Besluit van 25 januari 1977, houdende vaststelling van een algemeen reglement voor de dienst op de hoofd- en lokaalspoorwegen

Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 september 1976, nr. A-1/V 27470, Directoraat-Generaal van het Verkeer;
Gelet op de artikelen 27 en 33 van de Spoorwegwet, op artikel 4 van de Lokaalspoor- en Tramwegwet en op artikel II van de Overgangsbepalingen van de wet van 13 juli 1907 (Stb. 193);
De Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 1976, nr. 27);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 januari 1977, nr. A1/V25010, Directoraat-Generaal van het Verkeer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Verkorte titel

Dit reglement kan worden aangehaald onder de titel "Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen" of "RDHL".

Artikel

2

Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    de Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    ambtenaren belast met het toezicht: de ambtenaren, bedoeld in artikel 10 van de Spoorwegwet;

  • c.

    Directie: bestuurders van een spoorwegdienst als bedoeld in artikel 9 van de Spoorwegwet;

  • d.

    personeel: hoofdbeambten, beambten en bedienden van een spoorwegdienst, als bedoeld in de Spoorwegwet;

  • e.

    chef van de trein: hij, die het bevel over een trein voert;

  • f.

    machinist: hij, die een krachtvoertuig bedient;

  • g.

    overwegwachter: hij, die een krachtvoertuig bedient;

  • h.

    voertuig: elk voertuig, al dan niet geleed, ingericht om op spoorstaven te rijden;

  • i.

    locomotief: elk voertuig, voorzien van een eigen voortbewegingsinrichting, hoofdzakelijk bestemd om andere voertuigen op spoorstaven voort te bewegen en niet zelf ingericht voor het vervoer van personen, bagage, goederen, post of levende dieren, of een combinatie van deze voertuigen welke van één punt uit worden bediend;

  • j.

    treinstel: elk voertuig, voorzien van een eigen voortbewegingsinrichting met een vermogen aan de wielomtrek van meer dan 75 kW en ingericht voor het vervoer van personen, bagage, goederen, post of levende dieren;

  • k.

    krachtvoertuig: elke locomotief en elk treinstel;

  • l.

    rijtuig: elk voertuig zonder eigen voortbewegingsinrichting, bestemd om door middel van een krachtvoertuig te worden voortbewogen en geheel of gedeeltelijk ingericht voor het vervoer van personen, bagage of post, alsmede elk ander door de Directie als zodanig aangewezen voertuig;

  • m.

    wagen: elk voertuig zonder eigen voortbewegingsinrichting, bestemd om door middel van een krachtvoertuig te worden voortbewogen en ingericht voor het vervoer van goederen, post of levende dieren, alsmede elk ander door de Directie als zodanig aangewezen voertuig;

  • n.

    rollend materieel: elk krachtvoertuig, elk rijtuig en elke wagen;

  • o.

    bijzonder voertuig: elk voertuig, geen rollend materieel zijnde, dat op één of twee spoorstaven wordt of zal worden voortbewogen, dan wel zichzelf voortbeweegt of zal voortbewegen;

  • p.

    trein: een krachtvoertuig - indien met andere voertuigen verbonden, daarmede een geheel vormende - dat zich van een station naar een andere bestemming beweegt of bewegen gaat, of zich van die andere bestemming naar een station beweegt of bewegen gaat;

  • q.

    rangeerdeel: een krachtvoertuig, een rijtuig, een wagen of een aantal van deze voertuigen, aaneengesloten, geen trein zijnde;

  • r.

    station: gedeelte van de spoorweg bestemd en ingericht om treinen te doen stoppen, beginnen, eindigen, inhalen of kruisen en voorzien van ten minste één wissel, dat door treinen rechtstreeks in beide standen kan worden bereden, en tevens bestemd en ingericht om reizigers te laten in- en uitstappen en/of goederen aan te nemen en af te leveren; de Directie kan een zodanig gedeelte van de spoorweg, dat niet tevens is bestemd en ingericht om reizigers te laten in- en uitstappen en/of goederen aan te nemen en af te leveren, met een station gelijkstellen;

  • s.

    halte: gedeelte van de spoorweg bestemd en ingericht om reizigers te laten in- en uitstappen en/of goederen aan te nemen en af te leveren, niet zijnde een station;

  • t.

