Artikel
1
Vervallen
Hebben goedgevonden en verstaan:
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
De waarde van een periodieke uitkering in geld van het leven van één persoon afhankelijk, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met:
16, |
wanneer degene gedurende wiens leven de uitkering moet plaatshebben, |
jonger dan 20 jaar is, |
15, |
20 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is, |
|
14, |
30 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is, |
|
13, |
40 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is, |
|
12, |
50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is, |
|
11, |
55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is, |
|
10, |
60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is, |
|
8, |
65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is, |
|
7, |
70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is, |
|
5, |
75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is, |
|
4, |
80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is, |
|
3, |
85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is, |
|
2, |
90 jaar of ouder is. |
De waarde van een periodieke uitkering in geld welke na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gedurende welke zij moet plaatshebben, iedere euro berekend tegen de volgende bedragen:
het eerste vijftal jaren |
0,84 |
0,83 |
0,75 |
0,85 |
het tweede vijftal jaren |
0,62 |
0,60 |
0,40 |
0,64 |
het derde vijftal jaren |
0,46 |
0,42 |
0,15 |
0,48 |
het vierde vijftal jaren |
0,34 |
0,28 |
0,04 |
0,36 |
het vijfde vijftal jaren |
0,25 |
0,18 |
0,02 |
0,28 |
de volgende jaren |
0,12 |
0,06 |
– |
0,15 |
De waarde, naar de in het eerste lid bedoelde berekening vastgesteld, kan, indien de uitkering afhankelijk is van het leven, niet hoger zijn dan de waarde welke verkregen zou zijn wanneer de uitkering niet tevens na een bepaalde tijd zou vervallen, en, indien zij niet van het leven afhankelijk is, niet meer bedragen dan het zeventienvoud van het jaarlijkse bedrag.
Een periodieke uitkering in geld tot een onzeker jaarlijks bedrag wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering tot het geschatte gemiddelde jaarlijkse bedrag.
Een periodieke uitkering, recht gevende op andere goederen dan geld, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering in geld tot een jaarlijks bedrag, gelijk aan de krachtens artikel 21 der Successiewet 1956 geschatte waarde van die goederen.
De waarde van een periodieke uitkering, niet vallende onder een van de vorige artikelen, wordt gesteld op het bedrag, waarvoor zodanige uitkering zou kunnen worden aangekocht.
Het percentage, bedoeld in artikel 21, achtste lid, van de Successiewet 1956, wordt gesteld op 6.
Vervallen
Voor het verkrijgen van kwijtschelding van successierecht als bedoeld in artikel 67, derde lid, van de Successiewet 1956, wordt door alle verkrijgers van het voorwerp gezamenlijk, door tussenkomst van de inspecteur, een verzoek gedaan bij Onze Minister.
Voor de beslissing op het in artikel 11 bedoelde verzoek laat Onze Minister zich adviseren door de in artikel 13, eerste lid, bedoelde commissie, behalve indien het verzoek kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk is.
Onze Minister wijst het verzoek af indien het voorwerp niet voldoet aan de in artikel 15 opgenomen voorwaarden.
Indien Onze Minister besluit ter zake van de overdracht van het voorwerp aan de Staat kwijtschelding van successierecht te verlenen, vermeldt het besluit tevens de waarde in het economische verkeer die voor de berekening van de kwijtschelding aan het voorwerp zal worden toegekend.
Indien Onze Minister een besluit heeft genomen als bedoeld in het derde lid, stelt hij binnen vier weken na de dagtekening van die beschikking, of, indien dat later is, binnen vier weken nadat voor alle verzoekers de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan, het bedrag van de kwijtschelding en de termijn waarbinnen het voorwerp in eigendom moet worden overgedragen aan de Staat vast.
Er is een Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen, verder te noemen: de commissie, die tot taak heeft Onze Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent verzoeken op grond van dit Besluit ter zake van de beoordeling of een voorwerp op grond van de cultuurhistorische of kunsthistorische voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 15, in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 67, derde lid, van de Successiewet 1956.
De voorzitter wordt benoemd bij koninklijk besluit, op gezamenlijke voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van Onze Minister en één gewoon lid op voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Zij worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Zij zijn te allen tijde herbenoembaar.
Een ieder die een voorwerp in eigendom heeft waarvan hij vermoedt dat het voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 15, kan Onze Minister verzoeken te verklaren dat met betrekking tot dit voorwerp artikel 67, derde lid, van de Successiewet 1956 toepassing kan vinden indien daarom na zijn overlijden door degene die dit voorwerp krachtens erfrecht uit zijn nalatenschap heeft verkregen zal worden verzocht.
Het in het eerste lid bedoelde verzoek omvat mede een omschrijving van het voorwerp en voorts zijn de bepalingen van artikel 12, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan de verklaring voorwaarden kunnen worden verbonden.
Kwijtschelding van successierecht kan slechts worden verleend ter zake van de overdracht van roerende voorwerpen of verzamelingen van roerende voorwerpen aan de Staat die:
voorkomen op de Lijst van beschermde voorwerpen behorende bij de Wet tot behoud van cultuurbezit,
niet voorkomen op de lijst bedoeld in onderdeel a, maar wel als onvervangbaar en onmisbaar kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van het Besluit behoud cultuurbezit, of,
op grond van één of meer van de volgende criteria van groot nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang zijn:
presentatie- of attractiewaarde,
artistieke waarde,
herkomstwaarde,
ensemblewaarde, of, in combinatie met een of meer andere criteria in dit onderdeel,
documentatiewaarde.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.