan de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen de door haar te bepalen termijn kosteloos de inlichtingen die zij voor de vervulling van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak nodig acht.
Artikel
20
1
Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij de Pensioen- & Verzekeringskamer.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer beheert een register waarin alle pensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven. In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke lidstaten een fonds pensioenregelingen uitvoert.
3
Onze Minister kan met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 2a, 2b, 2c, 3b, 6a, 6d, 7, 8, 8a, 8b, 8c, 25, 29, 32, 32a, 32b, 32 ba, 32c, 32e, 32f, 32g en 32h aan de Pensioen- & Verzekeringskamer aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak.
Artikel
20a
1
Onze Minister is bevoegd aan de Pensioen- & Verzekeringskamer de gegevens of inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het bedrijfseconomisch toezicht nodig blijkt, alsmede gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, derde lid.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer is verplicht aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen te verstrekken. Indien Onze Minister de Pensioen- & Verzekeringskamer vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke pensioen- of spaarfondsen zijn verstrekt of zijn verkregen, en die geen betrekking hebben op de uitvoering van de artikelen, genoemd in artikel 20, derde lid, is de Pensioen- & Verzekeringskamer niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijk pensioenfonds, spaarfonds, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenfonds of een spaarfonds dat in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.
3
Onze Minister is bevoegd een derde op te dragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.
4
Onze Minister mag de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend gebruiken voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd.
5
Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.
6
Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin openbaar maken.
De Pensioen- & Verzekeringskamer is, ter bevordering van een goede vervulling van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taken, bevoegd getuigen en deskundigen op te roepen; deze personen zijn verplicht op die oproep te verschijnen.
2
De in het vorige lid bedoelde oproeping geschiedt op de wijze, door de Pensioen- & Verzekeringskamer te bepalen.
3
De oproeping door middel van dagvaarding geschiedt door een deurwaarder of een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister van Justitie daartoe is aangewezen, op de wijze, voorgeschreven bij de artikelen 586 en 587 van het Wetboek van Strafvordering. De termijn van dagvaarding bedraagt ten minste drie vrije dagen.
4
Indien een getuige of deskundige niet op de dagvaarding verschijnt, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan procesverbaal opmaken. Zij kan hem andermaal doen dagvaarden en daarbij een bevel tot medebrenging voegen.
5
Tot het uitbrengen van een dagvaarding en tot de tenuitvoerlegging van een bevel tot medebrenging verleent het openbaar ministerie desgevorderd zijn tussenkomst.
6
De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen, behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim. De deskundigen zijn verplicht om hun taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.
Tot het afnemen van verhoren van getuigen en deskundigen houdt de Pensioen- & Verzekeringskamer zitting ter plaatse, door haar naar gelang van de omstandigheden te bepalen. Zij kan aan een of meer van de leden van haar bestuur opdragen een getuige of deskundige te gaan horen.
9
Aan getuigen en deskundigen wordt op hun verlangen door de Pensioen- & Verzekeringskamer vergoeding toegeschat op de voet van het tarief, vastgesteld ingevolge artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht.
10
De kosten van de verrichtingen van deurwaarders worden berekend op de voet van het tarief van gerechtskosten in strafzaken.
Artikel
22
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer is bevoegd inzage te nemen of door personen, door haar bij uitdrukkelijke en bijzondere machtiging aangewezen, te doen nemen van de zakelijke gegevens en bescheiden van een fonds, waarop deze wet van toepassing is. Gelijke bevoegdheid heeft de Pensioen- & Verzekeringskamer ten aanzien van de zakelijke gegevens en bescheiden van een verzekeraar, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en van een werkgever, die zijn toezeggingen omtrent pensioen bij een aan zijn onderneming verbonden fonds dan wel bij een bedrijfstakpensioenfonds heeft ondergebracht, voor zover deze zakelijke gegevens en bescheiden naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voor de door die werkgever getroffen pensioenvoorziening van belang zijn.
2
Hij, die de zakelijke gegevens of bescheiden onder zich heeft, is desgevorderd verplicht deze daartoe open te leggen.
Het fonds, de werkgever en de verzekeraar zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.
