Burgerlijk Wetboek Boek 4, Erfrecht

Burgerlijk Wetboek Boek 4

Boek

4

Erfrecht

Titel

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

In dit Boek wordt onder de waarde van de goederen der nalatenschap verstaan de waarde van die goederen op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater, waarbij geen rekening wordt gehouden met het vruchtgebruik dat daarop krachtens afdeling 1 of 2 van titel 3 kan komen te rusten.

Artikel

7

Artikel

8

Titel

2

Erfopvolging bij versterf

Artikel

9

Ten einde als erfgenaam bij versterf te kunnen optreden, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Titel

3

Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen alsmede andere wettelijke rechten

Afdeling

1

Het erfrecht bij versterf van de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en van de kinderen

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Indien een kind overeenkomstig artikel 13 lid 3 een geldvordering op zijn langstlevende ouder ter zake van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder heeft verkregen, en die ouder aangifte heeft gedaan van zijn voornemen opnieuw een huwelijk te willen aangaan, is deze verplicht aan het kind op diens verzoek goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging. De overdracht vindt, tenzij de ouder daarvan afziet, plaats onder voorbehoud van het vruchtgebruik van de goederen.

Artikel

20

Indien een kind overeenkomstig artikel 13 lid 3 een geldvordering op zijn langstlevende ouder ter zake van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder heeft verkregen en de langstlevende ouder bij diens overlijden gehuwd was, is de stiefouder verplicht aan het kind op diens verzoek goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging. Wordt de nalatenschap van de langstlevende ouder niet overeenkomstig artikel 13 verdeeld, dan rust de in de vorige zin bedoelde verplichting op de erfgenamen van de langstlevende ouder.

Artikel

21

Indien een kind overeenkomstig artikel 13 lid 3 een geldvordering op zijn stiefouder ter zake van de nalatenschap van zijn overleden ouder heeft verkregen, is de stiefouder verplicht aan het kind op diens verzoek goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging. De overdracht vindt, tenzij de stiefouder daarvan afziet, plaats onder voorbehoud van het vruchtgebruik van de goederen.

Artikel

22

Indien een kind overeenkomstig artikel 13 lid 3 een geldvordering op zijn stiefouder ter zake van de nalatenschap van zijn overleden ouder heeft verkregen, en de stiefouder is overleden, zijn diens erfgenamen verplicht aan het kind op diens verzoek goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Bij uiterste wilsbeschikking kan de erflater bepalen dat een stiefkind in een verdeling als bedoeld in artikel 13 als eigen kind wordt betrokken. In dat geval is deze afdeling van toepassing, behoudens voor zover de erflater anders heeft bepaald. De afstammelingen van het stiefkind worden bij plaatsvervulling geroepen.

Afdeling

2

Andere wettelijke rechten

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

De echtgenoot kan geen aanspraak maken op vestiging van het vruchtgebruik ingevolge de artikelen 29 en 30, wanneer een procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed van de erflater en de echtgenoot meer dan een jaar voor het openvallen van de nalatenschap was aangevangen en de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed ten gevolge van het overlijden van de erflater niet meer tot stand heeft kunnen komen. De eerste zin blijft buiten toepassing indien de omstandigheid dat de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed niet meer tot stand heeft kunnen komen, niet in overwegende mate de echtgenoot kan worden aangerekend.

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

41

Bij uiterste wilsbeschikking kan van het in deze afdeling bepaalde niet worden afgeweken.

Titel

4

Uiterste willen

Afdeling

1

Uiterste wilsbeschikkingen in het algemeen

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Wanneer de uitvoering van een beschikking, anders dan als gevolg van een na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheid, blijvend onmogelijk is, vervalt de beschikking, zonder dat een andere beschikking daarvoor in de plaats mag worden gesteld, tenzij de wet het tegendeel bepaalt, of uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater die andere beschikking zou hebben gemaakt, wanneer hem de onmogelijkheid bekend was geweest.

Artikel

48

Wanneer in eenzelfde uiterste wil twee of meer personen tot hetzelfde, al of niet voor bepaalde delen, zijn geroepen en de beschikking ten opzichte van een geroepene geen gevolg heeft, vindt ten behoeve van de overigen aanwas naar evenredigheid van de hun toekomende delen plaats, tenzij uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af te leiden.

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil gehuwd was of reeds trouwbeloften gewisseld had, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding of scheiding van tafel en bed, tenzij uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af te leiden.