    hoofdspoor: een spoor dat in gewone omstandigheden door treinen wordt bereden, of een spoor, dat door de Directie als zodanig wordt aangewezen;

  • u.

    baanvak: gedeelte van de spoorweg tussen twee met name te noemen punten;

  • v.

    grensdienstbaanvak: baanvak tussen de Nederlandse grens en het uiterste station, waar personeel van een buitenlandse spoorwegdienst treinen aan personeel van een binnenlandse spoorwegdienst mag overgeven en van dat personeel mag overnemen;

  • w.

    overweg: gelijkvloerse kruising van een spoorweg en een weg;

  • x.

    overpad: overweg gelegen in een vrijliggend fietspad of voetpad;

  • ij.

    nacht: de tijd tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang;

  • z.

    goedgekeurde hogesnelheidstrein: rollend materieel dat een subsysteem vormt als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Spoorwegwet en waarvoor machtiging als bedoeld in artikel 7 van de Spoorwegwet is verleend of dat met toestemming van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in gebruik is genomen;

  • aa.

    hogesnelheidsinfrastructuur: infrastructuur die een subsysteem vormt als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Spoorwegwet;

  • ab.

    RandstadRail: de ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Locaalspoor- en Tramwegwet aangewezen locaalspoorweg Den Haag Centraal – Den Haag Laan van NOI – Zoetermeer, met de zijtak Leidschendam – Rotterdam;

  • ac.

    plusregio: regio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel

3

Toepasselijkheid van dit reglement

Dit reglement is van toepassing op alle spoorwegen, met uitzondering van:

  • a.

    de spoorwegen, die als tramwegen worden beschouwd;

  • b.

    de spoorwegen, die niet voor openbaar vervoer van personen of van goederen zijn opengesteld;

  • c.

    de spoorwegen, waarop geen ander vervoer plaats heeft dan personenvervoer binnen één gemeente, alsmede de daarmede gelijkgestelde spoorwegen of spoorweggedeelten.

Artikel

4

Benaming hoofdspoorwegen en lokaalspoorwegen

De spoorwegen, waarop dit reglement van toepassing is en die niet ingevolge artikel 1 van de Lokaalspoor- en Tramwegwet als lokaalspoorwegen worden beschouwd of daarmede zijn gelijkgesteld, worden in dit reglement aangeduid als hoofdspoorwegen.

Artikel

5

Bepalingen voor hoofd- en/of lokaalspoorwegen

De over de volle breedte van een bladzijde gedrukte bepalingen van dit reglement gelden voor hoofdspoorwegen en lokaalspoorwegen,

die op de linkerhelft van een bladzijde alleen voor hoofdspoorwegen,

die op de rechterhelft van een bladzijde alleen voor lokaalspoorwegen.

Artikel

6

Ontheffingen en afwijkingen voor buitenlandse spoorwegdiensten en voor grensdienstbaanvakken

Artikel

7

Ontheffingen en afwijkingen voor hoofd- en lokaalspoorwegen

Artikel

8

Ontheffingen en afwijkingen voor proefnemingen

Voor proefnemingen met betrekking tot het gebruik, de inspectie, het onderhoud alsmede de inrichting en de bediening van het rollend materieel en het gebruik, de inspectie en het onderhoud van technische systemen en hulpmiddelen voor de uitoefening van de dienst op de spoorweg, kan de Minister voor een door hem te bepalen termijn ontheffing verlenen of afwijkingen toestaan van bepalingen van dit reglement.

Artikel

9

Voorwaarden, welke aan ontheffingen en afwijkingen worden verbonden

Artikel

10

Beperking van bevoegdheden van de Directie

Hoofdstuk

II

De spoorweg en zijn vaste voorzieningen

Afdeling

I

Stations en halten

Artikel

12

Voorschriften betreffende orde en veiligheid op buitenpleinen en toegangen

Vervallen

Afdeling

II

Sporen en werken

Artikel

13

Eisen te stellen aan de bovenbouw en de kunstwerken; afstandaanduidingen

Artikel

14

Profiel van vrije ruimte; vrije-ruimtemerk

Artikel

15

Voorzieningen ten behoeve van derden

Het is aan anderen dan de Directie verboden zonder vergunning, verleend door of namens de Minister, op, in, boven of onder de spoorweg leidingen, werken, andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen, te doen aanbrengen, of te hebben, dan wel daarmede verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren.