5
Het vierde lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Artikel
23
1
Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, kan zij aan het bestuur van een pensioenfonds of een spaarfonds een aanwijzing geven.
2
Het bestuur volgt een aanwijzing binnen de door de Pensioen- & Verzekeringskamer gestelde termijn op.
3
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan van haar aanwijzing mededeling doen aan:
de naar Ons oordeel representatieve centrale organisaties van werkgevers en van werknemers;
c.
organisaties van werkgevers en werknemers, behorende tot bij koninklijk besluit aangewezen categorieën;
d.
de bij koninklijk besluit aangewezen centrale organisaties van andere belanghebbenden;
e.
organisaties van andere belanghebbenden, behorende tot bij koninklijk besluit aangewezen categorieën.
4
Een centrale organisatie als bedoeld in het derde lid kan van een op grond van dat lid meegedeelde aanwijzing mededeling doen aan bij haar aangesloten organisaties op het gebied van de bedrijfstak waarin het fonds werkt of waartoe de onderneming behoort waaraan het fonds is verbonden.
5
De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt het fondsbestuur van de toepassing van het derde lid in kennis.
De bestuurlijke boete komt toe aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
3
Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel
23c
1
Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 907 560 bedraagt.
2
De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.
3
De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.
4
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
5
Voor overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 2b, vijfde lid, 2c, tweede lid, 9d, 10, tweede lid, 10b, achtste lid, 32, negende lid en 32b, derde lid, wordt het bedrag van de boete bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage behorend bij die algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 907 560 bedraagt. Ten aanzien van de regelen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, tweede volzin, is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing.
Artikel
23d
Degene jegens wie door de Pensioen- & Verzekeringskamer een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
Artikel
23e
1
Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer voornemens is een boete op te leggen geeft zij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
2
In afwijking van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, de algemene maatregel van bestuur of de regelen, bedoeld in artikel 23c, is aangewezen.
Artikel
23f
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer legt de boete op bij beschikking.
2
De beschikking vermeldt in ieder geval:
a.
het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;
b.
het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en
De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2
In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 23e, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.
Artikel
23h
1
De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.
2
De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 23e, tweede lid, is aangewezen.
3
Indien de boete niet tijdig is betaald stuurt de Pensioen- & Verzekeringskamer schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.
4
Bij gebreke van tijdige betaling kan de Pensioen- & Verzekeringskamer de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Pensioen- & Verzekeringskamer.
7
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.
8
Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel
23i
1
De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien ter zake van de overtreding een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
2
Het recht tot strafvordering met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 23b vervalt, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer ter zake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.
Artikel
23j
1
De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2
De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.
Artikel
23k
De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.
Artikel
23l
1
Indien aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 23 binnen de gestelde termijn niet of onvoldoende gevolg is gegeven kan de Pensioen- & Verzekeringskamer aan het bestuur van het fonds aanzeggen dat het vanaf een bepaald tijdstip zijn bevoegdheden slechts mag uitoefenen na toestemming door een of meer door de Pensioen- & Verzekeringskamer aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen; deze aanzegging wordt terstond van kracht. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een op grond van de vorige volzin aangewezen persoon een bezoldiging toekennen ten laste van het fonds of van de onderneming waaraan het fonds is verbonden.
2
Indien naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer onverwijld ingrijpen noodzakelijk is kan zij zonder voorafgaande aanwijzing onmiddellijk uitvoering geven aan het eerste lid, nadat zij het bestuur in de gelegenheid heeft gesteld zijn mening over de onmiddellijke uitvoering te geven.
3
Het bestuur verleent de door de Pensioen- & Verzekeringskamer aangewezen personen alle medewerking. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bestuur toestaan bepaalde handelingen zonder machtiging te verrichten.
4
De door de Pensioen- & Verzekeringskamer aangewezen personen oefenen hun bevoegdheden uit gedurende ten hoogste twee jaren na de bekendmaking van de aanzegging, bedoeld in het eerste lid, behoudens de bevoegdheid van de Pensioen- & Verzekeringskamer om deze termijn te verlengen telkens voor ten hoogste een jaar. Een zodanige verlenging maakt de Pensioen- & Verzekeringskamer aan het fonds bekend. De verlenging wordt terstond van kracht. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan te allen tijde de door haar aangewezen personen door anderen vervangen.
