Wet van 16 september 1954, houdende administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie

Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te geven omtrent het beroep tegen besluiten en handelingen van publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel

I

Algemene bepaling

Titel

II

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven

Artikel

2

Er is een College van Beroep voor het bedrijfsleven, verder te noemen het College, gevestigd te Den Haag.

Artikel

3

Artikel

4

Het bij en krachtens de afdelingen 1, 2 en 6 van hoofdstuk 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalde is, met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 20 en 21, van overeenkomstige toepassing op het College, met dien verstande dat:

  • a.

    het bestuur bestaat uit een voorzitter, een niet-rechterlijk lid en ten hoogste vier andere leden met rechtspraak belast van het College als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a tot en met c;

  • b.

    de voorzitter onderscheidenlijk de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, in verband met het verrichten van de werkzaamheden als voorzitter onderscheidenlijk lid van het bestuur een toelage ontvangen op het salaris dat zij overeenkomstig de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren genieten, waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van lid van het bestuur vast te stellen salarishoogte;

  • c.

    bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de onkostenvergoeding van de voorzitter en de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, en de bezoldiging van het niet-rechterlijk lid;

  • d.

    een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien hij als lid met rechtspraak belast wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst;

  • e.

    een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, op eigen verzoek wordt ontslagen;

  • f.

    de voorzitter en de andere leden, niet zijnde niet-rechterlijk lid, tevens staatsraad in buitengewone dienst kunnen zijn;

  • g.

    het bestuur bevoegd is organisatorische eenheden in te stellen die belast worden met het behandelen en beslissen van de soorten zaken die door het bestuur aan die eenheden worden opgedragen.

Artikel

5

Artikel

6

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van het College.

Artikel

7

De rechtbanken en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de president van het College voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Vervallen

TITEL

III

BEROEP EN HOGER BEROEP BIJ HET COLLEGE

HOOFDSTUK

I

BEROEP

Artikel

18

Artikel

19

HOOFDSTUK

II

HOGER BEROEP

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

In de gevallen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, kan het College de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien zij naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel

30

Indien het College van oordeel is dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan het de onbevoegdheid voor gedekt verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Titel

IV

Citeertitel

Artikel

31

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.
De Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, A. C. DE BRUIJN.
De Minister van Economische Zaken, J. ZIJLSTRA.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken, A. A. VAN RHIJN.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, H. WITTE.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.

Bijlage

bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

1. Mededingingswet;

2. Postwet;

3. Telecommunicatiewet;

4. Artikel 76 van de Elektriciteitswet 1998 en de Overgangswet elektriciteitsproductiesector.

5. niet gepubliceerd.

6. de Wet toezicht beleggingsinstellingen;

6. De artikelen 56, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid, en 96, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000.

7. de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

7. De artikelen 11, vijfde lid, en 16 van de Gaswet.

7. Warenwet

8. de Wet toezicht kredietwezen 1992;

9. de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf;

10. de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

11. de Wet inzake de wisselkantoren;

12. de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996; en

12. De Pensioen- en spaarfondsenwet.

13. de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994.

13. De Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds.

14. De Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling.

15. Artikel VIII van de wet van 22 december 1999, (Stb. 592) tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten onder meer met het oog op verbetering van het toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, invoering van een verbod op uitstelfinanciering van pensioenaanspraken en verduidelijking van de regels inzake waarde-overdracht van pensioen en aanspraken op pensioen (wijziging PSW in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht).