Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Defensie en van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 10 februari 1969, no. 249.228/2 E, de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;
Overwegende, dat in het belang van de landsverdediging voor bepaalde gevallen vrijstelling dient te worden verleend van de verboden, vervat in de artikelen 15 en 29 van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) en een overeenkomstige voorziening dient te worden getroffen ten opzichte van het krachtens artikel 34 van die wet gestelde verbod;
Ten aanzien van splijtstoffen, ertsen, inrichtingen en uitrustingen, die in gebruik zijn dan wel bestemd zijn voor gebruik bij de Nederlandse krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid, wordt vrijstelling verleend van het in artikel 15 van de wet vervatte verbod.
2
In die gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, zijn de artikelen 21 tot en met 46 en 71 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465), alsmede artikel 8, eerste en tweede lid, de artikelen 11 en 14, behalve voor zover daarin naar de artikelen 7 en 8, derde lid, wordt verwezen en de artikelen 19, eerste lid, en 26, eerste en derde lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405) van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat ingevolge deze bepalingen aan anderen dan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
3
In de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, dient ervoor te worden zorg gedragen, dat de voor de werkzaamheden gebruikte installaties en alles wat daartoe behoort in goede staat van onderhoud verkeren.
4
Indien in de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, met criticaliteitsgevaar rekening moet worden gehouden, dienen de desbetreffende werkzaamheden te worden verricht door dan wel onder leiding of toezicht van personen die voldoende deskundig zijn met betrekking tot dit gevaar.
5
Omtrent het voorhanden hebben en het zich ontdoen van splijtstoffen en ertsen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, dient een administratie te worden gehouden, waaruit op eenvoudige wijze kan worden afgeleid;
a.
de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad van de splijtstoffen;
b.
de aard, de hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte van de ertsen;
c.
de plaats, waar de stoffen voorhanden worden gehouden, of de plaats, waar en de wijze waarop het zich ontdoen van die stoffen is geschied.
6
In de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, dient ervoor te worden zorg gedragen, dat bij zoekraken, diefstal of ongewilde verspreiding van splijtstoffen of ertsen, hiervan onmiddellijk mededeling wordt gedaan aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Artikel
3
1
Ten aanzien van radioactieve stoffen, die in gebruik zijn dan wel bestemd zijn voor gebruik bij de Nederlandse krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid en met betrekking waartoe volgens de desbetreffende militaire voorschriften geheimhouding vereist is, wordt vrijstelling verleend van het in artikel 29 van de wet vervatte verbod.
2
In de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, zijn de artikelen 21 tot en met 46 en 71 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet van toepassing met dien verstande dat ingevolge deze bepalingen aan anderen dan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
3
Omtrent het bereiden, het voorhanden hebben, het toepassen en het zich ontdoen van radioactieve stoffen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, dient een administratie te worden gehouden. Artikel 69, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet is van overeenkomstige toepassing.
4
In de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt, dient ervoor te worden zorg gedragen, dat bij zoekraken, diefstal of ongewilde verspreiding van radioactieve stoffen, hiervan onmiddellijk mededeling wordt gedaan aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Artikel
3a
1
In de gevallen waarin werkzaamheden door militairen worden verricht, wordt, waar in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet wordt gesproken van het districtshoofd of de (regionale) inspecteur van de Volksgezondheid, met uitzondering van artikel 74, eerste lid, daarvoor in de plaats gelezen de door Onze Minister aangewezen autoriteit.
2
In de gevallen waarin werkzaamheden door militairen worden verricht, wordt, waar in de artikelen 34, eerste lid, en 37, tweede lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet wordt gesproken van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, daarvoor in de plaats gelezen Onze Minister.
3
In de gevallen waarin werkzaamheden door militairen worden verricht, wordt het in artikel 34, tweede lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet bedoelde medisch toezicht uitgevoerd door een door Onze Minister aangewezen autoriteit.
Artikel
4
Bij het vervoeren van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, en bij het voorhanden hebben van zodanige stoffen bij opslag in verband met het vervoer, worden bij de toepassing van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, de aan anderen dan Onze Minister toegekende bevoegdheden uitgeoefend door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Artikel
5
1
Ten aanzien van toestellen, die in gebruik zijn dan wel bestemd zijn voor gebruik bij de Nederlandse krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid en met betrekking waartoe volgens de desbetreffende militaire voorschriften geheimhouding vereist is, zijn de artikelen 8 tot en met 13, 15, tweede lid, tot en met 18, 72, 75 en 77 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet niet van toepassing.
2
In de gevallen, waarin het eerste lid van toepassing is, worden bij de toepassing van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet de ingevolge dat besluit aan anderen dan Onze Minister toegekende bevoegdheden uitgeoefend door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Artikel
5a
Vervallen
Artikel
6
1
Bij koninklijk besluit kan in het belang van de landsverdediging van de in artikel 8 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet bedoelde verboden op daartoe strekkend verzoek ontheffing worden verleend.
2
Aan een ontheffing als in het eerste lid bedoeld worden de voorschriften verbonden, welke naar Ons oordeel nodig zijn ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.
3
De voordracht tot verlening, wijziging of intrekking van een ontheffing als in het eerste lid bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Artikel
7
1
Voor de toepassing van de artikelen 2, 3 en 5 worden splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, uitrustingen, radioactieve stoffen en toestellen, die in beheer zijn bij een krijgsmacht als in die artikelen bedoeld, geacht bij die krijgsmacht in gebruik of voor gebruik daarbij bestemd te zijn.
2
Voor de toepassing van de artikelen 2, 3 en 5 dient de bestemming voor gebruik bij een krijgsmacht als in die artikelen bedoeld van splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, uitrustingen, radioactieve stoffen en toestellen, die niet bij zodanige krijgsmacht in beheer zijn, te blijken uit een daartoe strekkende verklaring van Onze Minister of van een daartoe door hem aangewezen autoriteit.
Artikel
8
In de gevallen, waarin artikel 2, 3 of 5 van toepassing is, worden maatregelen genomen om gevaar en schade alsmede hinder van ernstige aard buiten het desbetreffende object zoveel mogelijk te voorkomen.
Artikel
9
In de gevallen, waarin artikel 2, 3 of 5 van toepassing is, pleegt Onze Minister, onderscheidenlijk de verantwoordelijke autoriteit van de betreffende bondgenootschappelijke mogendheid, voordat de betreffende werkzaamheden worden verricht, onder de nodige waarborgen inzake geheimhouding terzake overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, indien:
a.
niet-militaire personen aan de werkzaamheden deelnemen of dergelijke personen geregeld moeten vertoeven ter plaatse, waar die werkzaamheden worden verricht;
b.
splijtstoffen of radioactieve stoffen zich bij normaal bedrijf in de biosfeer kunnen verspreiden.
Artikel
10
1
Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de artikelen 2, tweede en zesde lid, en 3, tweede en vierde lid, behalve voor zover deze bepalingen betrekking hebben op de artikelen 22 en 23 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet.
2
In de gevallen, waarin artikel 5 van toepassing is, kan Onze Minister in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de in de artikelen 24 tot en met 37, en 55 tot en met 61 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet vervatte bepalingen.
3
Aan een ontheffing als bedoeld in de voorgaande leden worden de nodige voorschriften verbonden ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.
4
Onze Minister beslist ten aanzien van verlening, wijziging of intrekking van een ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, doch in de gevallen, bedoeld in artikel 9, onder a en b, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Onze Ministers van Defensie, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting, in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Defensie,W. DEN TOOM.
De Minister van Economische Zaken,L. DE BLOCK.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,R. J. H. KRUISINGA.