Besluit van 8 oktober 1969, tot uitvoering van de artikelen 13 en 14 van de Kernenergiewet

Besluit registratie splijtstoffen en ertsen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 5 april 1967, no. 667/321 W.J.A., de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;
Gelet op de artikelen 13, 14, 26, 73 en 76 van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);
De Raad van State gehoord (advies van 26 april 1967, no. 51);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 3 oktober 1969, no. 669/658 W.J.A.;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

§

2

Het register

Artikel

2

Artikel

3

§

3

De administratie

Artikel

4

§

4

Aangiften met betrekking tot splijtstoffen

Artikel

5

Hij, die krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning splijtstoffen voorhanden heeft voor of mede voor eigen gebruik daarvan in een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, dan wel voor of mede voor eigen gebruik bij een met de splijtstoffenkringloop verband houdend vervaardigingsproces, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van iedere kalendermaand bij de Autoriteit schriftelijk aangifte te doen van:

  • a.

    de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad van de splijtstoffen, die hij onderscheidenlijk op de eerste en de laatste dag van die kalendermaand voorhanden heeft gehad;

  • b.

    de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, alsmede de herkomst en bestemming van de splijtstoffen, die hij in de loop van die kalendermaand heeft ontvangen onderscheidenlijk verzonden;

  • c.

    de wijzigingen, welke de splijtstoffenvoorraad in die kalendermaand, anders dan door de ontvangst of verzending, heeft ondergaan.

Artikel

6

Hij, die buiten de in artikel 5 bedoelde gevallen krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning splijtstoffen voorhanden heeft, anders dan bij opslag in verband met het vervoer, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van ieder kalenderkwartaal bij de Autoriteit schriftelijk aangifte te doen van:

  • a.

    de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, alsmede de herkomst van de splijtstoffen, die hij in dat kalenderkwartaal heeft ontvangen, met vermelding van de doeleinden, waarvoor zij zijn bestemd;

  • b.

    de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad van de splijtstoffen, die hij op de laatste dag van dat kalenderkwartaal voorhanden heeft gehad.

§

5

Aangiften met betrekking tot ertsen

Artikel

7

Hij, die krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning ertsen voorhanden heeft voor of mede voor eigen gebruik daarvan voor het vervaardigen van splijtstoffen, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van ieder kalendermaand bij de Autoriteit schriftelijk aangifte te doen van:

  • a.

    de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte van de ertsen, die hij onderscheidenlijk op de eerste en de laatste dag van die kalendermaand voorhanden heeft gehad;

  • b.

    de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte, alsmede de herkomst en de bestemming van de ertsen, die hij in de loop van die kalendermaand heeft ontvangen onderscheidenlijk verzonden;

  • c.

    de wijzigingen, welke de voorraad ertsen in die kalendermaand, anders dan door de ontvangst of verzending, heeft ondergaan.

Artikel

8

Hij, die buiten het in artikel 7 bedoelde geval krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning ertsen voorhanden heeft, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van ieder kalenderkwartaal bij de Autoriteit schriftelijk aangifte te doen van:

  • a.

    de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte, alsmede de herkomst van de ertsen, die hij in de loop van dat kalenderkwartaal heeft ontvangen, met vermelding van de doeleinden, waarvoor zij zijn bestemd;

  • b.

    de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte van de ertsen, die hij op de laatste dag van dat kalenderkwartaal voorhanden heeft gehad.

Artikel

9

Hij, die de aanwezigheid van ertsen in de bodem heeft vastgesteld in een zodanige hoeveelheid en vorm, dat hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat zij voor winning in aanmerking kunnen komen, is verplicht:

  • a.

    van de aanwezigheid van die ertsen schriftelijk aangifte te doen bij de Autoriteit;

  • b.

    in die aangifte alle hem ter beschikking staande gegevens te vermelden, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat zij van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de mogelijkheid tot winning van die ertsen.

§

6

Overige bepalingen

Artikel

10

De Autoriteit stelt bij verordening nadere regels ten aanzien van de wijze waarop de in de artikelen 5-8 bedoelde aangiften dienen te geschieden.

§

7

Slotbepalingen

Artikel

12

Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, L. DE BLOCK.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.