de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in artikel 17 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb. E.G. 12 oktober 1970, nr. L 225), mag onder de erbij vermelde benaming in het verkeer gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd worden.
Van de in artikel 2 bedoelde groentegewassen mag soortecht teeltmateriaal met het oog op uitvoer naar een land of een gebied dat geen deel uitmaakt van de Europese Economische Gemeenschap in het verkeer gebracht en vervolgens naar een dergelijk land of gebied uitgevoerd worden.
Artikel
4
1
Voor opname op de in artikel 1, onderdeel a, bedoelde bijlage, naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvrage is tenminste vereist dat uit een onderzoek, uitgevoerd door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw op verzoek van de aanvrager, is gebleken dat het ras of de groep van planten voldoet aan de vereisten, neergelegd in de artikelen 4 en 5 van de Richtlijnen van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970, betreffende het in de handel brengen van groentezaden.
2
Voor opname op de in artikel 1, onderdeel a, bedoelde bijlage komt voorts, naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag, in aanmerking het ras of de groep van planten welke op de in artikel 1, onderdeel b, bedoelde gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen is geplaatst.
3
Indien een ras of een groep van planten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een genetisch gemodificeerd organisme als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn nr. 90/220/EEG van de Raad van de Europese Unie van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu is, vindt uitsluitend opname in de bijlage, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, plaats indien voor het in de handel brengen ervan overeenkomstig die richtlijn toestemming is verkregen.
4
Indien materiaal dat is afgeleid van een ras of een groep van planten als bedoeld in het derde lid, bestemd is voor gebruik als voedingsmiddel, vindt uitsluitend opname in de bijlage, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, plaats indien het voedingsmiddel of het voedselingrediënt overeenkomstig verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PbEG L 43) in de handel mag worden gebracht.
5
Aan de op de bijlage opgenomen rassen of groepen van planten wordt een naam toegevoegd, waarvan de geschiktheid wordt bepaald aan de hand van artikel 63 van verordening (EG) nr. 2100/94 van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 285).
6
De op de bijlage opgenomen genetisch gemodificeerde rassen en groepen van planten worden duidelijk als zodanig vermeld.
Artikel
4a
1
Het in artikel 4, eerste lid, bedoelde onderzoek strekt zich ten minste uit tot de kenmerken en voldoet aan de minimumeisen van artikel 1, in samenhang met de bijlagen I en II, van richtlijn nr. 72/168/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 1972 betreffende vastlegging van kenmerken en minimumeisen aangaande het onderzoek bij groentegewassen (Pb EG L 103).
2
Een wijziging van artikel 1 of van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 72/168/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 1972 betreffende vastlegging van kenmerken en minimumeisen aangaande het onderzoek bij groentegewassen (Pb EG L 103), gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
Artikel
5
Een gewaarmerkt exemplaar van de bijlage van deze regeling ligt ter inzage bij de secretaris van de Commissie Toelating Groenterassen, Sotzweg 21, Roelofarendsveen. Deze zendt de bijlage op aanvraag toe aan belanghebbenden.
Artikel
6
De Beschikking toelating groenterassen (Stcrt. 1971, nr. 125) wordt ingetrokken.