Artikel
1
In dit besluit wordt verstaan onder de wet:
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Stb. 1987, 281).
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder de wet:
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Stb. 1987, 281).
Voor de toepassing van artikel 5, tweede lid, 2° en 3°, en derde lid, 2°, van de wet wordt onder inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven verstaan:
winst uit bedrijf en zelfstandig uitgeoefend beroep;
opbrengst van arbeid als bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 5a van het Inkomensbesluit IOAW;.
behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven, als bedoeld in artikel 7 van het Inkomensbesluit IOAW.
Onder inkomen in verband met arbeid, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt mede verstaan een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Stb. 1987, 92).
Behoudens het bepaalde in artikel 3, derde lid, wordt onder inkomen uit of in verband met arbeid, als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, niet verstaan het inkomen van de echtgenoot.
Onder winst, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt verstaan:
de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1. van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, indien de gewezen zelfstandige het bedrijf of beroep heeft uitgeoefend in de vorm van een éénmanszaak, maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap;
hetgeen ingevolge het bepaalde bij of krachtens Hoofdstuk II van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 als winst wordt beschouwd, indien de gewezen zelfstandige de onderneming heeft uitgeoefend in de vorm van een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap.
Onder winst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden niet verstaan de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Onder winst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede verstaan de partnervergoeding, bedoeld in artikel 3.16, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien deze vergoeding € 5000 of hoger is, en de winst van de echtgenoot van de gewezen zelfstandige, indien het bedrijf of beroep mede voor rekening van de echtgenoot wordt uitgeoefend. Onder winst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden mede verstaan de betalingen die aan de echtgenoot worden gedaan ter zake van in de onderneming verrichte arbeid.
De winst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gecorrigeerd met alle geldelijke voor- en nadelen voor de gewezen zelfstandige, die uit diens verhouding tot de besloten of naamloze vennootschap voortvloeien, tenzij het inkomen uit of in verband met arbeid betreft, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b of c.
Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de wet wordt verstaan onder:
inkomen uit arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven: de opbrengst van arbeid, bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 5a van het Inkomensbesluit IOAW;
inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven: het inkomen, als bedoeld in artikel 7 van het Inkomensbesluit IOAW, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel q, met dien verstande dat hieronder mede wordt verstaan een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
Het inkomen uit of in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid, wordt in de maand waarover aanspraak op uitkering wordt gemaakt vastgesteld op het bedrag dat de gewezen zelfstandige en de echtgenoot over die maand verwerven of redelijkerwijs geacht kunnen worden te verwerven.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1987.
Dit besluit kan worden aangehaald als Inkomensbesluit IOAZ.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.