Artikel

53

Een uiterste wilsbeschikking ten voordele van de naaste bloedverwanten of het naaste bloed van de erflater, zonder nadere aanduiding, wordt vermoed gemaakt te zijn ten voordele van de door de wet geroepen bloedverwanten van de erflater naar evenredigheid van ieders aandeel bij versterf.

Artikel

54

Afdeling

2

Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen genieten

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Minderjarigen kunnen geen uiterste wilsbeschikking maken ten voordele van hun leermeesters, met wie zij tezamen wonen.

Artikel

59

Artikel

60

Van het in de twee voorgaande artikelen bepaalde zijn uitgezonderd:

  • a.

    de beschikkingen tot vergelding van bewezen diensten, bij wijze van legaat gemaakt, met inachtneming echter zowel van de gegoedheid van de maker, als van de diensten die aan deze zijn bewezen;

  • b.

    de beschikkingen ten voordele van iemand die bloed- of aanverwant tot de vierde graad of de echtgenoot van de erflater is.

Artikel

61

De notaris of andere persoon, die een uiterste wil of een akte van bewaargeving van een niet gesloten aangeboden onderhandse uiterste wil heeft verleden, en de getuigen die daarbij zijn tegenwoordig geweest, kunnen niet bij die uiterste wil worden bevoordeeld.

Artikel

62

Afdeling

3

Legitieme portie

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

63

Artikel

64

Paragraaf

2

De omvang van de legitieme portie

Artikel

65

De legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f. Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder i zijn ontstaan.

Artikel

66

Artikel

67

Bij de berekening van de legitieme porties worden de volgende door de erflater gedane giften in aanmerking genomen:

  • a.

    giften die kennelijk gedaan en aanvaard zijn met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld;

  • b.

    giften die de erflater gedurende zijn leven te allen tijde had kunnen herroepen of die hij bij de gift voor inkorting vatbaar heeft verklaard;

  • c.

    giften van een voordeel, bestemd om pas na zijn overlijden ten volle te worden genoten;

  • d.

    giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;

  • e.

    andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied.

Artikel

68

Giften van de erflater aan zijn echtgenoot worden voor de toepassing van deze afdeling buiten beschouwing gelaten voor zover zich, ten gevolge van een gemeenschap van goederen waarin de erflater en de echtgenoot ten tijde van de gift gehuwd waren of ten gevolge van een tussen hen op dat tijdstip geldend verrekenbeding, geen verrijking ten koste van het vermogen van de gever heeft voorgedaan.

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

De waarde van al hetgeen een legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt, komt in mindering van zijn legitieme portie.

Artikel

72

De waarde van hetgeen een legitimaris als erfgenaam kan verkrijgen, komt ook in mindering van zijn legitieme portie wanneer hij de nalatenschap verwerpt, tenzij

  • a.

    de goederen onder een voorwaarde, een last of een bewind zijn nagelaten, of

  • b.

    ten laste van de legitimaris legaten zijn gemaakt die verplichten tot iets anders dan betaling van een geldsom of overdracht van goederen der nalatenschap, en de verwerping binnen drie maanden na het overlijden van de erflater geschiedt.

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Bij de vaststelling van de waarde van hetgeen overeenkomstig de artikelen 70 tot en met 75 op de legitieme portie in mindering komt, wordt geen rekening gehouden met het vruchtgebruik dat daarop krachtens afdeling 1 of 2 van titel 3 kan komen te rusten.

Artikel

78

Paragraaf

3

Het geldend maken van de legitieme portie

Artikel

79

Terzake van zijn legitieme portie kan de legitimaris een vordering verkrijgen:

  • a.

    op de gezamenlijke erfgenamen dan wel de echtgenoot van de erflater, door daarop aanspraak te maken overeenkomstig artikel 80 lid 1, dan wel

  • b.

    op een begiftigde, door inkorting als bedoeld in artikel 89.

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Een erflater kan aan een uiterste wilsbeschikking ten behoeve van zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot de voorwaarde verbinden dat de vordering van een legitimaris, voor zover deze ten laste zou komen van de echtgenoot, eerst opeisbaar is na diens overlijden. Een voorwaarde als bedoeld in de vorige zin kan op overeenkomstige wijze worden verbonden aan een making ten behoeve van een andere levensgezel, indien deze met de erflater een gemeenschappelijke huishouding voert en een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst is aangegaan.

