Artikel
1
Begripsbepalingen
In deze wet wordt verstaan onder:
-
a.
"Onze Minister": Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
-
b.
"instelling": een instelling voor onderwijs die uitgaat van een natuurlijke persoon dan wel van een privaatrechtelijke rechtspersoon;
-
c.
"bevoegd gezag": de natuurlijke persoon van wie de instelling uitgaat dan wel het orgaan van de rechtspersoon dat bevoegd is terzake van de instelling rechtshandelingen te verrichten;
-
d.
"de inspectie": de inspectie bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, voor zover belast met taken op het gebied van het onderwijs waarop deze wet van toepassing is;
-
e.
"schriftelijk onderwijs": onderwijs waarbij de communicatie tussen cursist en instelling zich geheel of in hoofdzaak voltrekt door geregelde uitwisseling van het gedrukte en geschreven woord al dan niet in combinatie met visuele, auditieve, audiovisuele of andere hulpmiddelen;
-
f.
"auteur": hij die ten behoeve van het schriftelijk onderwijs door het bevoegd gezag is belast met het samenstellen en bijhouden van de schriftelijke lessen dan wel de daarbij behorende hulpmiddelen, dan wel beide;
-
g.
"docent": hij die door het bevoegd gezag is belast met het geven van mondelinge lessen dan wel het corrigeren en van aanwijzingen voorzien van het door cursisten ingezonden werk dan wel beide;
-
h.
"cursus": een educatieve activiteit, waarbij door interactie tussen docent en cursist met een vooropgezet leerdoel een afgeronde hoeveelheid kennis, vaardigheid of attitudes wordt overgedragen. Indien een instelling ten behoeve van een wederpartij slechts een deel van de cursus verzorgt, wordt dit deel als cursus aangemerkt;
-
i.
"deelexamen": een voor de cursist op zich staand examen in een examenvak.