Besluit van 30 januari 1960, tot uitvoering van de artikelen 19 en 19a van de Vleeskeuringswet
Eisenbesluit (Vleeskeuringswet)
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid d.d. 2 oktober 1959, No. 15379, Directie Volksgezondheid, Afdeling Gezondheidsbescherming;
De Raad van State gehoord (advies van 1 december 1959, No. 44);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 27 januari 1960, No. 19454, Directie Volksgezondheid, Afdeling Gezondheidsbescherming;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
I
Algemene bepalingen
Artikel
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:
a.
"Onze Minister": de Minister, belast met de uitvoering van de Vleeskeuringswet;
"inspecteur": regionale veterinaire inspecteur van de Keuringsdienst van Waren;
d.
"keuringsdierenarts": dierenarts, belast met de keuring van slachtdieren en van vlees;
e.
vervallen;
f.
vervallen;
g.
"vleeswinkel": de inrichting, waar bij wege van bedrijf de verkoop van vlees aan het publiek plaatsvindt;
h.
"rechtstreekse verbinding": de open verbinding tussen twee aangrenzende ruimten, met uitzondering van de verbinding, welke bestaat uit een doelmatig functionerend systeem van luchtoverdruk of van luchtcirculatie, dat voldoet aan door Onze Minister gestelde eisen, en van de verbinding, welke bestaat uit een doorvoeropening voor een glijgoot;
Hoofdstuk
II
Algemeen geldende voorschriften
Artikel
2
1
De bedrijfsruimten van de in artikel 19, eerste lid, van de wet genoemde inrichtingen, welke dienen voor het verrichten van handelingen, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, moeten, behalve aan de voorschriften voor elk dezer afzonderlijk gesteld in de desbetreffende artikelen van dit besluit, voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen van dit hoofdstuk.
2
De in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimten mogen niet met elkaar en met andere ruimten in rechtstreekse verbinding staan, tenzij in dit besluit uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel
3
1
De vloeren moeten zijn vervaardigd van materiaal, dat vocht niet doorlaat of opneemt; zij mogen noch scheuren, noch onnodige verdiepingen vertonen en moeten zoveel helling hebben, dat het spoel- en schrobwater, hetzij rechtstreeks, hetzij door open goten, gemakkelijk kan wegvloeien naar met een afneembaar rooster gedekte en van stankafsluiting voorziene kolken, vanwaar het door een goed gesloten waterdicht buizenstelsel moet worden weggevoerd naar de gemeentelijke riolering. Indien een dergelijke riolering niet aanwezig is of van aansluiting daarop door burgemeester en wethouders, gehoord de inspecteur, ontheffing is verleend, moet het afvalwater worden geleid naar een put, welke buiten de inrichting is gelegen en zo is afgesloten, dat verspreiding van smetstof en van onaangename geuren wordt voorkomen; lediging van deze putten moet geregeld plaatsvinden op een tijdstip, dat in de bedrijfsruimten, gelegen in de onmiddellijke nabijheid, geen werkzaamheden worden verricht.
2
Het bepaalde omtrent de helling van de vloeren en de afvoer van spoel- en schrobwater is niet van toepassing op koel- en vriesruimten en op pekelkelders en vleeswinkels, indien het spoel- en schrobwater niet kan wegvloeien.
3
Het bepaalde omtrent het materiaal van de vloeren is niet van toepassing op vriesruimten.
4
De inspecteur kan tegen het verlenen van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, beroep instellen bij Gedeputeerde Staten.
Artikel
4
1
De wanden moeten voldoen aan de volgende eisen:
a.
zij moeten van steen of beton zijn;
b.
aan de binnenzijde moeten zij glad, vlak, waterdicht en licht van kleur zijn;
c.
de hoogte, gemeten van de vloer tot de zoldering, mag op geen enkele plaats minder dan twee meter zijn.
2
Het eerste lid, onder a en b, geldt niet voor het gedeelte der wanden, dat wordt ingenomen door roosters, ventilatoren, deuren en lichtramen.
