Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland

De minister van Landbouw en Visserij,
Overwegende, dat uitvoering moet worden gegeven aan de Verordening (EEG) nr. 1094/88 van de Raad van 25 april 1988 tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 797/85 en (EEG) nr. 1760/87 voor wat betreft het uit produktie nemen van bouwland en de extensivering en de omschakeling van de produktie (PbEG L106) en de hierop betrekking hebbende Verordening (EEG) nr. 1272/88 van de Commissie van 29 april 1988 tot vaststelling van de bepalingen voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland (PbEG L121);
Gelet op de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet (Stb. 1957, 342);
Gehoord het Landbouwschap en het Bosschap;

Besluit:

Artikel

1

In deze beschikking wordt verstaan onder:

a.
minister:

Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b.
LASER:

Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

c.
raadsverordening:

Verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, (PbEG L93), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1094/88 van de Raad van 25 april 1988 (PbEG, L 106);

d.
commissieverordening:

Verordening (EEG) nr. 1272/88 van de Commissie van 29 april 1988 tot vaststelling van de bepalingen voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland (PbEG L121);

e.
bouwland:

bouwland, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de commissieverordening;

f.
meerjarige cultures:

meerjarige cultures, bedoeld onder G in de bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad van 29 februari 1988 houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in het tijdvak van 1988 tot en met 1997 (PbEG L56) en in de bijlage bij Beschikking 83/461/EEG van de Commissie van 4 juli 1983 houdende vaststelling van de bij de lijst van kenmerken behorende definities en van de lijst van landbouwprodukten voor de structuurenquête 1983 in het kader van een enquêteprogramma inzake de structuur van landbouwbedrijven (PbEG L251);

g.
landbouwbedrijf:

het geheel van produktie-eenheden in Nederland bestaande uit één of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw;

h.
landbouwtelling:

landbouwtelling, bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet (Stb. 1957, 342);

i.
verkoopseizoen:

periode die begint op 1 juli van een kalenderjaar en eindigt op 30 juni van het daarop volgende kalenderjaar;

j.
groenbemester:

gewas vermeld op de als bijlage I bij deze beschikking gevoegde lijst;

k.
bebossen met snelgroeiend bos:

aanleggen en instandhouden van een beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog produktieve boomsoorten, met als hoofddoel de houtproduktie, anders dan ter voldoening aan een op grond van een publiekrechtelijke regeling bestaande verplichting tot herbeplanting;

l.
pacht:

recht, dat wordt ontleend aan een door de Grondkamer goedgekeurde overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Pachtwet (Stb. 1958, 37) welke is aangegaan voor de wettelijke termijn;

m.
rechtspersoon:

rechtspersoon, anders dan een publiekrechtelijke rechtspersoon.

Artikel

2

Ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland kan de minister op grond van de volgende bepalingen op aanvraag een subsidie verlenen.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Het uit produktie nemen van bouwland dient te geschieden door:

  • braaklegging, met mogelijkheid van vruchtwisseling;

  • bebossing, of

  • gebruik voor niet-agrarische doeleinden,

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Indien een subsidie wordt verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, derde lid, mag de produktiecapaciteit voor de meerjarige cultures niet toenemen.

Artikel

11

Indien de aanvrager gebruik wil maken van artikel 12, eerste, tweede of derde lid, van de commissieverordening dient hij daartoe een verzoek in bij LASER op een daartoe bestemd formulier.

Artikel

12

Artikel

13

Voor het uit produktie nemen van gepacht bouwland dan wel van bouwland waarop een zakelijk recht of persoonlijk recht anders dan pacht is gevestigd, kan een subsidie slechts worden verleend indien:

  • a.

    de pachter, zakelijk gerechtigde of persoonlijk gerechtigde anders dan de pachter gedurende de periode waarvoor de verplichtingen zijn aangegaan een gebruiksrecht heeft ten aanzien van het uit produktie te nemen bouwland;

  • b.

    in het geval dat het gebruiksrecht als bedoeld in onderdeel a een kortere dan de daar genoemde periode beslaat, de verpachter of eigenaar toestemming hebben gegeven.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Een aanvraag tot subsidieverlening kan slechts worden ingediend, indien de aanvrager op het tijdstip van de indiening van de aanvraag niet reeds een subsidie is verleend op grond van deze regeling.

Artikel

17

De minister geeft een beschikking tot subsidieverlening.

Artikel

18

Artikel

19

De subsidieontvanger is verplicht ter zake van zijn aanvraag tot subsidievaststelling desgevraagd aan LASER alle gewenste gegevens terstond, volledig en naar waarheid te verstrekken.

Artikel

19a

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf de eerst uitbetaling tot aan het moment van algehele voldoening.

Artikel

22

De subsidie wordt pas verleend indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen hiertegen geen bezwaar maakt.

Artikel

23

Deze beschikking wordt bekend gemaakt in de Staatscourant en treedt in werking met ingang van 29 augustus 1988.

Artikel

24

Deze beschikking kan worden aangehaald als: Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland.

's-Gravenhage
De minister van Landbouw en Visserij,
Voor deze,
De plv. secretaris-generaal, Brabers

Bijlage

I

Lijst van groenbemesters, als bedoeld in artikel 7, onderdeel d

  • 1.

    Mengsels van grassen

  • 2.

    Mengsels van gras en klaver

  • 3.

    Bittere wikke

  • 4.

    Zandwikke

  • 5.

    Bittere lupinen

  • 6.

    Serradelle

  • 7.

    Kruisbloemigen

    • Bladrammenas

    • Gele mosterd

    • Bladkool

  • 8.

    Overige:

    • Facelia

    • Spurrie

  • 9.

    Afrikaantjes (Tagetes)

  • 10.

    enkelvoudige klaver (alleen in het kader van vruchtwisseling).

Bijlage

II

Het minimaal vereiste onderhoud, als bedoeld in artikel 7, onderdeel e, omvat ten minste:

A. Voor de bomenrijen:

  • 1.

    de instandhouding van de bomen, en

  • 2.

    het bij dreigend verval vellen en herplanten van de bomenrij of van individuele bomen, voor zover van toepassing, overeenkomstig de bepalingen van de Boswet, en

  • 3.

    het voorkomen van schadelijke activiteiten aan de bomen.

B. Voor de knotbomen:

  • 1.

    de onder A, sub 1 tot en met 3 genoemde verplichtingen, en

  • 2.

    het één maal in de vijf jaren afzetten van de knotbomen.

C. Voor de heggen:

  • 1.

    de instandhouding van de heggen, en

  • 2.

    het jaarlijks snoeien, dan wel

  • 3.

    één maal in de zes jaren afzetten van de heggen, en

  • 4.

    het voorkomen van schadelijke activiteiten aan de heggen.

D. Voor de poelen:

  • 1.

    de instandhouding van de poelen (niet dempen, verontdiepen etc.), en

  • 2.

    het één maal in de zes jaren schonen in de periode die begint op 1 september en die eindigt op 15 oktober van een kalenderjaar.