Wet van 25 maart 1981, tot uitvoering van artikel IV van het op 10 april 1972 te Londen, Moskou en Washington tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb. 1972, 142)

Uitvoeringswet verdrag biologische wapens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van artikel IV van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb. 1972, 142);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is het een ieder verboden biologische agentia te ontwikkelen, te produceren, in voorraad te hebben of op enigerlei andere wijze te verwerven of te bezitten, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze zijn of zullen worden bestemd om als strijdmiddel te worden gebruikt.

Artikel

4

Het is een ieder verboden wapens, uitrusting of verspreidingsmiddelen te ontwikkelen, te produceren, in voorraad te hebben of op enigerlei andere wijze te verwerven of te bezitten, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze zijn of zullen worden bestemd om te dienen voor het gebruik van biologische agentia als strijdmiddel.

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Een ieder die bij de uitvoering van deze wet de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden is verplicht tot geheimhouding daarvan tenzij uit hoofde van het ambt dat hij bekleedt enig ander voorschrift van toepassing is.

Artikel

7a

Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat:

  • a.

    hij die een voorschrift overtreedt, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en derde lid, 3 en 4, als schuldig aan een overtreding wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie;

  • b.

    hij die een voorschrift overtreedt, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en derde lid, 3 en 4, als schuldig aan een misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het feit opzettelijk is begaan;

  • c.

    hij die een voorschrift overtreedt, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en derde lid, 3 en 4, als schuldig aan een misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het feit opzettelijk is begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 84b van het Wetboek van Strafrecht BES, dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 84a van dat wetboek voor te bereiden of gemakkelijk te maken;

  • d.

    in afwijking van artikel 5 in plaats van de in artikel 7, onder e, van de Wet op de economische delicten bedoelde voorwerpen worden bedoeld de voorwerpen die behoren tot de onderneming van degene die overeenkomstig deze wet is veroordeeld en voor zover deze voorwerpen soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het delict verband houden met die, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES.

  • e.

    in afwijking van artikel 1, tweede lid:

    • 1°.

      met controle op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

      • de bij besluit van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ieder voor zoveel het hem aangaat, aangewezen ambtenaren;

      • de bij of krachtens artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen ambtenaren, en

    • 2°.

      de onder 1° bedoelde ambtenaren – voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van voornoemde controlerende taak nodig is – bevoegd zijn:

      • inzage te vorderen van gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken;

      • elke plaats te betreden;

      • zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen en daartoe verpakkingen te openen;

      • vervoermiddelen en daarmee vervoerde lading te onderzoeken.

Artikel

8

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

9

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lage Vuursche
Beatrix
De Minister van Justitie, J. de Ruiter
De Minister van Landbouw en Visserij, G. J. M. Braks
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, L. Ginjaar
De Minister van Buitenlandse Zaken, C. A. van der Klaauw
De Minister van Defensie, De Geus
De Minister van Justitie, J. de Ruiter