Besluit van 7 april 1967, ter uitvoering van bepalingen van Hoofdstuk IV, Afdeling VI, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet

Reglement voor de kamer voor het kwekersrecht

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 17 februari 1967, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 70/667 mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij;
De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 1967, nr. 35);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 31 maart 1967, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht nr. 132/667, mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

De raden en de plaatsvervangende raden in de in artikel 1 bedoelde kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage zullen, elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, alvorens in bediening te treden, de eed (belofte) afleggen:

"Dat zij getrouw zullen zijn aan de Koning en de grondwet zullen onderhouden en nakomen.

Dat zij, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel, tot het verkrijgen hunner aanstelling aan iemand, wie hij ook zij, iets hebben gegeven of beloofd, noch zullen geven of beloven.

Dat zij nimmer enige giften of geschenken zullen aannemen of ontvangen van enig persoon, welke zij weten of vermoeden enig rechtsgeding of zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke hun ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen.

Dat zij zich niet zullen belasten met de consultatie omtrent en de verdediging van zaken, welke bij hen in behandeling zijn of waarvan zij weten of vermoeden, dat deze door hen behandeld zullen worden.

Dat zij zich directelijk noch indirectelijk over enige door hen behandelde aangelegenheid, of die zij weten of vermoeden, dat door hen behandeld zullen worden, in enig bijzonder onderhoud of gesprek zullen inlaten met partijen of dezelver advocaten, procureurs of gemachtigden noch daarover enige bijzondere onderrichting, memorie of schrifturen zullen aannemen.

Dat zij voorts hun posten met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zullen waarnemen en zich in de uitoefening van hun bediening gedragen zoals brave en eerlijke ambtenaren betaamt".

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

De installatie van de raden en plaatsvervangende raden in de in artikel 1 bedoelde kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage bestaat in de voorlezing op de terechtzitting der akte van de afgelegde eed (belofte) door de griffier of door degene, die diens functie waarneemt.

Artikel

7

Artikel

8

Aan de raden en de plaatsvervangende raden in de in artikel 1 bedoelde kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel

9

Iedere raad of plaatsvervangende raad in de in artikel 1 bedoelde kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage die weet, dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat, is gehouden deze aan de voorzitter van de kamer op te geven.

Artikel

10

Artikel

11

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.
De Minister van Landbouw en Visserij, P. J. LARDINOIS.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.