Artikel

83

Bij uiterste wilsbeschikking kan de erflater de opeisbaarheid van de vordering van de legitimaris, voorzover deze ten laste zou komen van de echtgenoot of de in artikel 82, tweede zin, bedoelde andere levensgezel, ook doen afhangen van andere omstandigheden dan die welke genoemd zijn in de artikelen 81 lid 2 en 82.

Artikel

84

De vorderingen worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf de dag waarop aanspraak op de legitieme portie is gemaakt, bij welke berekening telkens uitsluitend de hoofdsom in aanmerking wordt genomen.

Artikel

85

Artikel

87

Artikel

88

Voor zover de vordering van de legitimaris ingevolge artikel 81 lid 2 of een voorwaarde als bedoeld in artikel 82 niet opeisbaar is, is de echtgenoot of de andere levensgezel, bedoeld in artikel 82, op verzoek van de legitimaris verplicht tot voldoening voor hem van de belasting, geheven ter zake van de verkrijging van zijn vordering. De vordering van de legitimaris wordt verminderd met het ingevolge de eerste zin voor de legitimaris voldane bedrag.

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Afdeling

4

Vorm van uiterste willen

Artikel

93

Een uiterste wil die bij dezelfde akte door twee of meer personen is gemaakt, is nietig.

Artikel

94

Behoudens hetgeen in de artikelen 97-107 is bepaald, kan een uiterste wil alleen worden gemaakt bij een notariële akte of bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte.

Artikel

95

Artikel

96

Op degene die de geldigheid van een in bewaring gegeven uiterste wil bestrijdt op grond dat de erflater de wil niet eigenhandig heeft ondertekend of geschreven of de bladzijden waaruit de wil bestaat niet eigenhandig heeft gewaarmerkt, rust de bewijslast daarvan.

Artikel

97

Bij een onderhands, door de erflater geheel met de hand geschreven, gedagtekend en ondertekend stuk kunnen zonder verdere formaliteiten beschikkingen worden gemaakt tot:

Artikel

98

Artikel

99

Vervallen

Artikel

100

Artikel

101

Zij die zich op een reis aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig bevinden, kunnen een uiterste wil maken ten overstaan van de gezagvoerder of de eerste officier, of bij gebreke van deze personen ten overstaan van hem die hun plaats vervult.

Artikel

102

Op plaatsen waar voor de erflater het normale verkeer met een notaris of bevoegde consulaire ambtenaar verboden of verbroken is als gevolg van rampen, crises, gevechtshandelingen, besmettelijke ziekten of andere buitengewone omstandigheden, kan hij een uiterste wil maken ten overstaan van een Nederlandse consulaire ambtenaar, ook indien deze niet krachtens de gewone regelen bevoegd is, of de burgemeester, de secretaris of een wethouder der gemeente, een kandidaat-notaris, een advocaat, een officier van de krijgsmacht of van een gemeentelijke of regionale brandweer, of een daartoe door de minister van justitie bevoegd verklaarde ambtenaar.

Artikel

103

Artikel

104

Artikel

105

Indien in een geval, bedoeld in het vorige artikel, de onderhandse uiterste wil is gedagtekend en de erflater overlijdt zonder dat de uiterste wil overeenkomstig de wet in bewaring is gegeven, is de uiterste wil niettemin geldig, tenzij de erflater redelijkerwijze alsnog een uiterste wil overeenkomstig de voorgaande artikelen van deze afdeling had kunnen maken.

Artikel

106

Artikel

107

Artikel

108

Een uiterste wil die op een in een der artikelen 98, 101, 102 en 104 vermelde wijze, doch niet onder de daar aangegeven omstandigheden is gemaakt, is, indien de erflater binnen zes maanden daarna overlijdt, niet van rechtswege nietig, doch vernietigbaar.

Artikel

109

Artikel

110

Het bepaalde in artikel 54 is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot vernietiging van een uiterste wil.

Afdeling

5

Herroeping van uiterste wilsbeschikkingen

Artikel

111

Voor het herroepen van een uiterste wilsbeschikking gelden dezelfde vormvoorschriften als voor het maken van die beschikking.

Artikel

112

Een latere uiterste wilsbeschikking die een vroegere niet uitdrukkelijk herroept, doet deze vervallen voor zover zij door de latere beschikking onuitvoerbaar is geworden of vervangen is.

