Wet van 28 juni 1956, inzake de heffing van de rechten van successie, van schenking en van overgang

Successiewet 1956

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gebleken de wettelijke regeling betreffende de heffing van de rechten van successie, van overgang en van schenking, welke thans voorkomt in de wet van 13 Mei 1859, Staatsblad no. 36 (Successiewet), zoals die wet nader is gewijzigd en aangevuld, aan een technische herziening te onderwerpen en in verband daarmede de geldende wet door een andere te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Grondslagen voor de objectieve en subjectieve belastingplicht

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Al wat een in gemeenschap gehuwde, tengevolge van de door de erfgenamen van zijn echtgenoot gedane afstand van de gemeenschap, geniet, wordt hij, voor de toepassing van deze wet, geacht krachtens erfrecht door het overlijden van zijn echtgenoot te verkrijgen.

Artikel

7

Hetgeen aan de langstlevende echtgenoot, krachtens een bij huwelijksvoorwaarden gemaakt en van het overlijden van de eerststervende afhankelijk beding, bij dat overlijden meer verblijft dan de helft in de gemeenschappelijke goederen of, in geval van een deelgenootschap, meer toekomt dan volgens de wettelijke regeling het geval zou zijn, wordt, voor de toepassing van deze wet, geacht krachtens erfrecht door het overlijden van de eerststervende te zijn verkregen.

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Al wat tengevolge van of na het overlijden van een erflater wordt verkregen krachtens een overeenkomst van levensverzekering - ongevallenverzekering daaronder begrepen - of krachtens een beding ten behoeve van een derde, wordt, voor de toepassing van deze wet, geacht door de bevoordeelde krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen, tenzij voor de verkrijging niets aan het vermogen van de erflater is onttrokken. Ingeval het verkregene op grond van deze bepaling geacht wordt krachtens erfrecht te zijn verkregen van meer dan één erflater, vindt de bepaling slechts toepassing met betrekking tot de nalatenschap van de erflater die het laatst is overleden.

Artikel

13a

Artikel

14

Opzegging van een beperkt recht wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met verkrijging van dat recht door degene, ten behoeve van wie de opzegging heeft plaatsgehad.

Artikel

15

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Hoofdstuk

II

Bepaling van het belastbaar bedrag

Artikel

21

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

De waarde van een verkrijging krachtens levensverzekering of derdenbeding wordt voor de berekening van het recht verminderd met de bedragen:

  • 1°.

    welke voor de verkrijging door de daarop rechthebbende werkelijk zijn opgeofferd; renteverlies blijft in deze buiten aanmerking;

  • 2°.

    waarover door de verkrijger recht van schenking of van successie is verschuldigd geworden wegens verkrijging van de rechten, welke aan de polis worden ontleend, tijdens het leven van de verzekerde.

Hoofdstuk

III

Tarief; berekening van het recht; vrijstellingen

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Schenkingen, door ouders tezamen of afzonderlijk gedurende een kalenderjaar aan een kind gedaan, worden aangemerkt als één schenking ten belope van het gezamenlijk bedrag.

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Het recht, verschuldigd wegens de afstand van fideï-commissair vermogen door de bezwaarde aan de echtgenoot of een of meer van de bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad van de verwachter of aan de echtgenoot van één van die verwanten, bedraagt niet minder dan het recht, verschuldigd wegens de overgang van dat goed van de bezwaarde op de verwachter krachtens het fideï-commissaire verband.

Artikel

31a

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur regelen te stellen, ten doel hebbende te bevorderen, dat het vermogen van de in artikel 33, eerste lid, onder 11°, bedoelde rechtspersonen blijvend wordt aangewend voor het door die rechtspersonen beoogde doel; bij niet-naleving van deze regelen blijft gemelde vrijstellingsbepaling buiten toepassing.

Artikel

35

Artikel

35a

Hoofdstuk

IIIA

Bedrijfsopvolging

Artikel

35b

Artikel

35c

Hoofdstuk

IV

Aangifte, aanslag en conserverende aanslag

Artikel

36

De belasting wordt geheven van de verkrijger.

Artikel

37

Artikel

38

De erfgenaam die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden mede aangifte te doen van de gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van het recht van successie van de andere verkrijgers, niet zijnde erfgenamen.