Artikel

16

Onrechtmatige bediening, beschadiging en verontreiniging

Artikel

17

Onderhoud, bewaking en schouw

Afdeling

III

Afsluiting; overwegen

Artikel

18

Afsluiting van de spoorweg

Artikel

19

Afsluiting buiten de overwegen

Artikel

20

Beveiliging van en veiligheidsmaatregelen bij overwegen

Artikel

21

Bijzondere bepalingen voor overwegen beveiligd door sluitbomen

Artikel

22

Verlichting bij overwegen

Artikel

23

Verkeerstekens bij overwegen

Artikel

23a

Berijden van overwegen door spoorwegverkeer

Overwegen waarbij geen Andreaskruisen of hekken zijn geplaatst, mogen uitsluitend worden bereden nadat aan het wegverkeer een stopteken als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel e, is getoond.

Artikel

24

Gebruik van niet voor het openbaar verkeer openstaande wegen

Artikel

25

Overwegen ten behoeve van de spoorwegdienst, reizigers, verladers e.d.

Op overwegen uitsluitend ten behoeve van de spoorwegdienst, reizigers, verladers en dergelijke zijn de artikelen 18, 22 en 23 niet van toepassing. De Directie kan voorschrijven, dat beveiliging of veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel 20, dan wel andere beveiliging of veiligheidsmaatregelen, worden toegepast.

Afdeling

IV

Beveiliging

Artikel

26

Vaste seinen en spreekverbindingen

Artikel

27

Beschrijving en plaats van de seinen

Artikel

28

Seingeving

Artikel

29

Verband tussen seinen en wissels en beweegbare bruggen en tussen seinen onderling

Artikel

30

Door wachters te geven stopsein

De Directie wijst de seinhuizen en de brugposten aan, waar de wachter aan naderende treinen een stopsein moet kunnen geven.

Artikel

31

Automatische treinbeïnvloeding

Artikel

31a

Niet op RandstadRail van toepassing zijnde artikelen

De artikelen 21 en 30 zijn niet van toepassing op RandstadRail.

Hoofdstuk

III

Rollend materieel

Afdeling

I

Krachtvoertuigen

Artikel

32

Technische Eenheid van de Spoorwegen

Vervallen

Artikel

33

Verdere voorschriften betreffende de constructie van krachtvoertuigen

Artikel

34

Albums

In een als bijlage van het in artikel 44 bedoelde register bij te houden album worden opgenomen:

  • A.

    voor alle krachtvoertuigen:

    • a.

      de naam van de spoorwegdienst die het krachtvoertuig in gebruik neemt;

    • b.

      het volgnummer, het fabrieksnummer, de naam en de woonplaats van de fabrikant en het jaar waarin het krachtvoertuig is afgeleverd;

    • c.

      een korte omschrijving van het krachtvoertuig;

    • d.

      het type van de zelfwerkende rem;

    • e.

      het gewicht van het krachtvoertuig in dienstvaardige toestand, de grootste asdruk en het remgewicht;

    • f.

      de constructief toegestane snelheid.

  • B.

    voor krachtvoertuigen al dan niet rechtstreeks gedreven door een of meer verbrandingsmotoren:

    • a.

      het type en de hoofdafmetingen van de motoren;

    • b.

      het grootste toegelaten aantal omwentelingen van de motoren in de minuut;

    • c.

      het continuvermogen van de motoren in kW;

    • d.

      het type van de koelinrichting;

    • e.

      een opgave van de inhoud van de brandstoftanks;

    • f.

      het type van de krachtoverbrenging tussen de motoren en de aangedreven assen.

  • C.

    voor krachtvoertuigen gedreven door een of meer elektromotoren:

    • a.

      het type en de maximumspanning van de tractiemotoren;

    • b.

      het grootste toegelaten omwentelingen van de tractiemotoren in de minuut;

    • c.

      het aantal en het continuvermogen van de tractiemotoren in kW.

Artikel

35

Treinstellen

Op treinstellen zijn mede de bepalingen van de artikelen 37, 38 en 40 van toepassing.

Afdeling

II

Rijtuigen en wagens

Artikel

36

Technische Eenheid van de Spoorwegen

Vervallen

Artikel

37

Verdere voorschriften betreffende de constructie van rijtuigen en wagens

Alle rijtuigen en wagens moeten voorzien zijn van lantarenhouders of van vaste sluitseinen.