5
Voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een aanzegging als bedoeld in het eerste lid, zijn degenen die deze handelingen als orgaan van het fonds verrichten, persoonlijk aansprakelijk tegenover het fonds. Het fonds kan de ongeldigheid van deze handelingen inroepen, indien de wederpartij wist dat de vereiste toestemming ontbrak of daarvan niet onkundig kon zijn.
6
De Pensioen- & Verzekeringskamer trekt in elk geval de maatregel, bedoeld in het eerste lid, in zodra zij van oordeel is, dat deze maatregel niet langer noodzakelijk is.
Artikel
23m
1
Op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam over een pensioenfonds of een spaarfonds een bewindvoerder aanstellen, indien:
a.
het beheer van een fonds, waarop deze wet van toepassing is, blijk geeft van een zodanig wanbeleid dat de belangen van de deelnemers en andere gerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen;
b.
het bestuur van het fonds is komen te ontbreken.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer dient haar verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift onverwijld aan het fonds toekomen.
3
Indien de ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de bewindvoerder is aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De ondernemingskamer kan de bewindvoerder een bezoldiging toekennen ten laste van het fonds of van de onderneming waaraan het fonds is verbonden.
4
De bewindvoerder treedt in de plaats van het bestuur van het fonds.
5
De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op de grond, genoemd in het eerste lid, onder a, van dit artikel.
Artikel
24
Telkenjare brengt de Pensioen- & Verzekeringskamer aan Ons verslag uit omtrent haar bevindingen betreffende de toepassing van deze wet.
Artikel
25
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer verzamelt en bewerkt ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid inzake aanvullende pensioenvoorzieningen de daarvoor van belang zijnde gegevens met betrekking tot de aanvullende pensioenregelingen, alsmede met betrekking tot het aantal personen dat onder de werking van die regelingen valt.
2
De instellingen die de in artikel 2 bedoelde pensioentoezeggingen uitvoeren, zijn verplicht op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer alle gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het eerste lid.
3.
De Pensioen- & Verzekeringskamer organiseert ten minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden aangaande pensioenen.
4
Onze Minister of de Sociaal Economische Raad kunnen beschikken over de resultaten van de uitvoering van het eerste lid.
5
Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden geregeld over welke gegevens van pensioenfondsen Onze Minister of de Sociaal Economische Raad kunnen beschikken bij de uitvoering van het eerste en vierde lid.
Artikel
25a
Ieder is verplicht aan Onze Minister of aan een bij ministeriële regeling aangewezen instelling desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor onderzoek inzake het ontbreken van aanvullende pensioenvoorzieningen voor werknemers.
Artikel
26
De pensioenfondsen en spaarfondsen zijn verplicht tot vergoeding van de kosten, welke aan de uitvoering van deze wet verbonden zijn. Onze Minister stelt hiervoor nadere regelen vast.
Artikel
27
Vervallen
Artikel
28
Wij behouden Ons voor, bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen tot uitvoering van deze wet te geven.
Artikel
29
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 3a, 5, eerste lid, 6, 6a, 8, eerste tot en met vierde, achtste en negende lid, 8b, 9b, tweede lid, 10b, eerste tot en met derde lid, 32a, onderdeel c, en artikel 32ba, eerste lid, onde rdeel f, ontheffing verlenen, indien die kamer van oordeel is, dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een pensioen- of spaarregeling voldoende gewaarborgd zijn. De ontheffing kan geen betrekking hebben op een verzoek om afkoop van pensioen of een aanspraak op pensioen, anders dan met het oog op verwerving van aanspraken op pensioen jegens een in het buitenland gevestigde instelling, en een verzoek om ontheffing van het voorschrift van gelijke behandeling wat betreft het verlenen van toeslagen.
2
De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften worden verbonden; zij kan voorts worden gewijzigd en ingetrokken.
