Wet van 22 mei 1981, houdende regelen inzake het onttrekken van grondwater en het kunstmatig infiltreren van water in de bodem

Grondwaterwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, teneinde een goed beheer van het grondwater te bevorderen, wenselijk is regelen te stellen inzake het onttrekken van grondwater alsmede inzake het daarvoor kunstmatig in de bodem brengen van water;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Afdeling

1

Begripsbepaling

Artikel

1

Afdeling

2

Adviesorganen

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

6a

Vervallen

Artikel

6b

Vervallen

Artikel

6c

Vervallen

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Afdeling

4

Registratie

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Afdeling

5

Verbodsbepaling

Artikel

14

Artikel

14a

Artikel

14b

Artikel

15

Afdeling

6

Algemene regels

Artikel

15a

Artikel

15b

De regels bedoeld in artikel 15a, eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

  • a.

    het melden van inrichtingen waarop artikel 11, eerste lid, niet van toepassing is op grond van een aanwijzing als bedoeld in artikel 11, derde lid, en

  • b.

    de perioden waarin, het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder het onttrekken slechts mag plaatsvinden.

Hoofdstuk

II

Vergunningen

Afdeling

1

Verlening of wijziging van een vergunning

Artikel

16

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Artikel

21

Indien ten tijde van de behandeling van de aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning de gevolgen van het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water onvoldoende kunnen worden beoordeeld, kan de vergunning voor een proefperiode worden verleend. Na afloop van die periode kan de vergunning een of meerdere malen opnieuw voor een proefperiode worden verleend. De proefperiode wordt in de vergunning ten hoogste op vijf jaren gesteld, met dien verstande, dat de gezamenlijke proefperioden een periode van tien jaren niet mogen overtreffen.

Afdeling

2

Wijziging of intrekking van vergunningvoorschriften; intrekking van de vergunning

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Afdeling

3

Verdere bepalingen inzake vergunningen

Artikel

28

Indien een inrichting is gelegen in meer dan één provincie, kunnen de colleges van gedeputeerde staten van deze provincies bij gemeenschappelijke beschikking bepalen dat de gegevens bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder c, voor deze inrichting slechts behoeven te worden verstrekt aan één van deze colleges.

Artikel

29

Indien de inrichting door middel waarvan wordt of zal worden onttrokken, zich bevindt in een gebied dat in meer dan één provincie is gelegen, of indien het infiltreren in een zodanig gebied plaats vindt of zal vinden, worden de beschikkingen krachtens de artikelen 14, 22-25, 31 en 40-42, door de betrokken colleges van gedeputeerde staten gemeenschappelijk gegeven. Indien deze colleges niet tot overeenstemming kunnen komen, doen zij hiervan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk één jaar na de indiening van de aanvraag of het verzoek mededeling aan Onze Minister, die alsdan de beschikking geeft. Deze beschikking wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een beschikking van gedeputeerde staten.

Artikel

30

De artikelen 8.27 en 21.1 en hoofdstuk 19 van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen en wijzigen van vergunningen, het wijzigen van vergunningvoorschriften en het intrekken van vergunningen, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 8.27 onder "Onze Minister" wordt verstaan: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en dat laatstgenoemde minister bij de toepassing van dat artikel rekening houdt met de nota, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de waterhuishouding.

Hoofdstuk

III

Gedoogplichten

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Rechthebbenden ten aanzien van enige onroerende zaak, waarin het grondwater invloed ondergaat door een onttrekking of een infiltratie krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, zijn verplicht die onttrekking of die infiltratie te gedogen, onverminderd het bepaalde in artikel 35, eerste, tweede en derde lid.

Hoofdstuk

IV

Schadevergoeding

Artikel

34

De schade tengevolge van het in de artikelen 31 en 32 bedoelde onderzoek wordt vergoed door de provincie onderscheidenlijk door degene op wiens verzoek voor het onderzoek een gedoogplicht is opgelegd. De vordering tot schadevergoeding staat ter kennisneming van de rechtbank van het arrondissement, waarin de gronden of wateren ten aanzien waarvan een gedoogplicht is opgelegd geheel of gedeeltelijk zijn gelegen. De vordering tot schadevergoeding wordt behandeld en beslist door de kantonrechter van de rechtbank.

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Indien een onroerende zaak is gelegen in een gebied waarin de grondwaterstand invloed ondergaat van meer dan één onttrekking en blijkens het onderzoek van de commissie van deskundigen niet of niet binnen redelijke termijn is vast te stellen door welke onttrekking de schade die die onroerende zaak ondervindt, wordt veroorzaakt, kennen gedeputeerde staten de rechthebbende ten aanzien van die onroerende zaak op zijn verzoek een vergoeding van de kosten van ondervanging der schade of schadevergoeding toe. De rechthebbende is in dat geval gehouden tot overdracht van de rechten welke hij tegenover derden mocht kunnen doen gelden.

Artikel

41

Artikel

42

Hoofdstuk

V

Beroep

Artikel

44

Vervallen

Artikel

45

Vervallen

Artikel

46

Vervallen

Artikel

47

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Heffingen

Artikel

48

Hoofdstuk

VIA

Verdere bepalingen

Artikel

48a

Vervallen

Artikel

48b

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Handhaving

Artikel

49

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren.

Artikel

50

Vervallen

Artikel

51

Vervallen

Artikel

52

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

In afwijking van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, sub c, betreft de daar bedoelde opgave welke plaatsvindt in de maand januari, volgende op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, alleen de voorafgaande kwartalen sinds dat tijdstip.

Artikel

56

Provinciale staten stellen het in artikel 8 bedoelde plan voor de eerste maal vast binnen drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

57

Vervallen

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Vervallen

Artikel

62

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lage Vuursche
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. S. Tuijnman
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, L. Ginjaar
De Minister van Justitie, J. de Ruiter