Artikel

38

Bijzondere voorschriften betreffende rijtuigen

Artikel

39

Stuurstandvoertuigen

Onder een stuurstandvoertuig wordt verstaan een voertuig, geen krachtvoertuig zijnde, dat voorzien is van apparatuur, waarmee alle voortbewegingsinrichtingen in de trein en het doorgaand zelfwerkend remsysteem kunnen worden bediend en gecontroleerd. Het moet verder voorzien zijn van de overige in artikel 33, eerste lid, genoemde inrichtingen, zulks onverminderd de ontheffingsmogelijkheid genoemd in het tweede lid van dat artikel.

Artikel

40

Opschriften op en in rijtuigen

Op een zichtbare plaats worden duidelijk aangegeven:

  • a.

    op rijtuigen bestemd voor het vervoer van reizigers: de klasse, met dien verstande, dat de aanduiding van de tweede klasse achterwege kan worden gelaten;

  • b.

    in elke afdeling: de klasse en het aantal zitplaatsen;

  • c.

    op elke eerste klasse balkon: de klasse;

  • d.

    in rijtuigen met een buitenbreedte van de bak van meer dan 2,90 meter:

een waarschuwing tegen het naar buiten steken van lichaamsdelen, bij elk raam, dat het naar buiten leunen toelaat.

Afdeling

III

Algemene bepalingen

Artikel

41

Omgrenzingsprofiel

Artikel

42

Asbelasting en gewicht per strekkende meter

De asbelasting en het gewicht per strekkende meter van rollend materieel mogen de voor de aarden baan, de bovenbouw en de kunstwerken toelaatbare belasting niet overschrijden. De constructie van rollend materieel moet zijn afgestemd op de toelaatbare belasting van de aarden baan, de bovenbouw en de kunstwerken.

Artikel

43

Aanschaffing

Alvorens rollend materieel wordt aangeschaft, wordt met het type door de Directie ingestemd. Op de desbetreffende tekeningen op een schaal van ten minste 1 : 100 worden onder meer aangegeven:

  • a.

    voor treinstellen en rijtuigen: het aantal zit- of ligplaatsen of bedden in elke afdeling en het aantal klapzittingen op elk balkon en, indien de Directie dit voorschrijft, het aantal staanplaatsen in elke afdeling en op elk balkon;

  • b.

    voor treinstellen en wagens: het draagvermogen voor vervoer van goederen.

Artikel

44

Indienststelling; register

Artikel

45

Wijziging

Wijziging van de bestemming of van de inrichting van rollend materieel, waardoor wordt afgeweken van de in artikel 43 bedoelde tekeningen, wordt door de Directie geaccordeerd.

Artikel

46

Onderhoud

Rollend materieel wordt volgens een door de Directie geaccordeerd schema voor periodiek onderhoud nauwkeurig onderzocht en in een zodanige staat gehouden, dat daaruit samengestelde treinen en rangeerdelen te allen tijde veilig kunnen rijden.

Artikel

47

Administratie

Artikel

48

Rollend materieel dat niet aan de spoorwegdienst toebehoort

Rollend materieel dat niet aan de spoorwegdienst toebehoort en niet valt onder artikel 49 kan onder de Directie te stellen voorwaarden op de spoorweg worden toegelaten.

Artikel

49

Gebruik van buitenlands rollend materieel

Rollend materieel behorend tot of opgenomen in het materieelpark van buitenlandse spoorwegdiensten mag op de spoorwegen hier te lande worden gebruikt, zonder dat de bepalingen van dit reglement, het onderzoek van rollend materieel betreffende, worden toegepast, mits:

  • a.

    dat rollend materieel, wat de algemene inrichting en de hoofdafmetingen betreft, niet meer afwijkt van de voorschriften van dit reglement dan zonder bezwaar voor de veiligheid kan worden toegelaten;

  • b.

    het uiterlijk aanzien geen twijfel laat aangaande de deugdelijkheid en de goede staat van onderhoud;

  • c.

    de rijtuigen en het voor vervoer van personen bestemde gedeelte van de treinstellen inwendig zindelijk onderhouden en niet minder goed ingericht zijn dan op de spoorwegen hier te lande gebruikelijk.