Artikel

113

Een erflater kan te allen tijde zijn onderhandse, in bewaring gegeven uiterste wil terugvorderen, mits hij ter verantwoording van de notaris of andere persoon die de akte krachtens wettelijk voorschrift onder zich heeft, van de teruggave doet blijken bij een ten overstaan van die notaris of, met overeenkomstige toepassing van artikel 103, ten overstaan van die persoon verleden akte. Door de teruggave wordt de onderhandse uiterste wil herroepen.

Artikel

114

Een uiterste wilsbeschikking die geldig bij een onderhands en niet in bewaring gegeven stuk getroffen is, wordt herroepen wanneer de erflater dit stuk vernietigt. Is het stuk vernietigd, dan wordt dit vermoed door de erflater te zijn geschied.

Titel

5

Onderscheiden soorten van uiterste wilsbeschikkingen

Afdeling

1

Erfstellingen

Artikel

115

Een erfstelling is een uiterste wilsbeschikking, krachtens welke de erflater aan een of meer daarbij aangewezen personen zijn gehele nalatenschap of een aandeel daarin nalaat.

Artikel

116

Bij uiterste wilsbeschikking ingestelde erfgenamen hebben gelijke rechten en verplichtingen als erfgenamen bij versterf.

Afdeling

2

Legaten

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Degenen op wie een legaat rust, alsmede de executeur, dragen zorg dat de legataris zo spoedig mogelijk van het legaat wordt kennis gegeven. Is het adres van een legataris hun onbekend gebleven, dan delen zij dit mede aan de kantonrechter, die hun het doen van nasporingen of een bepaalde wijze van oproeping kan gelasten.

Artikel

120

Artikel

121

Artikel

122

Artikel

123

Artikel

124

Tenzij de erflater anders heeft beschikt, heeft een legataris aan wie een bepaald goed der nalatenschap of het vruchtgebruik van een zodanig goed, van de gehele nalatenschap of van een aandeel daarin is vermaakt, recht op uitkering van de vruchten van het hem vermaakte die de erfgenamen hebben geïnd nadat zijn vordering opeisbaar is geworden. De rechtsvordering tot uitkering van deze vruchten verjaart door verloop van drie jaren nadat zij zijn geïnd.

Artikel

125

Paragraaf

2

Giften en andere handelingen die worden aangemerkt als legaten

Artikel

126

Artikel

127

Betreft de inkorting of de vermindering een begunstiging bij een sommenverzekering of een andere begunstiging bij een beding ten behoeve van een derde, dan heeft zij tot gevolg dat de begunstigde verplicht is tot vergoeding van de waarde van het ingekorte of in mindering komende gedeelte aan de gezamenlijke erfgenamen, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is. Indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13, is de in de eerste zin bedoelde vergoeding verschuldigd aan de echtgenoot van de erflater. Een begunstiging als bedoeld in de eerste zin kan slechts worden ingekort of verminderd binnen drie jaar nadat de begunstigde de prestatie heeft ontvangen.

Artikel

128

Hetgeen met betrekking tot legatarissen is bepaald in de artikelen 29 lid 3 en 30 lid 3 is van overeenkomstige toepassing op degenen die zijn bevoordeeld door een handeling als bedoeld in artikel 126. Met gelegateerde goederen als bedoeld in artikel 30 lid 5 worden gelijkgesteld goederen die zijn verkregen krachtens een handeling als bedoeld in artikel 126. Hetgeen met betrekking tot legatarissen is bepaald in de artikelen 216 en 220 lid 3 is van overeenkomstige toepassing op degenen die zijn bevoordeeld door een handeling als bedoeld in artikel 126 leden 1 en 2, onder c, alsmede, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is, door een handeling als bedoeld in artikel 126 lid 2, onder b.

Artikel

129

Bij uiterste wilsbeschikking kan een voorwaarde als bedoeld in artikel 82 worden verbonden aan een handeling als bedoeld in artikel 126.

Afdeling

3

Testamentaire lasten

Artikel

130

Artikel

131

Artikel

132

Is een last aan een bepaalde persoon als erfgenaam of legataris opgelegd en is hij niet erfgenaam of legataris geworden of is zijn recht vervallen, dan rust de hem opgelegde verplichting, tenzij uit haar aard of uit de uiterste wil iets anders voortvloeit, op degenen aan wie zijn erfdeel toevalt of die met het hem gemaakte legaat waren belast.

Artikel

133

Artikel

134

Afdeling

4

Stichtingen

Artikel

135

Afdeling

5

Makingen onder tijdsbepaling en onder voorwaarde

Artikel

136

Artikel

137

Om aan een making onder opschortende voorwaarde een recht te kunnen ontlenen, moet men nog bestaan op het ogenblik dat de voorwaarde wordt vervuld, tenzij uit de uiterste wil of uit de aard van de beschikking het tegendeel voortvloeit.

