Artikel
1
2
In dit besluit wordt onder «activiteit», «ingekapselde bron» en «open bron» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt onder «activiteit», «ingekapselde bron» en «open bron» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het vervoeren van splijtstoffen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 272,27.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:
€ 3 403,35, indien de vergunning wordt verleend ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;
€ 680,67, indien de vergunning wordt verleend ten behoeve van een andere inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet;
€ 403,86, indien de vergunning niet wordt verleend ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, ingeval de activiteit van de bij dat voorhanden hebben of zich ontdoen betrokken splijtstoffen meer bedraagt dan:
3,7 gigabecquerel (100 millicurie) bij de zeer hoog radiotoxische nucliden,
37 gigabecquerel (1 curie) bij de hoog radiotoxische nucliden,
370 gigabecquerel (10 curie) bij de matig radiotoxische nucliden,
3,7 terabecquerel (100 curie) bij de laag radiotoxische nucliden.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht een bedrag te betalen van:
€ 202 839,76, indien het betreft een inrichting voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;
€ 6 761,33, indien het een andere inrichting betreft.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het in werking brengen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht een bedrag te betalen van:
€ 202 839,76, indien het betreft een inrichting voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;
€ 6 761,33, indien het een andere inrichting betreft.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht, zolang de vergunning van kracht is, jaarlijks een bedrag te betalen van:
€ 521 847,25, indien het betreft een inrichting voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;
€ 15 655,42, indien het een andere inrichting betreft.
Hij, aan wie vergunning wordt verleend voor het aanbrengen in een vaartuig van een uitrusting als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 463), dan wel voor het aanbrengen in een Nederlands vaartuig van een uitrusting als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van genoemd besluit, is verplicht een bedrag te betalen van € 202 839,76.
Hij, aan wie vergunning wordt verleend voor het aangebracht houden of wijzigen van een uitrusting als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het in het eerste lid genoemde besluit, of van een in een Nederlands vaartuig aangebrachte uitrusting als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van dat besluit, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 2 722,68.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend om radioactieve stoffen te bereiden, voorhanden te hebben of toe te passen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:
ƒ 600, indien het een ingekapselde bron betreft waarvan de activiteit meer bedraagt dan een miljoen maal de waarden, genoemd in de bij het Besluit stralingsbescherming behorende bijlage 1, tabel 1;
ƒ 750, indien het een open bron betreft, waarvan de activiteit gelijk is aan, of meer bedraagt dan honderdmaal, doch niet meer dan honderd duizend maal de waarden, genoemd in de bij het Besluit stralingsbescherming behorende bijlage 1, tabel 1;
ƒ 1200, indien het een open bron betreft, waarvan de activiteit hoger is dan de onder b bedoelde waarden.
Artikel 25, derde en vierde lid, van het Besluit stralingsbescherming is van overeenkomstige toepassing.
Vervallen
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het vervoeren van radioactieve stoffen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 272,27.
Hij, aan wie een vergunning wordt verleend als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:
€ 1 361,34, indien het betreft een toestel als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder c, van dat besluit;
€ 304,03, en, ingeval de vergunning wordt verleend voor meer dan één toestel, € 36,30 voor elk extra toestel, indien het betreft een toestel als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a of b, van dat besluit.
Hij, aan wie een vergunning is verleend voor het vervoeren van splijtstoffen of radioactieve stoffen of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer, is, indien daaraan het voorschrift is verbonden, dat het vervoer of het voorhanden hebben dient te geschieden onder rijksgeleide of onder rijkstoezicht, verplicht aan de staat te betalen een bedrag, dat wordt berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 52 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen (Stb. 1968 207), met dien verstande, dat aldaar telkens in plaats van "afzender" wordt gelezen: "vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft".
Indien gelijktijdig aan dezelfde persoon meerdere, met elkaar samenhangende vergunningen worden verleend, waarvoor bijdragen als in dit besluit bedoeld verschuldigd zijn, is slechts één bijdrage verschuldigd, waarvan het bedrag gelijk is aan het hoogste van de bedragen, welke op grond van dit besluit ter zake van die vergunningen verschuldigd zouden zijn.
Indien een vergunning wordt verleend voor het oprichten of in werking brengen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, dan wel voor het in een vaartuig aanbrengen, aangebracht houden of wijzigen van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet en ten aanzien van die inrichting of uitrusting in hetzelfde vaartuig reeds een vergunning als hiervoor bedoeld gold ten behoeve van een ander, in wiens plaats de aanvrager treedt, is geen bijdrage als in dit besluit bedoeld verschuldigd.
Indien een vergunning wordt verleend voor een handeling, waarvoor ingevolge artikel 15, onder a, 29 of 34 van de wet een vergunning is vereist, en voor een gelijke handeling reeds een overeenkomstige vergunning gold ten behoeve van een ander, in wiens plaats de aanvrager treedt, is geen bijdrage als in dit besluit bedoeld verschuldigd.
De verplichting tot het betalen van een in dit besluit vastgestelde bijdrage ontstaat op de dag waarop de beroepstermijn met betrekking tot de beschikking, waarbij de vergunning werd verleend, is verstreken of, indien beroep is ingesteld, waarop op het beroep is beslist.
Indien het betreft een jaarlijkse bijdrage als bedoeld in artikel 5, tweede lid, ontstaat de verplichting tot betalen voor de eerste maal op de eerste dag waarop de betrokken vergunning van kracht is nadat dertig dagen zijn verstreken sinds de dag, waarop de beschikking, waarbij de vergunning werd verleend, is verzonden en vervolgens elk volgend jaar op dezelfde dag als waarop de verplichting voor de eerste maal ontstond.
Onze Minister, wie het aangaat, deelt aan de betrokkene mede, welke bijdrage deze is verschuldigd, op welke wijze betaling van de bijdrage kan plaatsvinden en binnen welke termijn deze dient te geschieden.
Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval een vergunning als daar bedoeld is verleend vóór het in werking treden van dit besluit.
Ingeval op de dag van in werking treden van dit besluit de vergunning van kracht is en dertig dagen zijn verstreken sinds de dag, waarop de beschikking, waarbij de vergunning werd verleend, is verzonden, ontstaat de verplichting tot betalen in afwijking van artikel 14, tweede lid, voor de eerste maal op de dag van in werking treden van dit besluit en vervolgens elk volgend jaar op dezelfde dag als waarop de verplichting voor de eerste maal ontstond.
Het Bijdragenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 475) wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.