Artikel

50

Afwijkingen

Artikel

50a

Goedgekeurde hogesnelheidstreinen

Hoofdstuk

IV

Trein- en rangeerdienst

Artikel

51

Plaats van de krachtvoertuigen en de machinist in de trein

Artikel

52

Samenstelling van treinen; treinseinen

Artikel

53

Remmen

Artikel

54

Snelheid

Artikel

55

Nazien van de treinen

Artikel

56

Gereedschappen en seinmiddelen in de treinen

Elke trein wordt voorzien van de gereedschappen, nodig bij kleine ongevallen en herstellingen van het rollend materieel, alsmede van middelen voor het treffen van veiligheidsmaatregelen bij onregelmatigheden.

Artikel

57

Wijze van rijden bij dubbel spoor

Artikel

58

Treinbewegingen

Artikel

59

Uitvoering van de dienstregeling

Een trein mag vóór de in de dienstregeling aangegeven tijd rijden, mits:

  • a.

    het een baanvak betreft waar:

    • -

      alle sluitbomen, als bedoeld onder a van het eerste lid van artikel 20, zodanig in de beveiliging zijn opgenomen, dat de vaste seinen, die toegang geven tot de overweg alleen een seinbeeld kunnen tonen dat het voorbijrijden toelaat als de bomen zijn gesloten, of

    • -

      deze seinen en de bomen vanuit dezelfde post worden bediend;

  • b.

    het treinen betreft die niet voor het openbaar vervoer van reizigers bestemd zijn.

Artikel

60

Treinrapporten

Artikel

61

Rangeerdelen

Artikel

62

Stilstaande voertuigen en krachtvoertuigen in dienstvaardige staat

Maatregelen worden genomen om te beletten, dat op de sporen staande voertuigen door de wind of door andere onvoorziene omstandigheden in beweging worden gebracht en dat krachtvoertuigen zonder te zijn bediend in beweging komen.

Artikel

63

Bijzondere voertuigen

Voorschriften betreffende bijzondere voertuigen worden opgenomen in het Trein- en Rangeerdienstreglement, bedoeld in artikel 51.

Hoofdstuk

V

Bepalingen van verschillende aard

Afdeling

I

Dienstregeling

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Afdeling

II

Ongevallen en andere onregelmatigheden

Artikel

66

Maatregelen in verband met ongevallen en andere onregelmatigheden

Artikel

67

Hulp bij ongevallen

Artikel

68

Kennisgeving en onderzoek van ongevallen

Artikel

69

Openbaar onderzoek van ongevallen

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Personeel

Afdeling

I

Algemene bepalingen

Artikel

70

Algemene vereisten

Artikel

71

Personeel op de trein

Artikel

72

Leeftijd en vakbekwaamheid van krachtvoertuigpersoneel

Artikel

73

Bepalingen tot bevordering van de zorgvuldige uitoefening van de dienst

Artikel

74

Beëdiging van personeel

Vervallen

Artikel

75

Wijze van beëdiging

Vervallen

Artikel

76

Kleding en onderscheidingstekenen

Vervallen

Artikel

77

Personeel van een buitenlandse spoorwegdienst

Personeel van een buitenlandse spoorwegdienst kan op de spoorweg dienst doen onder de Directie te stellen voorwaarden; bij deze voorwaarden kan worden afgeweken van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel

78

Personen die niet tot het personeel behoren

Personen die niet tot het personeel behoren en niet vallen onder artikel 77 kunnen onder door de Directie te stellen voorwaarden:

  • a.

    tot de spoorweg worden toegelaten voor de bediening van het in artikel 48 bedoelde rollend materieel;

  • b.

    worden belast met de leiding van werkzaamheden aan de spoorweg met de daartoe behorende voorzieningen, zowel binnen als in de nabijheid van het profiel van vrije ruimte, bedoeld in artikel 14, of met de zorg voor het nemen van veiligheidsmaatregelen bij die werkzaamheden;

  • c.

    worden belast met de bediening en begeleiding van treinen, rangeerdelen en bijzondere voertuigen die voor de in onderdeel b bedoelde werkzaamheden worden ingezet.