Artikel

39

Indien meer verkrijgers gehouden zijn aangifte te doen ter zake van dezelfde nalatenschap, kunnen zij gezamenlijk aangifte doen.

Artikel

40

Artikel

41

Vervallen

Artikel

42

Indien na te noemen verplichtingen niet reeds op een ander rusten, is degene, die door de verwerping, afstand of niet aanvaarding van rechten, bedoeld in artikel 30, is gebaat, op dezelfde wijze en onder dezelfde bepalingen tot aangifte en betaling gehouden, als degene, door wie die verwerping, afstand of niet aanvaarding heeft plaats gehad, verplicht zou zijn geweest, indien een of ander niet was geschied.

Artikel

43

Artikel

44

Vervallen

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Ingeval sprake is van meer dan één verkrijger van dezelfde erflater of krachtens een gezamenlijke schenking, kunnen de ter zake vastgestelde belastingaanslagen worden opgenomen in één aanslagbiljet.

Artikel

48

Vervallen

Hoofdstuk

V

Artikel

49

Vervallen

Artikel

50

Vervallen

Artikel

51

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Navordering

Hoofdstuk

VII

Vermindering

Artikel

53

Artikel

53a

Artikel

53b

Hoofdstuk

VIII

Bezwaar en beroep

Artikel

54

Een bezwaarschrift kan op de voet van artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen eveneens worden ingediend door de verkrijger die belang heeft bij de aan een andere verkrijger uit dezelfde nalatenschap opgelegde aanslag of verleende vermindering.

Artikel

55

Vervallen

Artikel

56

Vervallen

Artikel

57

Vervallen

Artikel

58

Vervallen

Hoofdstuk

IX

Artikel

59

Vervallen

Artikel

59a

Vervallen

Artikel

60

Vervallen

Artikel

61

Vervallen

Artikel

62

Vervallen

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Hoofdstuk

X

Verjaring

Artikel

66

Hoofdstuk

XI

Kwijtschelding

Artikel

67

Artikel

68

Vervallen

Hoofdstuk

XII

Bijzondere bepalingen

Artikel

69

Vervallen

Artikel

70

Vervallen

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Zij, die goederen niet zijnde registergoederen of daarop betrekking hebbende bewijsstukken onder zich hebben met de opdracht om die bij het overlijden van iemand, die binnen het Rijk woonde, niet in de nalatenschap te brengen, of daarmede zo te handelen, dat zij niet in de nalatenschap komen, zijn verplicht daarvan overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen aangifte te doen. Deze aangifte moet worden ingeleverd binnen een maand na schriftelijke aanmaning en in ieder geval voordat de goederen of bewijsstukken uit handen worden gegeven of op andere wijze aan de opdracht gevolg wordt gegeven.

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Hij die een aangifte heeft ingediend of moet indienen uitsluitend of mede ten behoeve van de heffing van belasting, welke ingevolge de bepalingen van deze wet door anderen verschuldigd is, is gehouden tot het verstrekken van gegevens, inlichtingen en inzage op dezelfde wijze en onder dezelfde bepalingen alsof die belasting te zijnen aanzien was of zou moeten worden geheven.

Artikel

77

Vervallen

Artikel

78

Artikel

79

Vervallen

Artikel

80

Vervallen

Hoofdstuk

XIII

Slotbepalingen

Artikel

81

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

82

De navolgende bezettingsregelingen vervallen:

  • a.

    Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 14 November 1940 (Ned. Staatscourant 1940, no. 234), betreffende de waarde van zaken, waarover recht van successie verschuldigd is;

  • b.

    Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 24 December 1941 (Ned. Staatscourant 1941, no. 251), betreffende verlenging van de duur van enige heffingen van opcenten en verhoging van opcenten, voor zover dit besluit betrekking heeft op de rechten van successie, van overgang en van schenking;

  • c.

    Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën van 24 September 1942 (Ned. Staatscourant 1942, no. 203), betreffende verlenging van de duur van verschillende heffingen, voor zover dit besluit betrekking heeft op de rechten van successie, van overgang en van schenking.

Artikel

83

Artikel

84

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.
De Staatssecretaris van Financiën, VAN DEN BERGE.
De Minister van Justitie, J. C. VAN OVEN.