Besluit van 20 juli 1956, ter uitvoering van de Successiewet 1956

Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 10 juli 1956, no. C 6/6146, Afdeling Indirecte Belastingen;
De Raad van State gehoord (advies van 17 juli 1956, no. 17);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 18 juli 1956, no. C 6/6745;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Vervallen

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Hoofdstuk

1

Periodieke uitkeringen, vruchtgebruik, leegwaarderatio van verhuurde woningen en waarde van erfpachtcanon

Artikel

5

De waarde van een periodieke uitkering in geld van het leven van één persoon afhankelijk, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met:

16,

wanneer degene gedurende wiens leven de uitkering moet plaatshebben,

jonger dan 20 jaar is,

15,

20 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is,

14,

30 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is,

13,

40 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is,

12,

50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is,

11,

55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is,

10,

60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is,

8,

65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is,

7,

70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is,

5,

75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is,

4,

80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is,

3,

85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is,

2,

90 jaar of ouder is.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

De waarde van een periodieke uitkering, niet vallende onder een van de vorige artikelen, wordt gesteld op het bedrag, waarvoor zodanige uitkering zou kunnen worden aangekocht.

Artikel

10a

Artikel

10b

De waarde van een erfpachtcanon als bedoeld in artikel 21, negende lid, van de Successiewet 1956 wordt gesteld op het zeventienvoud van het jaarlijkse bedrag. In afwijking van de eerste volzin wordt het deel van een erfpachtcanon dat kan worden toegerekend aan een verhuurde woning als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, gesteld op het twintigvoud van het jaarlijkse bedrag. De toerekening van de erfpachtcanon, bedoeld in de vorige volzin, geschiedt naar rato van de, met inachtneming van artikel 10a, vierde lid, berekende, WOZ-waarden van de onderscheiden zelfstandige onderdelen van het gebouwd eigendom waarop de erfpachtcanon betrekking heeft.

Hoofdstuk

1a

Informatieverplichtingen

Artikel

10c

Artikel

10d

Artikel

10e

Hoofdstuk

2

Kwijtschelding van erfbelasting

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Kwijtschelding van erfbelasting kan slechts worden verleend ter zake van de overdracht van cultuurgoederen of verzamelingen van cultuurgoederen aan de Staat die:

  • a.

    zijn opgenomen in het register van de beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van de Erfgoedwet;

  • b.

    niet voorkomen op het register bedoeld in onderdeel a, maar wel als onvervangbaar en onmisbaar kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 3.7 van de Erfgoedwet, of,

  • c.

    op grond van één of meer van de volgende criteria van groot nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang zijn:

    • 1°.

      presentatie- of attractiewaarde,

    • 2°.

      artistieke waarde,

    • 3°.

      herkomstwaarde,

    • 4°.

      ensemblewaarde, of, in combinatie met een of meer andere criteria in dit onderdeel,

    • 5°.

      documentatiewaarde.

Hoofdstuk

3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

15a

Artikel

16

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Noordwijk
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën, VAN DEN BERGE.
De Minister van Justitie, J. C. VAN OVEN.