3
Het eerste lid, onder c, geldt niet ten aanzien van koel- en vriesruimten en ruimten, waar geen andere handelingen worden verricht dan het zouten van vlees, mits de in deze ruimten te verrichten werkzaamheden naar behoren kunnen plaatsvinden.
4
De wanden mogen aan de binnenzijde zijn voorzien van tegels, van een deugdelijke verflaag, welke bestand is tegen reiniging met zeepwater en ontsmettingsmiddelen, of van door Onze Minister aangewezen materiaal, dat aan daarbij gestelde eisen voldoet.
5
In afwijking van het eerste lid, onder a, kan Onze Minister bepalen, dat de wanden van door hem aangewezen bedrijfsruimten van door hem aangegeven ander materiaal dan steen of beton mogen zijn.
6
In afwijking van het eerste lid, onder b. mogen ten aanzien van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 24, de wanden aan de binnenzijde zijn voorzien van tegels in elke kleur.
7
In afwijking van het eerste lid, onder c, mag ten aanzien van bedrijfsruimten van slachterijen, waar slachtdieren worden geslacht, de hoogte der wanden op geen enkele plaats minder dan drie meter zijn.
Artikel
5
1
De overgang van de vloer naar de wanden en van de wanden onderling moet rond of met hoeken van minimaal 135° zijn afgewerkt, evenals die van de vloer naar de daarop bevestigde niet verplaatsbare voorwerpen.
2
Het eerste lid geldt niet ten aanzien van vriesruimten.
Artikel
6
De bovenzijde van de bedrijfsruimten moet, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8, stof- en waterdicht en verder van dien aard zijn, dat geen bestanddelen daarvan tot verontreiniging van het vlees of de vleeswaren aanleiding kunnen geven.
Artikel
7
1
Het daglicht moet in voldoende mate kunnen toetreden, hetzij door ongekleurd glas in het dak, hetzij door ongekleurd glas in de wand, hetzij door beide en wel zo, dat in elk deel van de bedrijfsruimten een gunstige daglichtvoorziening wordt verkregen.
2
De gezamenlijke oppervlakte glas, ongerekend glas, waardoor indirect licht binnenvalt, mag niet minder bedragen dan 1/6 gedeelte van de vloeroppervlakte van de ruimte.
3
Ten minste een der wanden moet over de volle afmeting buitenwand zijn en gedeeltelijk bestaan uit een of meer lichtramen van ongekleurd doorzichtig glas, dat het daglicht onbelemmerd doorlaat.
4
Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing, indien een kunstverlichting is aangebracht, waardoor een gunstige daglichtvoorziening wordt benaderd.
5
Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op koel- en vriesruimten en ruimten, welke uitsluitend worden gebruikt voor het zouten van vlees, met dien verstande, dat deze ruimten elektrisch moeten kunnen worden verlicht en, indien aansluiting aan een elektrisch net niet mogelijk is, voldoend ander kunstlicht kan worden ontstoken.
Artikel
8
1
De buitenlucht moet door middel van roosters, beweegbare lichtramen, ventilatoren, dan wel door een samenstel daarvan, in voldoende mate kunnen toetreden, hetzij door openingen in het dak, hetzij door openingen in de buitenwand, hetzij door beide en wel zo, dat in elk deel van de bedrijfsruimten de lucht steeds wordt ververst.
2
De gezamenlijke oppervlakte voor doorlating van de buitenlucht mag niet minder bedragen dan 1/20 gedeelte van de vloeroppervlakte van de ruimte, tenzij de luchtverversing geschiedt door elektrische ventilatoren van genoeg capaciteit.
3
Voor bedrijfsruimten, welke uitsluitend worden gebruikt voor het zouten van vlees, mag de in het tweede lid bedoelde oppervlakte niet minder dan 1/100 gedeelte van de vloeroppervlakte van de ruimte bedragen, tenzij de luchtverversing geschiedt door elektrische ventilatoren van genoeg capaciteit.
