Artikel
1
1
Het is verboden als brandstof te gebruiken:
-
a.
gasolie met een zwavelgehalte van meer dan 0,20%, en met ingang van 1 januari 2008 gasolie met een zwavelgehalte van meer dan 0,10%;
-
b.
zware stookolie met een zwavelgehalte van meer dan 1%,
-
c.
aan boord van een binnenschip met ingang van 1 januari 2010 scheepsbrandstof met een zwavelgehalte van meer dan 0,1%, en
-
d.
andere brandstoffen, vast, vloeibaar of gasvormig, met uitzondering van dieselolie voor de scheepvaart en gasolie voor de scheepvaart, met een zwavelgehalte van meer dan 1,2%.
2
Het is voorts verboden stoffen als bedoeld in het eerste lid in te voeren, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren tenzij dit geschiedt aan een persoon of met een bestemming voor een persoon,
-
a.
die de stoffen, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, anders dan als brandstof of niet in Nederland gebruikt;
-
b.
die op grond van een krachtens artikel 3 verleende ontheffing bevoegd is de stoffen als brandstof te gebruiken;
-
c.
die op grond van artikel 2, derde tot en met zesde lid, bevoegd is de stoffen als brandstof te gebruiken.
3
Het is voorts verboden in de handel te brengen:
-
a.
dieselolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 1,5%, en
-
b.
gasolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 0,1%.
4
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Verdrag: het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);
-
b.
richtlijn 1999/32/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 (PbEU L 191);
-
c.
zware stookolie: zware stookolie als bedoeld in artikel 2, onder 1, van richtlijn 1999/32/EG;
-
d.
gasolie: gasolie als bedoeld in artikel 2, onder 2, van richtlijn 1999/32/EG;
-
e.
scheepsbrandstof: scheepsbrandstof als bedoeld in artikel 2, onder 3, van richtlijn 1999/32/EG;
-
f.
dieselolie voor de scheepvaart: dieselolie voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 2, onder 3a, van richtlijn 1999/32/EG;
-
g.
gasolie voor de scheepvaart: gasolie voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 2, onder 3b, van richtlijn 1999/32/EG;
-
h.
binnenschip: binnenschip als bedoeld in artikel 2, onder 3j, van richtlijn 1999/32/EG;
-
i.
in de handel brengen: in de handel brengen als bedoeld in artikel 2, onder 3k, van richtlijn 1999/32/EG;
-
j.
brandstofleveringsnota: document als bedoeld in artikel 4 bis, zesde lid, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 1999/32/EG in samenhang met voorschrift 18, derde lid, van Bijlage VI van het Verdrag;
-
k.
emissiereductietechnologie: emissiereductietechnologie als bedoeld in artikel 2, onder 3m, van richtlijn 1999/32/EG.
5
Het bevoegd gezag kan bij het nemen van een beslissing met betrekking tot omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
-
a.
een lagere waarde voor het zwavelgehalte voorschrijven dan de in het eerste lid, onder d, opgenomen waarde, doch geen lagere waarde dan 0,3%;
-
b.
indien voor een brandstof onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 14a van de Wet inzake de luchtverontreiniging reeds bij de vergunning een lagere waarde voor het zwavelgehalte was voorgeschreven dan de in het eerste lid opgenomen waarden, dat voorschrift handhaven.
6
Een wijziging van de artikelen genoemd in het vierde lid, onderdelen b tot en met k, gaat voor de toepassing van die onderdelen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
7
Een wijziging van het Verdrag, genoemd in het vierde lid, onderdeel a, en van het Verdrag, genoemd in artikel 2, vijfde lid, gaat voor de toepassing van dat onderdeel, respectievelijk dat artikellid, gelden met ingang van de dag waarop de wijziging internationaal in werking treedt, tenzij bij besluit van Onze Minister anders wordt bepaald.