Artikel

138

Artikel

139

Artikel

140

Artikel

141

Het voorgaande artikel vindt geen toepassing op een making onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij aansluitende making onder opschortende voorwaarde, volgens welke het vermaakte of het onverteerde deel daarvan op het tijdstip van overlijden van de bezwaarde of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan de verwachter, indien deze het aangewezen tijdstip overleeft.

Afdeling

6

Executeurs

Artikel

142

Artikel

143

Artikel

144

Artikel

145

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

De executeur moet aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak geven.

Artikel

149

Artikel

150

Artikel

151

Een executeur wiens bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd, is verplicht aan degene die na hem tot het beheer bevoegd is, rekening en verantwoording af te leggen, op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald.

Artikel

152

Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt de echtgenoot van de erflater die een recht van vruchtgebruik heeft krachtens afdeling 2 van titel 3, als een erfgenaam aangemerkt. De bevoegdheden, bedoeld in artikel 150 leden 2 en 3, komen mede aan die echtgenoot toe.

Afdeling

7

Testamentair bewind

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

153

Artikel

154

Tenzij bij de instelling anders is bepaald, omvat het bewind ook de goederen die geacht moeten worden in de plaats van een onder bewind staand goed te treden, benevens de vruchten en andere voordelen die zulk een goed oplevert, zolang de vruchten niet zijn uitgekeerd aan degene die daarop recht heeft ingevolge artikel 162.

Artikel

155

Artikel

156

Is het bewind uitsluitend of mede ingesteld in het belang van een ander dan de rechthebbende op de onder bewind gestelde goederen, dan wordt die ander, zolang niet vaststaat wie hij is, voor de toepassing van deze afdeling aangemerkt als iemand die niet in staat is zijn wil te bepalen.

Paragraaf

2

De bewindvoerder

Artikel

157

Artikel

158

Artikel

159

Artikel

160

Artikel

161

Artikel

162

Artikel

163

De bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.

Artikel

164

Artikel

165

Paragraaf

3

De gevolgen van het bewind

Artikel

166

De rechthebbende is naast de bewindvoerder bevoegd tot handelingen dienende tot gewoon onderhoud van de goederen die hij in gebruik heeft en tot handelingen die geen uitstel kunnen lijden. Voor het overige komt het beheer uitsluitend toe aan de bewindvoerder.

Artikel

167

Artikel

168

Artikel

169

Artikel

170

Artikel

171

Artikel

172

Artikel

173

De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende in gedingen ter zake van onder het bewind staande goederen. Hij kan zich, alvorens in rechte op te treden, te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende en degenen in wier belang het bewind uitsluitend of mede is ingesteld. Wordt de machtiging niet verleend, dan kan de kantonrechter haar door zijn machtiging vervangen.

Artikel

174

Artikel

175

Artikel

176

Indien het bewind uitsluitend is ingesteld in het belang van een ander dan de rechthebbende, dan wel in een gemeenschappelijk belang, kunnen de onder bewind gestelde goederen ten laste van de rechthebbende ook voor andere schulden worden uitgewonnen, doch dan slechts onder de last van het bewind.

Paragraaf

4

Einde van het bewind

Artikel

177

Artikel

178

Artikel

179

Artikel

180

Artikel

181

Titel

6

Gevolgen van de erfopvolging

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

182

Artikel

183

Een erfgenaam kan de goederen van de nalatenschap met inbegrip van die welke de erflater op het tijdstip van zijn overlijden voor derden hield, opvorderen van iedere derde die deze goederen zonder recht houdt. Is de nalatenschap verdeeld overeenkomstig artikel 13, dan komt de in de vorige zin bedoelde bevoegdheid uitsluitend toe aan de echtgenoot van de erflater.

Artikel

184

Artikel

185

Artikel

186

Artikel

187

Artikel

188

Artikel

188a

De notaris geeft op verzoek een Europese erfrechtverklaring af als bedoeld in artikel 62 van de verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201). De aanvraag kan worden gedaan met behulp van het formulier als bedoeld in artikel 65 lid 2 van de verordening in de Nederlandse taal of in een andere officiële taal van de EU, mits de notaris die taal begrijpt.

Artikel

189

Indien en voor zover een erflater geen erfgenamen heeft, worden de goederen der nalatenschap op het ogenblik van zijn overlijden door de Staat onder algemene titel verkregen.