4
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op koel- en vriesruimten, indien de luchtverversing geschiedt door middel van een buizenstelsel, waardoor lucht kunstmatig wordt aan- en afgevoerd, of op een andere wijze, als met het stelsel van de koelinrichting overeenkomt, doch zo, dat de lucht steeds genoeg wordt ververst.
Artikel
9
De bedrijfsruimte moet zodanige afmetingen hebben, dat de voor het bedrijf nodige handelingen en het toezicht daarop naar behoren kunnen plaatsvinden.
Artikel
10
1
De bedrijfsruimten en de zich daarin bevindende voorwerpen en kolken, alsmede het terrein, waarop de inrichting zich bevindt, moeten geregeld schoon worden gehouden; elke dag, waarop in deze ruimten gewerkt is, moeten de ruimten met inbegrip van de voorwerpen en gereedschappen, welke daarbij zijn gebruikt, alsmede de kolken, onmiddellijk na beëindiging der werkzaamheden, worden gereinigd.
2
Het zich in de bedrijfsruimten bevindende vlees mag niet met de vloer in aanraking komen.
3
De aanwezigheid van vlees, dat bedorven is of op andere wijze ondeugdelijk is geworden en van vleeswaren, welke bedorven of op andere wijze ondeugdelijk zijn geworden, alsmede van ongeschilde tenen manden in de bedrijfsruimten is verboden.
Artikel
11
1
De bedrijfsruimten, met uitzondering van koel- en vriesruimten, moeten zijn aangesloten op een openbare drinkwaterleiding, tenzij deze in de gemeente niet aanwezig is, dan wel Onze Minister, van deze verplichting ontheffing heeft verleend.
2
In de bedrijfsruimten, met uitzondering van koel- en vriesruimten, dient voldoende water ter beschikking te zijn dat voldoet aan de eisen gesteld in tabel I opgenomen in bijlage A van het Waterleidingbesluit (Stb. 1960, 345), voorzover van toepassing en met dien verstande, dat ten aanzien van de parameter no. 15, de waarde gelijk is aan of minder is dan 1 per 20 ml.
3
Het gebruik van ander water, dan het water bedoeld in het tweede lid is verboden, behalve voor zover het water betreft, dat gebruikt wordt voor het produceren van stoom, mits de daartoe aangebrachte leidingen het gebruik van dit water voor andere doeleinden onmogelijk maken en geen gevaar voor besmetting van vlees of vleeswaren opleveren, en voor zover het water betreft, bestemd voor de bestrijding van brand en voor het koelen van koelmachines. De leidingen voor het in de vorige volzin bedoelde water moeten kunnen worden onderscheiden van de leidingen van het in het eerste lid bedoelde water.
4
Onze Minister kan na overleg met Onze Minister van Landbouw en Visserij aanvullende eisen stellen aan water bedoeld in het tweede lid met het oog op de goede hoedanigheid van het vlees of de vleeswaren.
Artikel
12
Het terrein vóór de in- en uitgangen der bedrijfsruimten moet, gemeten van de buitenwand der bedrijfsruimten, tot een breedte van tenminste 1 meter regelmatig bestraat, betegeld of op soortgelijke wijze verhard zijn, zodat afdoende reiniging kan plaatsvinden.
Artikel
13
1
Tot wering van vogels en van ratten, muizen, vliegen en ander ongedierte in de bedrijfsruimten moeten doeltreffende maatregelen worden genomen.
2
Het gebruik van chemische of biologische middelen tot bestrijding van ongedierte in de bedrijfsruimten is slechts toegestaan met toestemming van de inspecteur, die daarbij voorwaarden kan stellen.