3
De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt beleidsregels vast met betrekking tot het nemen van beslissingen ter zake van ontheffing en publiceert die regels in de Staatscourant.
Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.
3
De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
Artikel
31
Vervallen
Artikel
32
1
Vervallen.
2
Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of gewezen deelnemer enig recht op zijn pensioen of zijn aanspraak op pensioen aan een ander toekent, anders dan het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 is slechts geldig voor zover beslag op zijn pensioen geldig zou zijn bij ontbreken van andere inkomsten.
3
Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
4
Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid, de artikelen 32a en 32b en het bepaalde krachtens artikel 2, vierde lid, kan pensioen of een aanspraak op pensioen slechts worden afgekocht in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen.
5
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid heeft zowel het pensioenfonds of de verzekeraar zonder toestemming van de rechthebbende, als de rechthebbende zonder toestemming van het pensioenfonds of de verzekeraar het recht tot afkoop van het pensioen, indien het pensioen op het tijdstip van ingang een bedrag van € 332,29 per 1 januari 2006: € 361,02 per jaar niet te boven gaat. De afkoopsom wordt ter hand gesteld van de rechthebbende. In het geval de rechthebbende zich in het buitenland heeft gevestigd geldt voor het in de eerste volzin genoemde bedrag het tweevoudige en is het pensioenfonds of de verzekeraar op verzoek van de rechthebbende verplicht voor het tijdstip van ingang aanspraken op pensioen af te kopen indien op het tijdstip van afkoop de hoogte van de pensioenaanspraak het tweevoudige van het in de eerste volzin genoemde bedrag niet te boven gaat.
6
Het bedrag, genoemd in het vorige lid, wordt bij ministeriële regeling telkens herzien met ingang van 1 januari met hetzelfde percentage waarmee de consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, over de maand oktober daaraan voorafgaande naar boven of beneden afwijkt van die index over de maand oktober van het jaar voorafgaande aan de eerstgenoemde maand oktober.
7
De afkoopsom, bedoeld in het vierde en vijfde lid, is voor mannen en vrouwen gelijk.
8
Elk beding, strijdig met een der voorgaande leden, is nietig.
9
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het zevende lid.
Artikel
32a
1
Onverminderd de artikelen 32b en 32ba is een pensioenfonds uitsluitend bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen voor zover zijn statuten en reglementen dat mogelijk maken, indien de rechthebbende daarmee instemt en indien:
a.
die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven overeenkomstig een toezegging omtrent pensioen van een andere inhoud van een andere werkgever dan de werkgever die het af te kopen pensioen heeft toegezegd, bij de instelling waar die andere werkgever de toezegging omtrent pensioen heeft ondergebracht;
b.
de in onderdeel a bedoelde afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen aan de instelling jegens welke de in onderdeel a bedoelde aanspraken op pensioen worden verworven;
c.
het pensioen of de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een instelling:
1°.
waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer toezicht houdt;
het voornemen tot afkoop uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van afkoop schriftelijk wordt gemeld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer in die gevallen waarin er sprake is van groepsgewijze afkoop en de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen die periode niet van eventuele bezwaren heeft doen blijken;
e.
met de pensioenbelangen van de echtgenoot of gewezen echtgenoot op redelijke wijze rekening is gehouden en
f.
het pensioen of de aanspraak op pensioen door de instelling jegens welke het pensioen of de aanspraak op pensioen wordt verworven, aldus wordt vastgesteld, dat de actuariële waarde ervan ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende actuariële waarde van het af te kopen pensioen of de af te kopen aanspraken op pensioen.
2
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is het pensioenfonds bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen indien die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven overeenkomstig een beroepspensioenregeling ten aanzien waarvan artikel 3 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling toepassing heeft gevonden. Het eerste lid onderdeel b is van overeenkomstige toepassing. Het eerste lid, onderdeel c tot en met f, zijn van toepassing.
