Wet van 24 december 1953, houdende regeling omtrent het verlenen van bijdragen door de Staat in materiële schade, geleden als gevolg van de op 1 februari 1953 ingetreden watersnood

Wet op de Watersnoodschade 1953

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling in het leven te roepen omtrent het verlenen van bijdragen door de Staat in materiële schade, geleden als gevolg van de op 1 Februari 1953 ingetreden watersnood;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

"getroffene": degene, die op het tijdstip van het ontstaan van de schade eigenaar was van de goederen, waarop de ingevolge deze wet te verlenen bijdrage betrekking heeft, dan wel een ander, voorzover deze tengevolge van een overeenkomst, geen overeenkomst van verzekering zijnde, aangegaan voor het bedoelde tijdstip, alstoen het risico voor de goederen droeg;

"rechthebbende": de getroffene of diens rechtsopvolger;

"belanghebbende": de rechthebbende of een derde, aan wie ingevolge de bepalingen van deze wet de bijdrage of een deel daarvan kan worden betaalbaar gesteld;

"vaststellend orgaan": het orgaan, hetwelk ingevolge deze wet en de ter uitvoering daarvan te stellen regelen is belast met het onderzoek en de taxatie van de schade en de vaststelling van de bijdragen.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Om voor een bijdrage ingevolge de bepalingen van deze wet in aanmerking te komen, dient de belanghebbende de schade en de omvang daarvan aannemelijk te maken, alsmede naar beste weten de gegevens te verstrekken, welke voor de berekening en de betaalbaarstelling van de bijdrage noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk

II

Berekening van de bijdrage

Artikel

9

Artikel

10

Voor schade aan in artikel 9, lid 1, genoemde gronden, waarvoor artikel 9 geen toepassing vindt, dan wel voor onherstelbare schade aan andere ongebouwde onroerende goederen, wordt de bijdrage gesteld op een bedrag ten belope van het verschil in verkoopwaarde vóór en na de beschadiging, bepaald naar de op 31 Januari 1953 geldende factoren; met te velde staand gewas, boomgaarden en opgaand hout wordt bij de bepaling van de verkoopwaarde geen rekening gehouden.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Het bepaalde in de artikelen 12 en 13, leden 1 en 2, is van overeenkomstige toepassing op schepen, behorende tot de uitrusting van een bedrijf of dienende voor de uitoefening van een beroep, en woonschepen, alsmede scheepstoebehoren.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Voor het verlies van levende have, behorende tot de uitrusting van een bedrijf of dienende voor de uitoefening van een beroep, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de heraanschaffingskosten, behoudens ten aanzien van verloren gegaan handelsvee, waarvoor de bijdrage wordt gesteld op het bedrag van de gemiddelde marktprijs in Januari 1953.

Artikel

19

Voor herstelbare schade aan goederen, als bedoeld zijn in de artikelen 16 tot en met 18, alsmede herstelbare schade aan ongebouwde onroerende goederen, waarvoor in de voorgaande artikelen geen regeling is gegeven, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de werkelijke kosten, welke voor het herstel noodzakelijk zijn, vermeerderd met een toeslag wegens waardevermindering, onderscheidenlijk verminderd met een aftrek wegens waardevermeerdering, door het herstel ontstaan; voorzoveel de waardevermeerdering verbetering van oud tot nieuw betreft, wordt de aftrek beperkt tot ten hoogste 25 ten honderd van het desbetreffende deel van de kosten. De hier bedoelde bijdrage wordt nimmer hoger gesteld dan op het bedrag, waarop zij zou zijn bepaald bij totaal verlies.

Artikel

20

Kosten, mede betrekking hebbende op onderhoudswerkzaamheden, blijven, voorzover zij die werkzaamheden betreffen, bij het bepalen van de bijdrage buiten beschouwing.

Artikel

21

Bij de vaststelling van de bijdrage worden voor werkzaamheden of leveringen, welke de rechthebbende zelf verricht of door eigen personeel doet verrichten, dan wel waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht, dat de rechthebbende die zelf zal verrichten of door eigen personeel zal doen verrichten, geen hogere bedragen in aanmerking genomen dan de werkelijke kosten, voorzover deze rechtstreeks betrekking hebben op de in eigen beheer verrichte werkzaamheden of leveringen. Deze kosten worden verminderd met de personeelskosten, welke de rechthebbende ook zou hebben gehad, indien hij de werkzaamheden of leveringen niet in eigen beheer zou hebben verricht, tenzij die kosten dan op andere wijze productief zouden zijn geweest.