Hoofdstuk
III
Bijzondere voorschriften voor slachterijen
Artikel
14
Vervallen
Artikel
15
Vervallen
Artikel
16
Vervallen
Artikel
17
Vervallen
Artikel
18
Vervallen
Artikel
19
Vervallen
Artikel
20
Vervallen
Artikel
21
Vervallen
Artikel
22
Vervallen
Artikel
22a
Vervallen
Artikel
23
Vervallen
Artikel
23a
Vervallen
Hoofdstuk
IV
Bijzondere voorschriften voor vleeswinkels, waarin wordt uitgeoefend het slagersbedrijf, onderscheidenlijk het paardenslagersbedrijf
Artikel
24
1
De bedrijfsruimten van die vleeswinkels, waarin wordt uitgeoefend het slagersbedrijf, onderscheidenlijk het paardenslagersbedrijf, als bedoeld in het Vestigingsbesluit levensmiddelenbedrijven 1961 (Stb. 23), en de in die bedrijfsruimten aanwezige toestellen, gereedschappen en andere voorwerpen, benodigd voor het bewaren, bereiden, bewerken, uitstallen of verkopen van in artikel 25, eerste lid, bedoelde waren, moeten zich bij de aanvang van de dagelijkse werkzaamheden in reine toestand bevinden en gedurende de werkzaamheden in zo rein mogelijke toestand worden gehouden.
2
Metalen voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, dienen bij voorkeur van niet-roestend metaal te zijn vervaardigd en zoveel mogelijk glad te zijn. Zij moeten steeds roestvrij zijn. Hakblokken en snijplanken dienen van een kunststof of een harde houtsoort te zijn vervaardigd en een zoveel mogelijk glad oppervlak te hebben zonder naden of scheuren.
3
In de bedrijfsruimte van elke vleeswinkel, als bedoeld in het eerste lid, of, voor zover zulks niet uitvoerbaar is te achten, in de onmiddellijke nabijheid daarvan, moet aanwezig zijn een wasgelegenheid met vaste aan- en afvoer, met reukloze zeep en één of meer schone handdoeken of doelmatig handendroogapparaat.
in Nederland geslacht pluimvee, alsmede van zodanig pluimvee afkomstige delen en organen;
2°.
geslacht pluimvee, afkomstig uit door Onze Minister aan te wijzen landen, ten aanzien van welk pluimvee voldaan is aan door hem te stellen voorwaarden;
c.
eetwaren, waarin vlees, vleeswaren of vlees van geslacht pluimvee, als bedoeld onder b, verwerkt is of zijn, en die bereid zijn in een bedrijfsruimte, welke behoort tot dezelfde onderneming als de vleeswinkel;
d.
eetwaren, andere dan onder a-c genoemd, en drinkwaren, waaronder begrepen ingrediënten, bestemd voor de bereiding van eet- en drinkwaren, mits zij zich bevinden in een verpakking, waarin zij aan de afnemers worden geleverd en die verpakking zodanig is, dat haar inhoud aan het vlees en de vleeswaren, in de vleeswinkel aanwezig, geen afwijkende smaak of geur kan geven;
e.
voeder voor honden en katten, mits het zich bevindt in een verpakking, waarin het aan de afnemers wordt geleverd en op die verpakking, voor zover het betreft voeder dat niet uitsluitend bestaat uit onder a of c bedoelde artikelen, duidelijk zichtbaar is aangegeven dat zij voeder voor honden of katten bevat en voorts die verpakking zodanig is dat haar inhoud aan het vlees en de vleeswaren, in de vleeswinkel aanwezig, geen afwijkende smaak of geur kan geven.
2
In bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, dient gehakt bij een temperatuur van 7° C of daar beneden te worden bewaard. Door middel van een aangebrachte thermometer moet de temperatuur van de gekoelde ruimte, waarin het vlees in afwachting van verkoop wordt bewaard, steeds gemakkelijk afleesbaar zijn.
3
Indien in bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, vlees wordt verkocht, als bedoeld in de artikelen 26b en 26c, zijn die artikelen mede van overeenkomstige toepassing.
4
Zelfstandigheden, welke aan het vlees of de vleeswaren een afwijkende smaak of geur kunnen geven, dan wel het bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, niet aanwezig zijn.
Artikel
26
Personen, in vleeswinkels, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, belast met het bewerken en de verkoop van vlees en/of vleeswaren, moeten tijdens de uitoefening van deze werkzaamheden schone kleding dragen en steeds schone handen en armen hebben.