Afdeling

2

Aanvaarding en verwerping van nalatenschappen en van legaten

Artikel

190

Artikel

191

Artikel

192

Artikel

193

Artikel

194

Artikel

194a

Artikel

195

Artikel

196

De kantonrechter kan, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve, de erfgenamen gelasten de beneficiaire aanvaarding bekend te maken in de Staatscourant.

Artikel

197

Artikel

198

Tenzij de kantonrechter anders bepaalt, oefenen de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uit, doch kunnen daden van gewoon onderhoud en tot behoud van de goederen, en in het algemeen daden die geen uitstel kunnen lijden, door ieder van hen zo nodig zelfstandig worden verricht.

Artikel

199

Artikel

200

Artikel

201

Afdeling

3

Vereffening van de nalatenschap

Artikel

202

Artikel

203

Artikel

204

Artikel

205

Wanneer een schuldeiser van een erfgenaam die de nalatenschap verworpen heeft, hierdoor klaarblijkelijk is benadeeld, kan de rechtbank op zijn verzoek bepalen dat de nalatenschap mede in het belang van de schuldeisers van degene die verworpen heeft zal worden vereffend, en kan zij zo nodig een vereffenaar benoemen.

Artikel

206

Artikel

207

Hij die als vereffenaar door een ander is opgevolgd, is verplicht aan zijn opvolger rekening en verantwoording af te leggen op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald.

Artikel

208

Artikel

209

Artikel

210

Artikel

211

Artikel

212

Wanneer de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam of een door de rechter benoemde vereffenaar aan schuldeisers der nalatenschap schade heeft toegebracht, doordat hij opzettelijk goederen der nalatenschap aan het verhaal van de schuldeisers heeft onttrokken, kunnen zij van hem de voldoening van hun vordering eisen, voor zover hij niet bewijst dat hun schade op een lager bedrag moet worden gesteld.

Artikel

213

Is de erflater gehuwd geweest in een gemeenschap van goederen, dan kan de rechtbank op verzoek van de vereffenaar van de nalatenschap een vereffenaar van de ontbonden huwelijksgemeenschap benoemen, in welk geval zij met overeenkomstige toepassing van het in deze afdeling bepaalde wordt vereffend. De eerste zin is niet van toepassing indien de huwelijksgemeenschap reeds voor het overlijden van de erflater was verdeeld.

Artikel

214

Artikel

215

Artikel

216

Een door de rechter benoemde vereffenaar kan hetgeen uit de nalatenschap aan een legataris is uitgekeerd, binnen drie jaar daarna terugvorderen, voor zover dit nodig is om schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met g te voldoen. Artikel 122 lid 1 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

217

Artikel

218

Artikel

219

Wanneer de rechter heeft bepaald dat de nalatenschap mede in het belang van de schuldeisers van iemand die haar verworpen heeft, wordt vereffend, kunnen ook deze schuldeisers hun vorderingen indienen. Zij worden in de uitdelingslijst opgenomen, doch slechts batig gerangschikt voor zover een overschot aan hun schuldenaar zou zijn toegekomen, indien deze niet verworpen had; te dien einde kan de vereffenaar voor zoveel nodig verdeling van de nalatenschap vorderen en aan de verdeling deelnemen.

Artikel

220

Artikel

221

Artikel

223

Artikel

224

Eerst nadat de bekende schuldeisers van de vereffende nalatenschap volledig zijn voldaan, hebben de overige schuldeisers van een erfgenaam recht van verhaal op de goederen der nalatenschap.

Artikel

225

Artikel

226

Afdeling

4

Verdeling van de nalatenschap

Artikel

227

Onverminderd de voorschriften die voor de verdeling van iedere gemeenschap gelden, zijn op de verdeling van een nalatenschap de navolgende bepalingen van toepassing.

Artikel

228

Artikel

229

Artikel

230

Erfgenamen die bij plaatsvervulling opkomen, moeten behalve de door henzelf ontvangen giften, ieder naar de mate van zijn erfdeel de giften inbrengen, die hij wiens plaats zij innemen, had moeten inbrengen, was hij erfgenaam geweest.

Artikel

231

Ook als de begiftigde in een gemeenschap van goederen of deelgenootschap is gehuwd, komt de gehele gift voor inbreng in aanmerking, tenzij de erflater het tegendeel heeft bepaald.

Artikel

232

Artikel

233