Artikel
32b
1
Een pensioenfonds is verplicht, tenzij naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer de financiële toestand van het fonds dat niet toelaat, in geval van individuele beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op verzoek van een gewezen deelnemer aanspraken op pensioen af te kopen, indien:
a.
die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom aanspraken op pensioen te verwerven bij de instelling waar de nieuwe onderneming waaraan hij verbonden is de toezegging omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht,
b.
de afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen aan die instelling en
c.
de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een instelling:
1°.
waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer toezicht houdt;
Met betrekking tot het eerste en tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de berekening van de waarde van de af te kopen aanspraken op pensioen en de met de afkoopsom in te kopen aanspraken op pensioen alsmede de in acht te nemen procedure. Deze regels kunnen met betrekking tot aanspraken op nabestaandenpensioen het recht op afkoop van de gewezen deelnemer beperken. De Stichting van de Arbeid verstrekt Onze Minister desgevraagd de ter zake benodigde inlichtingen.
4
Een pensioenfonds is verplicht op verzoek van een gewezen deelnemer bij diens aanstelling in vaste dienst van een van de Europese Gemeenschappen een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 8, af te kopen en de afkoopsom over te dragen aan de betrokken Gemeenschap. Bij de berekening van de afkoopsom zijn de rekenregels van het derde lid van toepassing. Een pensioenfonds is bevoegd op verzoek van de gewezen deelnemer en diens echtgenoot of partner een premievrije aanspraak op weduwen-, weduwnaars- of partnerpensioen in de in de eerste zin bedoelde afkoop en overdracht te betrekken.
5
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is het pensioenfonds bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen indien die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven overeenkomstig een beroepspensioenregeling ten aanzien waarvan artikel 3 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling toepassing heeft gevonden. Het eerste lid, onderdeel b is van overeenkomstige toepassing. Het eerste lid, onderdeel c is van toepassing.
Artikel
32ba
1
Onverminderd het derde lid en de artikelen 32a en 32b is een pensioenfonds uitsluitend bevoegd pensioen of aanspraken op pensioen af te kopen voor zover zijn statuten en reglementen dat mogelijk maken en indien:
a.
de rechthebbende daarmee instemt;
b.
die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de afkoopsom pensioen of aanspraken op pensioen overeenkomstig een toezegging omtrent pensioen van de werkgever die het af te kopen pensioen heeft toegezegd of op grond van een toezegging omtrent pensioen met dezelfde inhoud van een andere werkgever die de onderneming of een deel van de onderneming van de werkgever die het af te kopen pensioen heeft toegezegd, heeft overgenomen, te verwerven bij de instelling waar de werkgever de toezegging omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht;
c.
met de pensioenbelangen van de echtgenoot of gewezen echtgenoot op redelijke wijze rekening is gehouden;
d.
de afkoopsom of zodanig wordt vastgesteld dat het te verwerven pensioen voor mannen en vrouwen gelijk is of, indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage, zodanig wordt vastgesteld dat de omvang van het te verwerven pensioen naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling van die afkoopsom gelijk is;
e.
onverminderd de artikelen 2b en 2c, het in te kopen pensioen collectief actuarieel gelijkwaardig is aan het af te kopen pensioen;
f.
het pensioen of de aanspraken op pensioen worden verworven jegens een instelling:
1°.
waarop de Pensioen- & Verzekeringskamer toezicht houdt;
het voornemen tot afkoop uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van afkoop schriftelijk wordt gemeld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer in die gevallen waarin er sprake is van groepsgewijze afkoop en de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen die periode niet van eventuele bezwaren heeft doen blijken.
2
Indien de rechthebbende aan de onderneming verbonden is geweest of verbonden zou zijn geweest indien zijn deelneming niet was geëindigd, en deze onderneming is opgehouden te bestaan, kan ingeval van liquidatie van het pensioenfonds afkoop overeenkomstig het eerste lid plaatsvinden. Ingeval de afkoopsom wordt overgedragen aan een pensioenfonds zijn deze wet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing. Indien de afkoopsom wordt overgedragen aan een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn artikel 2, vierde lid en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
3
Een pensioenfonds is, voorzover zijn statuten en reglementen dat mogelijk maken, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bevoegd aanspraken op pensioen af te kopen, indien die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om op de datum waarop het pensioen ingaat onder aanwending van de afkoopsom bij een andere instelling pensioen te verwerven, mits de afkoopsom rechtstreeks wordt overgedragen aan die instelling en wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel a, c, d, e en f . Ingeval deze andere instelling een pensioenfonds is, zijn deze wet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op dat pensioen. Indien deze andere instelling een verzekeraar is als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn artikel 2, vierde lid, en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op dat pensioen.
