Besluit van 18 november 1986, houdende uitvoering van de artikele 4, eerste lid, 5, 6, vierde lid, 13, eerste lid, onder a, tweede en derde lid, 14, zevende en negende lid, 15, tweede lid, 16, vierde lid, 19, derde en vierde lid, 65, derde lid, en 67, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen

Kennisgevingsbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 februari 1986, no. MJZ 1226008, Centrale Directie Juridische Zaken, mede uit naam van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mr. A. Kappeyne van de Coppello;
Gelet op de artikelen 4, eerste lid, 5, 6, vierde lid, 13, eerste lid, onder a, tweede en derde lid, 14, zevende en negende lid, 15, tweede lid, 16, vierde lid, 19, derde en vierde lid, 65, derde lid, en 67, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1985, 639);
De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1986, no.W08.86.0085.);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 november 1986, no. MJZ 11N6002, Centrale Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Algemeen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet milieugevaarlijke stoffen;

  • b.

    polymeer: stof die:

    • 1°.

      bestaat uit moleculen die worden gekenmerkt door een opeenvolging van één of meer soorten monomeereenheden, waarbij onder monomeereenheid wordt verstaan de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer;

    • 2°.

      bestaat uit moleculen die zijn verdeeld over een reeks molecuulgewichten, waarbij de verschillen in molecuulgewicht in de eerste plaats het gevolg zijn van verschillen in aantal monomeereenheden;

    • 3°.

      een gewichtsmeerderheid bevat van moleculen die bestaan uit ten minste drie monomeereenheden die op covalente wijze aan ten minste een andere monomeereenheid of andere reactieve stof zijn gebonden;

    • 4°.

      bestaat uit minder dan een gewichtsmeerderheid van moleculen van hetzelfde molecuulgewicht.

§

2

Eerste kennisgeving

Artikel

2

(handelskennisgeving)

Artikel

2a

Artikel

2b

Artikel

2c

Artikel

2d

Artikel

2e

Het is verboden een stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, in Nederland in te voeren, dan wel aan een ander ter beschikking te stellen:

  • a.

    indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 2a, eerste of tweede lid is gedaan: binnen 30 dagen nadat Onze Minister die kennisgeving heeft ontvangen blijkens het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, tenzij Onze Minister anders bepaalt;

  • b.

    indien Onze Minister overeenkomstig artikel 2d, eerste lid, aan degene die een kennisgeving als bedoeld in artikel 2a, eerste of tweede lid , heeft gedaan, heeft medegedeeld dat de kennisgeving aan het bij of krachtens artikel 4 of 5 van de wet bepaalde voldoet: binnen 15 dagen nadat Onze Minister die kennisgeving heeft ontvangen blijkens het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet.

Artikel

2f

Onze Minister kan bepalen dat degene die een kennisgeving doet als bedoeld in artikel 2 of artikel 2a die betrekking heeft op een polymeer, in afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 2a, eerste en tweede lid, met betrekking tot die stof de door Onze Minister aan te wijzen gegevens dient over te leggen.

Artikel

3

(produktiekennisgeving)

Artikel

4

(onderzoekmethoden)

Artikel

5

(onderzoekvoorwaarden)

§

3

Aanvullende meldingen en onderzoeken

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

8a

Indien voor een buiten de Europese Economische Ruimte vervaardigde stof meer dan één kennisgeving is gedaan en deze kennisgevingen betrekking hebben op een stof die is vervaardigd door dezelfde fabrikant, en de totaal ingevoerde hoeveelheid van de stof de grens bereikt van 10 ton per jaar per fabrikant of 50 ton in totaal per fabrikant, 100 ton per jaar per fabrikant of 500 ton in totaal per fabrikant of 1000 ton per jaar per fabrikant of 5000 ton in totaal per fabrikant:

  • a.

    deelt Onze Minister aan de in Nederland gevestigde kennisgevers de identiteit van alle andere kennisgevers mede en

  • b.

    wijst hij daarbij op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de kennisgevers om aanvullende proeven als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de richtlijn te doen.

§

4

Uitzonderingsbepalingen

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Vervallen

§

5

Verdere bepalingen

Artikel

14

De gegevens, bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 13, eerste lid, 14, tweede lid, 15, tweede lid, en 16, eerste lid, van de wet, onderscheidenlijk in de artikelen 10, tweede lid, 11, derde lid, en 12, vijfde en zesde lid kunnen door Onze Minister dan wel Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden toegezonden aan:

  • a.

    het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu;

  • b.

    de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuur Wetenschappelijk Onderzoek (TNO).

Artikel

15

Strafbepaling

Onverminderd artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet is een gedraging in strijd met artikel 2e of met de artikelen 10 tot en met 12 een strafbaar feit.

Artikel

16

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

16a

Artikel

16b

Met betrekking tot stoffen die door het in werking treden van artikel 1, onder b, niet als polymeer worden aangemerkt, zijn de artikelen 3 tot en met 18 van de wet, voor zover deze artikelen betrekking hebben op het in Nederland invoeren of het in de Europese Economische Ruimte aan een ander ter beschikking stellen van een stof, niet van toepassing indien degene die deze stoffen invoert of ter beschikking stelt, aantoont dat zij vóór 31 oktober 1993 in de Europese Gemeenschappen werden ingevoerd of aan een ander ter beschikking werden gesteld.

Artikel

17

Artikel

18

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, E. H. T. M. Nijpels
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes

Beginselen voor goede laboratoriumpraktijk (OESO)

Vervallen