Besluit van 19 juli 1974, houdende vaststelling van een regeling betreffende verlening aan gewezen rijkspersoneel van een aanvulling op arbeidsongeschiktheidsuitkering bij onvrijwillige werkloosheid

Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 januari 1973, nr. AW73/U14, Directoraat-Generaal Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Hoofdafdeling Pensioenen en Wachtgelden;
gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929 en op artikel A 4 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;
de Raad van State gehoord (advies van 14 februari 1973, nr. 6);
gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 3 juli 1974, nr. AW74/U563, Directoraat-Generaal Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Hoofdafdeling Pensioenen en Wachtgelden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b.

    wachtgeld: elke uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid;

  • c.

    arbeidsongeschiktheidsuitkering: elke uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid;

  • d.

    invaliditeitspensioen: invaliditeitspensioen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet;

  • e.

    betrokkene:

    • 1.

      de gewezen ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met uitzondering van hem op wie hoofdstuk VI van dat reglement niet van toepassing was, aan wie wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van zijn betrekking ontslag is verleend met dadelijk ingaand recht op invaliditeitspensioen;

    • 2.

      de gewezen ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, die op grond van artikel 42 van dat reglement aanspraak heeft op een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en aan het hem verleende ontslag geen aanspraak op wachtgeld kon ontlenen;

    • 3.

      de gewezen burgemeester, aan wie wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt ontslag is verleend met dadelijk ingaand recht op invaliditeitspensioen;

    • 4.

      de gewezen burgemeester, die op grond van het Rechtspositiebesluit burgemeesters op de voet van artikel 42 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement aanspraak heeft op een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en aan het hem verleende ontslag geen aanspraak op wachtgeld kon ontlenen.

Artikel

2

Artikel

3

De duur van de uitkering bedraagt zes maanden.

Artikel

4

Artikel

5

Het recht op uitkering vervalt:

  • a.

    met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt;

  • b.

    met ingang van de dag waarop de betrokkene door eigen schuld of toedoen niet als onvrijwillig werkloos kan worden aangemerkt;

  • c.

    met ingang van de dag, waarop vaststaat dat de betrokkene, wegens het aanvaard hebben van een nieuwe betrekking bij arbeidsongeschiktheid aanspraak zal kunnen maken op arbeidsongeschiktheidsuitkering;

  • d.

    met ingang van de dag, waarop vaststaat dat de betrokkene, wegens het aanvaard hebben van een nieuwe betrekking bij onvrijwillige werkloosheid aanspraak zal kunnen maken op wachtgeld.

Artikel

6

Artikel

7

Een uitkering op de voet van dit besluit wordt niet aangemerkt als wachtgeld in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet.

Artikel

8

Bij overlijden van een betrokkene die op het tijdstip van overlijden een uitkering krachtens dit besluit genoot wordt een op basis van het bedrag van de uitkering op dat tijdstip berekende smartegelduitkering verleend:

  • a.

    ter grootte van tweemaal de maandelijkse uitkering aan de weduwe of weduwnaar van betrokkene van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, indien de overledene een invaliditeitspensioen had; onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de nabestaande levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding; tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt; Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt van het bestaan van dat samenlevingscontract; bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg; onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als ware het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor; ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de hierbedoelde uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene;

  • b.

    op de voet van het bepaalde omtrent smartegelduitkeringen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement, onderscheidenlijk in het Arbeidsovereenkomstenbesluit, bij overlijden van een rechthebbende op een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien de overledene een zodanige uitkering genoot.

Artikel

9

De bepalingen van dit besluit en de krachtens dit besluit gestelde regelen zijn voor zoveel mogelijk van toepassing ten aanzien van:

  • a.

    de gewezen ambtenaar en de gewezen werknemer in de zin van dit besluit die ter zake van zijn ontslag recht heeft op wachtgeld krachtens het Rijkswachtgeldbesluit 1959 of de Uitkeringsregeling 1966 en wiens recht op wachtgeld eindigt wegens het ontstaan van recht op invaliditeitspensioen wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de betrekking, waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen;

  • b.

    de gewezen ambtenaar en de gewezen arbeidscontractant in de zin van dit besluit, die als herplaatsbaar verklaarde ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet ter zake van zijn ontslag recht heeft op herplaatsingswachtgeld en wiens invaliditeitspensioen ingaat binnen 6 maanden na het hem verleende ontslag;

met dien verstande, dat de duur van de uitkering van de in dit artikel bedoelde betrokkene wordt verminderd met de duur van het tijdvak, waarin recht bestond op wachtgeld.

Artikel

10

Artikel

11

Onze Minister kan regelen stellen ter voorkoming of beperking van samenloop van uitkeringen krachtens dit besluit, alsmede van uitkering krachtens dit besluit met andere uitkeringen.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

13

Voor de toepassing van dit besluit worden onder ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement mede begrepen leden van het personeel van rijksuniversiteiten, rijkshogescholen en academische ziekenhuizen, wier rechtspositie door de bepalingen van genoemd reglement, onderscheidenlijk genoemd besluit wordt beheerst.

Artikel

14

Dit besluit vindt geen toepassing ten aanzien van hen die zijn ontslagen voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel

15

Dit besluit, dat kan worden aangehaald als "Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering" treedt in werking met ingang van 1 september 1974.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarna afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Porto Ercole
JULIANA.
De Minister van Binnenlandse Zaken, DE GAAY FORTMAN.
De Minister van Justitie, VAN AGT.