Bij deze voorwaarden kan worden afgeweken van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Afdeling

II

Dienstvoorwaarden

Artikel

79

Goedkeuring en vaststelling van het Reglement Dienstvoorwaarden

Vervallen

Artikel

80

Inhoud van het Reglement Dienstvoorwaarden

Vervallen

Artikel

81

Wijziging van het Reglement Dienstvoorwaarden

Vervallen

Afdeling

III

Arbeids- en rusttijden

Artikel

82

Verklaring van enkele in deze afdeling gebruikte begrippen

Vervallen

Artikel

83

Algemene bepalingen

Vervallen

Artikel

84

Arbeidstijd

Vervallen

Artikel

85

Dienst

Vervallen

Artikel

86

Dagelijkse rusttijd

Vervallen

Artikel

87

Wekelijkse rusttijd en zondagsrust

Vervallen

Artikel

88

Nachtdienst

Vervallen

Artikel

89

Dienst doen van personeelsleden jonger dan 18 jaar

Vervallen

Artikel

90

Dienstroosters en administratie

Vervallen

Artikel

91

Ontheffingen

Vervallen

Artikel

92

Toegelaten afwijkingen en mededelingen

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

93

Artikel

94

De overwegen, welke bij inwerkingtreding van dit besluit worden beveiligd op één der in artikel 20 van dit besluit voorgeschreven wijzen, worden geacht te zijn beveiligd op grond van artikel 18, derde of vierde lid, van dit besluit. Met de uitvoering van de voorzieningen wordt geacht te zijn ingestemd krachtens artikel 20, vierde lid, van dit besluit. Andere of aanvullende maatregelen of voorzieningen worden geacht te zijn voorgeschreven op grond van artikel 20, vijfde of zesde lid, van dit besluit.

Artikel

95

De beschikkingen, genomen door de Minister krachtens artikel 9, eerste respectievelijk tweede lid, artikel 10, tweede respectievelijk derde lid, onderscheidenlijk artikel 12, eerste lid, tweede respectievelijk derde lid, eerste volzin van het Algemeen Reglement Dienst, worden, voor zover zij op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldig zijn, geacht te zijn genomen krachtens artikel 21, eerste respectievelijk tweede lid, artikel 22, eerste respectievelijk tweede lid, onderscheidenlijk artikel 23, tweede, derde, vierde respectievelijk vijfde lid, van dit besluit.

Artikel

96

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

97

Ingetrokken worden:

  • a.

    Ons besluit van 15 mei 1933, Stb. 277, houdende vaststelling van een algemeen reglement voor de dienst op de spoorwegen;

  • b.

    Ons besluit van 16 maart 1935, Stb. 142, tot vaststelling van een algemeen reglement voor de dienst op de locaalspoorwegen;

  • c.

    Ons besluit van 9 augustus 1922, Stb. 490, betreffende de wijze van afsluiting der spoorwegen.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
Juliana
De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Westerterp
De Minister van Justitie, Van Agt

Inhoud RDHL

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

1.

Verkorte titel

2.

Begripsomschrijvingen

3.

Toepasselijkheid van dit reglement

4.

Benaming hoofdspoorwegen en lokaalspoorwegen

5.

Bepalingen voor hoofd- en/of lokaalspoorwegen

6.

Ontheffingen en afwijkingen voor buitenlandse spoorwegdiensten en voor grensdienstbaanvakken

7.

Ontheffingen en afwijkingen voor lokaalspoorwegen

8.

Ontheffingen en afwijkingen voor proefnemingen

9.

Voorwaarden, welke aan ontheffingen worden verbonden

10.

Beperkingen van bevoegdheden van de Directie

Hoofdstuk II

De spoorweg en zijn vaste voorzieningen

Afdeling I

Stations en halten

11.

Inrichting van stations en halten

12.

Voorschriften betreffende orde en veiligheid op buitenpleinen en toegangen

Afdeling II

Sporen en werken

13.

Eisen te stellen aan de bovenbouw en de kunstwerken; afstandaanduidingen

14.

Profiel van vrije ruimte

15.

Voorzieningen ten behoeve van derden

16.

Onrechtmatige bediening, beschadiging en verontreiniging

17.

Onderhoud, bewaking en schouw

Afdeling III

Afsluiting; overwegen/kol>

18.

Afsluiting van de spoorweg

19.

Afsluiting buiten de overwegen

20.

Beveiliging van en veiligheidsmaatregelen bij overwegen

21.

Bijzondere bepalingen voor overwegen beveiligd door sluitbomen

22.

Verlichting bij overwegen

23.

Verkeerstekens bij overwegen

24.

