Besluit van 5 april 1967, houdende uitvoering van artikel 18, tweede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet

Besluit ex artikel 18 Zaaizaad- en Plantgoedwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 15 februari 1967, no. J. 505, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;
De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 1967, no. 50);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 29 maart 1967, No. J. 809, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij dit besluit bepaalde wordt onder "kweker" mede verstaan: de instandhouder.

Artikel

3

Artikel

4

Als landbouwgewassen bedoeld in artikel 18, twede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet worden aangewezen de onder I vermelde gewassen, behorend tot de daarachter onder II vermelde botanische soorten:

I

II

1.

a. suikerbiet,

- Beta vulgaris L.

b. voederbiet

2.

mergkool

- Brassica oleracea L.

3.

karwij

- Carum carvi L.

4.

luzerne

- Medicago sativa L., Medicago

* varia Martyn

5.

serradelle

- Ornithopus sativus Brot.

6.

kanariezaad

- Phalaris canariensis L.

7.

rogge

- Secale cereale L.

8.

spurrie

- Spergula arvensis L.

9.

Alexandrijnse klaver

- Trifolium alexandrinum L.

10.

rode klaver

- Trifolium pratense L.

11.

witte klaver

- Trifolium repens L.

Onze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Landbouw en Visserij, P. J. LARDINOIS.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.