Wet van 1 mei 1970, houdende regeling betreffende de Mijnraad

Wet houdende regeling betreffende de Mijnraad

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een definitieve regeling betreffende de Mijnraad vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

delfstoffen:

  • a.

    met betrekking tot het gebied, waarop de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) van toepassing is, delfstoffen als bedoeld in artikel 2 van die wet;

  • b.

    met betrekking tot het continentaal plat als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat (Stb. 1965, 428) delfstoffen als in dat lid bedoeld;

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

De Mijnraad heeft een secretariaat, dat bestaat uit een of meer door Onze Minister aan te wijzen personen.

Artikel

5

Onze Minister kan zich al dan niet op verzoek van de Mijnraad in diens vergaderingen door een of meer door hem aan te wijzen ambtenaren laten vertegenwoordigen.

Artikel

6

De leden van de Mijnraad onthouden zich van medestemmen over een advies, indien dit een zaak betreft, waarbij zij persoonlijk belang hebben.

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Deze wet treedt in werking met ingang van 18 mei 1970.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, R. J. NELISSEN.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.