Artikel
32c
Ingeval het bepaalde in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding toepassing vindt is het bepaalde bij of krachtens deze wet van overeenkomstige toepassing op het eigen recht op pensioen van de tot verevening gerechtigde echtgenoot.
een pensioenregeling op grond van een pensioentoezegging in de zin van artikel 2, eerste lid, of een andere pensioenregeling welke niet bij of krachtens een wet is vastgesteld dan wel,
2°.
indien de bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;
b.
pensioen: pensioen op grond van een pensioenregeling als bedoeld onder a;
c.
deelnemer: een deelnemer aan een pensioenregeling als bedoeld onder a;
d.
gedetacheerd werknemer: een werknemer die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die krachtens titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149), onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong;
e.
richtlijn 2003/41/EG: richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10);
f.
bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland die op grond van artikel 6, onderdeel g, van richtlijn 2003/41/EG zijn aangewezen om de in die richtlijn vastgelegde taken te verrichten.
Artikel
32e
Deelnemers en andere rechthebbenden die zich na beëindiging van de deelneming aan een pensioenregeling naar een andere lidstaat begeven behouden hun aanspraak op pensioen in dezelfde mate als deelnemers en andere rechthebbenden die na beëindiging van de deelneming in Nederland blijven.
Artikel
32f
Het orgaan dat de pensioenregeling uitvoert, betaalt het pensioen op verzoek van de rechthebbende in een andere lidstaat dan de lidstaat waar dat orgaan is gevestigd, waarbij transactiekosten op het pensioen in mindering gebracht kunnen worden.
Artikel
32g
1
Een gedetacheerd werknemer kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de pensioenregeling.
2
Indien tijdens detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere lidstaat wordt voortgezet, worden de in Nederland gedetacheerde werknemer en diens werkgever vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland.
Artikel
32h
1
Het orgaan dat de pensioenregeling uitvoert verstrekt deelnemers en gewezen deelnemers die zich naar een andere lidstaat begeven informatie over hun aanspraken op pensioenen en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2
De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers en gewezen deelnemers die in Nederland blijven.
Artikel
32i
Het is een pensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland:
a.
zonder een daartoe door de Pensioen- & Verzekeringskamer verleende vergunning; en
b.
zonder de Pensioen- & Verzekeringskamer van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld, op de wijze, bedoeld in artikel 32l, en met inachtneming van artikel 32o.
Artikel
32j
De vergunning, bedoeld in artikel 32i, onderdeel a, wordt op aanvraag door de Pensioen- & Verzekeringskamer verleend wanneer het fonds:
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan de vergunning, bedoeld in artikel 32i, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden wanneer:
a.
het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel 32j;
b.
de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de vergunning zou hebben geleid;
c.
de verlening van de vergunning anderszins onjuist was en het fonds dit wist of behoorde te weten, of
d.
van de vergunning gedurende twee jaren, na de dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen gebruik is gemaakt.
Artikel
32l
1
Een pensioenfonds stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer in kennis van een voornemen bijdragen te gaan ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat dan Nederland.
2
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave van:
a.
de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming en de werknemers;
b.
de naam van de bijdragende onderneming; en
c.
de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor die onderneming zal worden uitgevoerd.
Artikel
32m
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 32l, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming en de werknemers of op degene die een vrij beroep uitoefent, tenzij het pensioenfonds niet beschikt over de vergunning, bedoeld in artikel 32i, of de Pensioen- & Verzekeringskamer reden heeft te betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële positie van het pensioenfonds, of de goede reputatie en de beroepskwalificaties of beroepservaring van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer doet gelijktijdig mededeling aan het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
3
De Pensioen- & Verzekeringskamer doet mededeling aan het fonds van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
Artikel
32n
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer verbiedt een pensioenfonds bijdragen te ontvangen van een onderneming met een zetel in een andere lidstaat wanneer de Pensioen- & Verzekeringskamer reden heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 32m, eerste lid, of het fonds niet beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 32i, onderdeel a.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een fonds verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte inbreuk op de toepasselijke sociale en arbeidswetgeving.
