Besluit van 17 augustus 1971, houdende uitvoering van de Ontgrondingenwet

Rijksreglement ontgrondingen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 februari 1971, no. RWW 7189, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Waterstaatsrecht, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk;
De Raad van de Waterstaat gehoord;
De Raad van State gehoord (advies van 10 maart 1971, nr. 20a);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 6 augustus 1971, no. RWW 51264, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Waterstaatsrecht, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Dit besluit is van toepassing op ontgrondingen in:

  • a.

    de Noordzee, met inbegrip van het deel waarvan de grenzen samenvallen met die van het continentaal plat, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Mijnbouwwet, alsmede de Waddenzee;

  • b.

    de navolgende bij het rijk in beheer zijnde wateren:

    • 1°.

      het IJsselmeer met de daarmee in open verbinding staande of daarvan ten gevolge van de inpolderingswerken afgescheiden wateren onder beheer van het Rijk;

    • 2°.

      De bij het Rijk in beheer zijnde rivieren, voorzover het betreft het zomerbed, zijnde de oppervlakte die de rivier inneemt bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed;

    • 3°.

      het Veerse Meer;

    • 4°.

      de Grevelingen;

    • 5°.

      het Brielse Meer;

    • 6°.

      de bij het rijk in beheer zijnde kanalen;

    • 7°.

      de met de onder 1°–6° vermelde wateren in open verbinding staande havens en overige wateren onder beheer van het Rijk.

Artikel

2

De Ontgrondingenwet is ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde wateren en gebieden niet van toepassing op:

  • a.

    het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van Rijkswaterstaatswerken;

  • b.

    het aanleggen, onderhouden, verbreden of verdiepen van watergangen, voor zover deze een bovenbreedte krijgen van niet meer dan 15 m, een bodembreedte van niet meer dan 5 m en een diepte van niet meer dan 2,50 m beneden het polder- of boezempeil, of bij gebreke daarvan 3 m beneden de gemiddelde hoogteligging van het aangrenzende terrein;

  • c.

    het aanleggen of onderhouden van waterkeringen;

  • d.

    het wijzigen van de hoogteligging van het terrein ten behoeve en ter plaatse van het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van wegen, parkeerterreinen, spoorwegen, vliegvelden, industrieterreinen, sportterreinen, parken, plantsoenen, tuinen en werken van tijdelijke aard, een en ander mits

    • 1e.

      de werken plaats vinden ter uitvoering van een rechtsgeldig bestemmingsplan en bovendien de grondlagen op grotere diepte dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven, dan wel,

    • 2e.

      het terrein niet meer dan 0,50 m beneden het oorspronkelijke niveau komt te liggen;

  • e.

    de normale uitoefening van het land-, tuin- of bosbouwbedrijf, alsmede het planten of rooien van bomen, struiken of andere gewassen;

  • f.

    het maken, onderhouden, wijzigen of opruimen van bouwwerken, kelders en graven, het doen van grondboringen en sonderingen, het leggen, plaatsen, onderhouden, wijzigen of opruimen van buizen, kabels, palen en dergelijke voorwerpen;

  • g.

    het maken, onderhouden, wijzigen of opruimen van waterputten, reservoirs, bassins en soortgelijke werken, mits de bodemoppervlakte niet meer dan 50 m² en de inhoud niet meer dan 50 m3 bedraagt en de grondlagen op grotere diepte dan 3 m beneden de oorspronkelijke terreinhoogte ongemoeid blijven;

  • h.

    het graven van slikgruppen ter bevordering van de aanwas alsmede het baggeren met hand- of hijsbeugel in de in artikel 1 onder a en b bedoelde wateren.

Artikel

3

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

7

Artikel

7a

In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt ter zake van de behandeling van een door of vanwege Onze Minister ingediende aanvrage om een vergunning of wijziging van een vergunning geen recht geheven.

Artikel

7b

Het recht, bedoeld in artikel 7, wordt binnen twee weken na de dag van indiening van de aanvrage om een vergunning of wijziging van een vergunning, betaald aan Onze Minister.

Artikel

8

Dit besluit kan worden aangehaald als "Rijksreglement ontgrondingen".

Artikel

9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de Ontgrondingenwet in werking treedt.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, W. DREES.
De Minister van Justitie a.i., W. J. GEERTSEMA.

Bijlage

, behorende bij het Rijksreglement ontgrondingen

De opslag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt berekend aan de hand van de navolgende tabel. De hoeveelheid vaste stoffen dan wel bij een aanvrage tot wijziging van een vergunning, de extra hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvrage betrekking heeft wordt berekend in profiel van ontgraving in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft. De (extra) hoeveelheid vaste stoffen wordt uitgedrukt in m3. Indien in de aanvrage niet de oppervlakte en de diepte van de ontgronding maar de hoeveelheid vaste stoffen die met de aangevraagde ontgronding gewonnen kan worden en de maximale diepte van die ontgronding is vermeld, heeft die aanvraag voor de berekening van het recht betrekking op die (extra) hoeveelheid te winnen vaste stoffen vermeerderd met tien percent daarvan.

Indien de aanvrage betrekking heeft op een (extra) hoeveelheid vaste stoffen van

kolom I

kolom II

kolom III

kolom IV

0 m3

 100 000 m3

€ 0,00

€ 29,50

 100 000 m3

 200 000 m3

€ 2 949,57

€ 20,42

 200 000 m3

 500 000 m3

€ 4 991,58

€ 11,34

 500 000 m3

1 000 000 m3

€ 8 394,93

€ 4,54

1 000 000 m3

2 000 000 m3

€ 10 663,84

€ 2,27

2 000 000 m3

€ 12 932,74

€ 0,00