Wet van 11 juni 1986, houdende regels inzake de opheffing van de organisatie bescherming bevolking en het treffen van enige daarmee verband houdende voorzieningen

Intrekkingswet BB

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatie bescherming bevolking op te heffen en met het oog daarop de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404) en enige andere wetten of onderdelen daarvan in te trekken alsmede enige daarmee verband houdende voorzieningen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Begripsbepaling

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b.

    liquidatie: het geheel van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen en overige handelingen, dat is gericht op de opheffing van de organisatie bescherming bevolking en op de vereffening van het vermogen van die organisatie, daaronder begrepen de vaststelling van de voorlopige liquidatierekening en de vereffening van het liquidatiesaldo;

  • c.

    kringraad: de kringraad, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder b. van de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404);

  • d.

    bevoegd gezag van de noodwacht: het gezag van de gemeentelijke, kring-, provinciale en rijksnoodwacht (burgemeester, respectievelijk kringraad, Commissaris van de Koningin, Minister van Binnenlandse Zaken);

  • e.

    noodwachter: degene, die is benoemd dan wel in dienst genomen op grond van artikel 9 van de Wet op de noodwachten (Stb. 1971, 61);

  • f.

    onroerende zaken: de grond, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, in eigendom van de kringen bescherming bevolking, de commandoposten daaronder niet begrepen.

Hoofdstuk

II

De intrekking

Artikel

2

Hoofdstuk

III

Algemene bepalingen met betrekking tot de liquidatie

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

7

De liquidatierekening wordt binnen een maand na de datum, waarop het geheel van rechtshandelingen en overige handelingen, dat is gericht op de opheffing van de organisatie bescherming bevolking, is voltooid, voorlopig vastgesteld en wordt door de kringraad onderscheidenlijk het bestuur van de gemeente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, ter definitieve vaststelling aan gedeputeerde staten en ter kennisneming aan Onze Minister gezonden.

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Hoofdstuk

IV

Bijzondere bepalingen met betrekking tot personeel en materieel

§

1

Personeel

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Indien een noodwachter, die op grond van het bepaalde in deze wet is ontslagen, uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, komt deze bezoldiging ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

Artikel

19

Artikel

20

De hoedanigheid, bedoeld in artikel 7, onder b, c, d, f en g van de Wet op de noodwachten, vervalt van rechtswege met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

21

§

2

Materieel

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Hoofdstuk

V

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

26

Onze Minister vergoedt volgens door hem te stellen regels de kosten, die voor de provincies, de kringen, de gemeenten, die niet behoren tot een op grond van de Wet bescherming bevolking gevormde kring en de gemeenten, die op grond van artikel 5, eerste lid, zijn belast met de voortzetting van de liquidatie, voortvloeien uit het bepaalde in deze wet.

Artikel

27

Onze Minister kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze wet.

Artikel

28

Het Ambtenarenreglement noodwachters alsmede het Arbeidsovereenkomstenbesluit noodwachters worden bij koninklijk besluit op een in dat besluit te bepalen tijdstip ingetrokken.

Artikel

29

Het Besluit Bedrijfszelfbescherming (Stb. 1958, 147), het Besluit bescherming waterleidingbedrijven (Stb. 1963, 361), alsmede het Besluit bescherming gas- en electriciteitsbedrijven (Stb. 1957, 580) blijven van kracht totdat zij worden vervangen of ingetrokken.

Artikel

30

Artikel

31

De archiefbescheiden van de kring worden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente waar de kring zijn zetel heeft, met inachtneming van de bepalingen van de Archiefwet 1995 (Stb. 276).

Artikel

33

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

34

Deze wet kan worden aangehaald als Intrekkingswet BB.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Van Amelsvoort
De Minister van Justitie a.i., R. W. de Korte