Hoofdstuk
IVa
Bijzondere voorschriften voor vleeswinkels, waar vlees niet wordt bewerkt, maar uitsluitend verkocht
Artikel
26a
De artikelen van Hoofdstuk II - met uitzondering van het bepaalde in het derde lid van artikel 10, ten aanzien van de aanwezigheid van bedorven of op andere wijze ondeugdelijk geworden vlees of vleeswaren -, alsmede de artikelen van Hoofdstuk IX gelden niet voor de bedrijfsruimten van die vleeswinkels, waar vlees niet wordt bewerkt, maar uitsluitend wordt verkocht.
Artikel
26b
1
In bedrijfsruimten van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 26a, mag geen ander vlees aanwezig zijn dan voorverpakt vlees, dat wat betreft de verpakking voldoet aan de daaraan door Onze Minister te stellen eisen.
2
Indien het vlees, anders dan in diepgevroren toestand, aanwezig is, dient het bij een temperatuur van maximaal 7° C en minimaal -1° C te worden bewaard.
3
Door middel van een aangebrachte thermometer moet de temperatuur van de gekoelde ruimte, waarin het vlees in afwachting van verkoop wordt bewaard, steeds gemakkelijk afleesbaar zijn.
4
De ruimte, waarin het vlees in afwachting van verkoop wordt bewaard, moet zich te allen tijde in reine toestand bevinden.
5
Door of vanwege de keuringsdienst geopende verpakkingen moeten door of vanwege genoemde dienst zijn gewaarmerkt.
6
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mag in de verkoopruimte van vleeswinkels, als bedoeld in artikel 26a, onverpakt vlees aanwezig zijn indien het in afwachting van rechtstreekse verkoop aan de uiteindelijke verbruiker wordt bewaard in een koelmeubel dat zich te allen tijde in reine toestand bevindt.
Het vlees dient zodanig te worden opgeslagen dat ieder contact met andere levensmiddelen of zelfstandigheden, die bezoedeling of bederf van het vlees kunnen bevorderen of een afwijkende geur, kleur of smaak op het vlees kunnen overbrengen, wordt voorkomen. De eisen ten aanzien van de bewaartemperatuur en de thermometer als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid zijn, voor zover vlees in dit meubel is opgeslagen, van overeenkomstige toepassing. Het koelmeubel dient zodanig geconstrueerd te zijn dat de uiteindelijke verbruiker het vlees niet kan aanraken of betasten en het vlees niet in direct contact komt met de bodem van het meubel. Gebruikte onderlagen dienen zich te allen tijde in reine toestand te bevinden.
Artikel
26c
1
In een bedrijfsruimte van een vleeswinkel, als bedoeld in artikel 26a, mag vlees in diepgevroren toestand aanwezig zijn, mits het wordt bewaard in een diepvriesmeubel met volautomatische koeling, waarin de temperatuur niet hoger mag zijn dan -18°C, en het wat betreft de verpakking voldoet aan de daaraan door Onze Minister te stellen eisen.
2
Door middel van een aangebrachte thermometer moet de inwendige temperatuur van het in het eerste lid bedoelde vriesmeubel steeds gemakkelijk afleesbaar zijn.
3
Het in het eerste lid bedoelde vriesmeubel moet zich te allen tijde in reine toestand bevinden.
Hoofdstuk
IVb
Bijzondere voorschriften voor vleeswinkels waar vlees goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in het klein onder toezicht wordt verkocht
Artikel
26d
In een vleeswinkel waar vlees goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in het klein onder toezicht wordt bewerkt alvorens te worden verkocht, is het bepalade in deartikelen 24, 25, tweede en vierde lid, en 26 van overeenkomstige toepassing.