Artikel

22

Artikel

23

Met betrekking tot onherstelbare schade wordt de waarde van restanten, berekend naar de op 31 Januari 1953 geldende factoren, voorzover deze niet reeds ingevolge de voorafgaande artikelen in aanmerking is genomen, op de bijdrage in mindering gebracht.

Artikel

24

Met betrekking tot het verlies van of de schade aan andere goederen, dan in de voorafgaande artikelen zijn genoemd, wordt een bijdrage niet verleend dan ingevolge een beschikking van Onze Minister van Financiën, voorzoveel nodig in overeenstemming met Onze Ministers, wie zulks ingevolge de in artikel 6, lid 1, bedoelde taakverdeling aangaat; bij deze beschikking worden voorschriften gegeven omtrent de berekening, de vaststelling en de uitbetaling van de bijdrage.

Artikel

25

Uitgaven, gedaan om schade, waarvoor ingevolge deze wet een bijdrage wordt verleend, te voorkomen of te beperken, worden, voorzover zij redelijk en verantwoord kunnen worden geacht, vergoed; hetzelfde geldt voor kosten van maatregelen om beschadigde opstallen en schepen voorlopig wederom bruikbaar te maken, ook voorzover die maatregelen niet aan een definitief herstel ten goede komen.

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Hoofdstuk

III

Betaling van de bijdrage

Artikel

30

Artikel

31

Overeenkomstig de door Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting te geven aanwijzingen wordt de bijdrage wegens schade aan gebouwd onroerend goed of schepen uitbetaald naar mate de uitvoering van de werkzaamheden vordert.

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

De bijdrage wordt, voorzover in deze wet niet anders wordt bepaald, betaalbaar gesteld aan de rechthebbende.

Artikel

36

Artikel

37

Onze Minister van Financiën stelt regelen omtrent de wijze, waarop de betaalbaarstelling van de bijdrage plaats vindt, ingeval meer dan een persoon rechthebbende is, alsmede omtrent de wijze, waarop bij toepassing van het bepaalde in artikel 36, lid 3, laatste zin, en lid 5, de verdeling van de bijdrage plaats vindt. Deze regelen worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel

38

Artikel

39

Indien een schuldeiser overgaat tot uitwinning, dan wel op grond van een hem verleende volmacht overgaat tot verkoop van een hem verhypothekeerde zaak, waaraan herstelbare schade is toegebracht, zal hij bevoegd zijn de aanspraak van de schuldenaar op de bijdrage aan de koper van de zaak over te dragen, mits:

  • a.

    hij te voren de eigenaar schriftelijk heeft aangemaand binnen een redelijke termijn de nodige herstellingen te verrichten en aan de aanmaning niet is voldaan;

  • b.

    Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting heeft verklaard, dat hij tegen de overdracht van de bijdrage geen bezwaar heeft.

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Onze Minister van Financiën is bevoegd aan een belanghebbende op zijn verzoek toe te staan of in bijzondere gevallen ambtshalve te bepalen, dat de hem toekomende bijdrage of het hem toekomende deel van de bijdrage geheel of voor een door Onze genoemde Minister te bepalen gedeelte zal worden besteed tot voldoening van door hem verschuldigde bedragen wegens belastingen.

Artikel

43

Onze Minister van Financiën kan regelen stellen, waarbij wordt vastgesteld in welke volgorde met de belangen van derden en van de Staat wordt rekening gehouden, indien van meer dan een zijde een beroep wordt gedaan op het bepaalde in de artikelen 36 tot en met 42 en de bijdrage niet toereikend is om alle aanspraken volledig te voldoen.

Hoofdstuk

IV

Beroep

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Hoofdstuk

V

Bijzondere bepalingen

Artikel

48

Artikel

49

Bij onteigening van een herstelbaar beschadigd gebouwd onroerend goed gaat het recht op de bijdrage teniet.

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Voor levende have, dienende voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, welke door veehouders in de door de op 1 Februari 1953 ingetreden watersnood getroffen gebieden bij Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening is ingeleverd, worden gelijkwaardige dieren teruggeleverd, dan wel vindt, indien zulks naar het oordeel van Onze voornoemde Minister niet mogelijk of niet gewenst is, vergoeding plaats naar de maatstaf van artikel 18.

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Hoofdstuk

VI

Slotbepalingen

Artikel

62

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

63

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.

Artikel

64

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet op de Watersnoodschade 1953".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, H. WITTE.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
De Minister van Economische Zaken, J. ZIJLSTRA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. ALGERA.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.
De Minister van Justitie a.i., BEEL.