Besluit van 5 april 1967, houdende jaarcijns als bedoeld in de artikelen 18, tweede lid en 38 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet

Jaarcijnsbesluit Zaaizaad- en Plantgoedwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 15 februari 1967, no. J. 505, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;
De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 1967, no. 50);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 29 maart 1967, no. J. 809, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Zaaizaad- en Plantgoedwet;

  • b.

    communautair kwekersrecht: een kwekersrecht verleend door het Communautair Bureau voor Planterassen op grond van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 april 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L227).

Artikel

2

De houder van een kwekersrecht van een ras, en degene, te wiens name een ras, behorende tot een der krachtens artikel 18, tweede lid, van de wet aangewezen landbouwgewassen, in het Nederlands Rassenregister is ingeschreven, zijn verplicht tot betaling van een jaarcijns op de voet van het bepaalde in de navolgende artikelen.

Artikel

3

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

6

Onze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Landbouw en Visserij, P. J. LARDINOIS.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.