Gebruik door wegverkeer van overwegen en van openbare wegen, waarin een lokaal spoor is gelegen

25.

Overwegen ten behoeve van de spoorwegdienst, reizigers e.d.

Afdeling IV

Beveiliging

26.

Vaste seinen en spreekverbindingen

27.

Beschrijving en plaats van de seinen

28.

Seingeving

29.

Verband tussen seinen en wissels en beweegbare bruggen en tussen seinen onderling

30.

Door wachters te geven stopsein

31.

Automatische treinbeïnvloeding

Hoofdstuk III

Rollend materieel

Afdeling I

Krachtvoertuigen

32.

Technische Eenheid van de Spoorwegen

33.

Verdere voorschriften betreffende de constructie van krachtvoertuigen

34.

Albums

35.

Motortreinstellen

Afdeling II

Rijtuigen en wagens

36.

Technische Eenheid van de Spoorwegen

37.

Verdere voorschriften betreffende de constructie van rijtuigen en wagens

38.

Bijzondere voorschriften betreffende rijtuigen

39.

Stuurstandvoertuigen

40.

Opschriften op en in rijtuigen

Afdeling III

Algemene bepalingen

41.

Omgrenzingsprofiel

42.

Asbelasting en gewicht per strekkende meter

43.

Aanschaffing

44.

Indienststelling; register

45.

Wijziging

46.

Onderhoud

47.

Administratie

48.

Rollend materieel dat niet aan de spoorwegdienst toebehoort

49.

Gebruik van buitenlands rollend materieel

50.

Afwijkingen

50a.

Goedgekeurde hogesnelheidstreinen

Hoofdstuk IV

Trein- en rangeerdienst

51.

Plaats van de krachtvoertuigen en de machinist in de trein

52.

Samenstelling van treinen; treinseinen

53.

Remmen

54.

Snelheid

55.

Nazien van de treinen

56.

Gereedschappen en seinmiddelen in de treinen

57.

Wijze van rijden bij dubbel spoor

58.

Treinbewegingen

59.

Uitvoering van de dienstregeling

60.

Treinrapporten

61.

Rangeerdelen

62.

Stilstaande voertuigen en krachtvoertuigen in dienstvaardige staat

63.

Bijzondere voertuigen

Hoofdstuk V

Bepalingen van verschillende aard

Afdeling I

Dienstregeling

64.

Ontwerp en goedkeuring van de dienstregeling

65.

Bekendmaking en wijziging van de dienstregeling

Afdeling II

Ongevallen en andere onregelmatigheden

66.

Maatregelen in verband met ongevallen en andere onregelmatigheden

67.

Hulp bij ongevallen

68.

Kennisgeving en onderzoek van ongevallen

69.

Openbaar onderzoek van ongevallen

Hoofdstuk VI

Personeel

Afdeling I

Algemene bepalingen

70.

Algemene vereisten

71.

Personeel op de trein

72.

Leeftijd en vakbekwaamheid van krachtvoertuigpersoneel

73.

Bepalingen tot bevordering van de zorgvuldige uitoefening van de dienst

74.

Beëdiging van personeel

75.

Wijze van beëdiging

76.

Kleding en onderscheidingstekenen

77.

Personeel van een buitenlandse spoorwegdienst

78.

Personen die niet tot het personeel behoren

Afdeling II

Dienstvoorwaarden

79.

Goedkeuring en vaststelling van het Reglement Dienstvoorwaarden

80.

Inhoud van het Reglement Dienstvoorwaarden

81.

Wijziging van het Reglement Dienstvoorwaarden

Afdeling III

Arbeids- en rusttijden

82.

Verklaring van enkele in deze afdeling gebruikte begrippen

83.

Algemene bepalingen

84.

Arbeidstijd

85.

Dienst

86.

Dagelijkse rusttijd

87.

Wekelijkse rusttijd en zondagsrust

88.

Nachtdienst

89.

Dienst doen van personeelsleden jonger dan 18 jaar

90.

Dienstroosters en administratie

91.

Ontheffingen

92.

Toegelaten afwijkingen en mededelingen

Hoofdstuk VII

93 t/m 97.

Overgangs- en slotbepalingen

Bijl. A:.

Normaal profiel van vrije ruimte

Bijl. B:.

Kinematisch omgrenzingsprofiel

Bijlage

A

( art. 14 RDHL)

Bijlage

B

( art. 41 RDHL)