3
De Pensioen- & Verzekeringskamer legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm van een aanwijzing als bedoeld in artikel 23.
Artikel
32o
1
Een pensioenfonds kan na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 32m, derde lid, dan wel nadat twee maanden zijn verstreken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 32m, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de voorgenomen pensioenregeling.
2
Het fonds neemt bij de uitvoering van de pensioenregeling de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke sociale en arbeidswetgeving en de voorschriften die krachtens de artikelen 11 en 18, zevende lid, van richtlijn 2003/41/EG moeten worden nageleefd, in acht. De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling.
Artikel
32p
De Pensioen- & Verzekeringskamer neemt, in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de pensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een pensioenfonds of beroepspensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde inbreuk op de toepasselijke regelgeving.
Artikel
32q
1
De Pensioen- & Verzekeringskamer informeert, binnen twee maanden na de datum van ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 32l, tweede lid, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door de in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming en de artikelen 17, 17a en 17b.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in de op de pensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling en voorts van iedere wijziging in de artikelen 17, 17a en 17b.
Artikel
32r
Het is een pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te aanvaarden van een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming zonder:
a.
een daartoe verleende vergunning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft; en
b.
zonder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een pensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde bijdragende onderneming.
Artikel
32s
De Pensioen- & Verzekeringskamer is verplicht nauw samen te werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten dan Nederland, zoals voorgeschreven door richtlijn 2003/41/EG.
Artikel
32t
Wanneer bij het toezicht door de Pensioen- & Verzekeringskamer blijkt dat een pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming in strijd met de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving of de artikelen 17, 17a en 17b handelt, stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis, onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Artikel
32u
1
Indien een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer, na die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te verrichten voor de Nederlandse bijdragende onderneming.
2
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan, ter uitvoering van het eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 23 tot en met 23b, toepassen.
3
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan, na toepassing van artikel 32t, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 23 tot en met 23b, toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere lidstaat artikel 32r niet naleeft.
Artikel
33
Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een fonds, waarop deze wet van toepassing is, neemt de kantonrechter kennis.
Inlichtingen uit de basisadministratie persoonsgegevens en inlichtingen en uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, welke met het oog op deelneming in of uitkering uit een fonds, waarop deze wet van toepassing is, ten behoeve van deelnemers en gewezen deelnemers van een zodanig fonds worden gevraagd, zijn vrij van leges.
Het verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een persoon aan wie een toezegging omtrent pensioen is gedaan of door een persoon voor wie een pensioenvoorziening, deelneming of regeling geldt die op grond van deze wet daarmee gelijkgesteld is, niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het pensioenfonds of de verzekeraar een recht van verhaal op de werkgever.
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel Pensioen- en spaarfondsenwet.
Artikel
39
Vervallen
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, A. M. JOEKES.
Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 23b van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:
Tariefnummer
Bedrag (vast tarief)
1.
€ 453
2.
€ 907
3.
€ 5 445
4.
€ 21 781
5.
€ 87 125
Artikel 2
1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot pensioenuitvoerders of spaarfondsen. In tabel 2 zijn de bepalingen opgesomd die zich niet uitsluitend tot pensioenuitvoerders en spaarfondsen richten, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:
Categorie I: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal minder dan € 9 075 604: factor 1;
Categorie II: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste € 9 075 604 maar minder dan € 45 378 022: factor 2;
Categorie III: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste € 45 378 022 maar minder dan €226 890 108: factor 3;
Categorie IV: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van ten minste € 226 890 108 maar minder dan € 453 780 216 : factor 4;
Categorie V: pensioenfondsen, spaarfondsen en verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van deze wet, met een balanstotaal van € 453 780 216 of meer: factor 5.
2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.
Artikel 3
Op grond van artikel 23e, tweede lid, van deze wet behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 is vastgesteld.