Artikel
26e
In een vleeswinkel waar vlees goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in het klein onder toezicht uitsluitend worden verkocht, is het bepaalde in deartikelen 26, 26a en 26b, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk
V
Bijzondere voorschriften voor bewaarplaatsen van vlees
Artikel
27
Vervallen
Artikel
28
Vervallen
Artikel
29
Vervallen
Artikel
29a
Vervallen
Hoofdstuk
VI
Bijzondere voorschriften voor vleeswarenfabrieken
Artikel
30
Vervallen
Artikel
31
Vervallen
Artikel
32
Vervallen
Artikel
33
Vervallen
Artikel
34
Vervallen
Hoofdstuk
VII
Bijzondere voorschriften voor bloedplasma-inrichtingen
Artikel
35
Vervallen
Hoofdstuk
VIIa
Bijzondere voorschriften voor inrichtingen waar het bewaren, het bewerken of het verwerken plaatsvindt van vlees, dat bestemd is voor ander gebruik dan voor menselijke consumptie
Artikel
36
Vervallen
Artikel
37
Vervallen
Artikel
38
Vervallen
Hoofdstuk
VIII
Bijzondere voorschriften voor inrichtingen voor het bewerken of verduurzamen van vlees of het bereiden of bewerken van vleeswaren
Artikel
39
Vervallen
Artikel
39a
Vervallen
Artikel
39b
Vervallen
Artikel
39c
Vervallen
Artikel
39d
Vervallen
Hoofdstuk
IX
Voorschriften ter voorkoming van besmetting van vlees en vleeswaren
Artikel
40
1
In de onmiddellijke nabijheid van de bedrijfsruimten van de in artikel 19 van de wet bedoelde inrichtingen moeten één of meer toiletten aanwezig zijn, welke zich steeds in reine toestand moeten bevinden.
2
Toiletten, waaronder begrepen urinoirs, voorzover vanuit de bedrijfsruimten bereikbaar, mogen eerst na het passeren van twee deuren voor de gebruikers toegankelijk zijn; de deur naar de bedrijfsruimte moet zich automatisch sluiten.
3
Indien de bedrijfsruimten op de openbare drinkwaterleiding zijn aangesloten, moeten de toiletten en de urinoirs van waterspoeling zijn voorzien.
4
In de ruimte tussen beide deuren, dan wel op het toilet of de urinoir zelve, moet aanwezig zijn een wasgelegenheid met ontsmettende, reukloze zeep en een of meer schone handdoeken of doelmatig handendroogapparaat.
5
In de ruimte, waar de wasgelegenheid zich bevindt, dan wel in het toilet en de urinoir zelve, moet op duidelijk zichtbare wijze het opschrift zijn aangebracht: "Een ieder behoort na gebruikmaken van het toilet of de urinoir de handen met behulp van zeep te wassen".
6
Te openen vensters of ventilatieopeningen van toiletten en urinoirs mogen niet op de bedrijfsruimten van de inrichtingen, als bedoeld in artikel 19 van de wet, uitkomen; deze vensters en openingen moeten met vliegengaas zijn afgesloten.
Artikel
41
1
In de bedrijfsruimten van de in artikel 19 van de wet bedoelde inrichtingen mogen honden en katten niet aanwezig zijn, tenzij de dieren bestemd zijn om in een op het terrein van een slachterij staande inrichting pijnloos te worden gedood.
2
Vleeswinkels moeten bij de voor het publiek te gebruiken toegang onder vermelding van dit artikel op duidelijk zichtbare wijze het opschrift dragen: "Aanwezigheid van honden en katten in deze winkel is verboden".
Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel: "Eisenbesluit (Vleeskeuringswet)".
Artikel
44
1
Dit besluit treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.
2
Op het in het eerste lid bedoelde tijdstip worden ingetrokken:
a.
het Koninklijk besluit van 6 juni 1921, Stb. 754;
b.
het Koninklijk besluit van 10 juli 1926, Stb. 233;
met dien verstande, dat ten aanzien van de inrichtingen, bedoeld in artikel 19 van de wet, welke voldoen aan de vóór het tijdstip van inwerkingtreden van dit besluit geldende voorschriften, zolang zij aan deze eisen voldoen en niet in eigendom zijn overgegaan anders dan aan een echtgenoot, echtgenote, kind of pleegkind, van degene, die op vorenbedoeld tijdstip de feitelijke leiding had in zodanige inrichting, gedurende twee jaren ontheffing wordt verleend van bouwtechnische voorschriften, vervat in dit besluit.
Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, VAN ROOY.