Besluit van 5 augustus 1989, houdende nadere regelen voor de veiligheid van Vissersvaartuigen

Vissersvaartuigenbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 15 november 1988, nr. S/J 32.011/88, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Overwegende dat het wenselijk is de veiligheidsvoorschriften voor vissersvaartuigen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het op 2 april 1977 te Torremolinos tot stand gekomen Internationaal Verdrag voor de beveiliging van vissersvaartuigen, met Bijlage (Trb. 1980, 139);
Gelet op de artikelen 3, 4 bis, 5, 9, 17, 66 en 73 van de Schepenwet (Stb. 1932, 86);
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 8 maart 1989, nr. W09.88.0652/K);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 juli 1989, nr. S/J 31.209/89, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene voorzieningen

§

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

Toepassing

Artikel

2

Omschrijvingen

Artikel

3

Vrijstellingen en ontheffingen

Vervallen

Artikel

4

Wederzijdse erkenning

Artikel

5

Gevallen van overmacht

Artikel

6

Aanvullende voorschriften

Artikel

7

Vaargebieden

§

2

Onderzoek

Artikel

8

Voortdurend toezicht

Vervallen

Artikel

9

Klassebureaus

Artikel

10

Medewerking bij onderzoek

De eigenaar, de kapitein en de schepelingen zijn verplicht aan degene die een onderzoek verricht alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs bij de uitoefening van zijn taak kan vorderen.

Artikel

11

Toegankelijk maken voor onderzoek

Vervallen

Artikel

12

Onderzoeken

Artikel

13

Stoom- en damptoestellen

Het onderzoek van stoom- en damptoestellen geschiedt in overeenstemming met de regels die zijn vastgesteld door het klassebureau, voorzover bij of krachtens dit besluit daaromtrent geen nadere regels zijn gegeven.

Artikel

14

Onderzoek van de romp aan de buitenzijde

Artikel

15

Verplichte kennisgeving

Telkens wanneer van een vaartuig de romp aan de buitenzijde zal worden onderzocht, of wanneer aan het vaartuig of aan de werktuigen herstellingen zullen plaatshebben, moet hiervan tijdig aan de Scheepvaartinspectie worden kennis gegeven, opdat deze in de gelegenheid zal zijn hierbij toezicht te houden of te doen houden.

Artikel

16

Handhaving van de toestand na een onderzoek

Nadat een onderzoek als bedoeld in artikel 12, is beëindigd:

  • 1°.

    dient de toestand van het vaartuig en de uitrusting te worden gehandhaafd in overeenstemming met het bepaalde in dit besluit, voorzover dit van toepassing is, om zeker te stellen dat het vaartuig in alle opzichten veilig blijft om zonder gevaar voor vaartuig en opvarenden naar zee te vertrekken; en

  • 2°.

    mag, zonder goedkeuring van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, generlei verandering in de constructie, in de werktuiglijke inrichting en in de uitrusting worden aangebracht, voorzover deze aan het onderzoek waren onderworpen.

Artikel

17

Wijze van handelen bij schade

Artikel

18

Kosten van onderzoek

Vervallen

§

3

Certificaten

Artikel

19

Vorm en inhoud van certificaten

Vervallen

Artikel

20

Aanvragen van certificaten

Artikel

21

Het ter inzage leggen van certificaten

Alle op grond van dit besluit afgegeven certificaten of gewaarmerkte afschriften daarvan moeten ter inzage liggen op een voor alle schepelingen toegankelijke plaats, onder aanduiding van de plaats op een zichtbare wijze, zodat zij van de inhoud daarvan behoorlijk kunnen kennisnemen.

Artikel

22

Certificaat van deugdelijkheid

Artikel

23

Veiligheidscertificaat voor vissersvaartuigen

Artikel

24

Certificaat van ontheffing

Indien het Hoofd van de Scheepvaartinspectie ontheffing verleent, voegt hij aan het desbetreffende certificaat een certificaat van ontheffing toe. De geldigheidsduur van een certificaat van ontheffing kan niet langer zijn dan de geldigheidsduur van het certificaat waarop de ontheffing betrekking heeft.

Artikel

25

Het vervallen van certificaten

Vervallen

Artikel

26

Het intrekken van certificaten

Hoofdstuk

2

Constructie, waterdichte indeling en uitrusting

§

1

Constructie en waterdichte indeling

Artikel

27

Constructie

Artikel

28

Waterdichtheid en waterdichte indeling

Artikel

29

Waterdichte deuren

Artikel

30

Uitvoering van waterdichte deuren, terugslagkleppen of afsluiters in pijpdoorvoeringen van waterdichte schotten; mangaten

Artikel

31

Waterdichte afsluitingen

Artikel

32

Openingen in de huid, de dekken, de bovenbouw en de dekhuizen

Artikel

33

Luikopeningen en de afsluiting daarvan door luiken van een ander materiaal dan hout

Artikel

34

Toepassing van houten luiken

De toepassing van houten luiken op aan weer en wind blootgestelde dekken is niet toegestaan.

Artikel

35

Openingen boven voortstuwingsruimten

Artikel

36

Andere openingen in het dek

Artikel

37

Luchtkokers

Artikel

38

Vul- en luchtpijpen

Artikel

39

Voorzieningen voor peilen

Artikel

40

Patrijspoorten, ramen en vaste lichtranden

Artikel

41

Spuipijpen, inlaat- en uitlaatopeningen

Artikel

42

Waterloospoorten

§

2

Uitrusting en keuring van materialen

Artikel

43

Uitrusting voor het ankeren en het meren

Artikel

44

Anker- en meergerei

Artikel

45

Het keuren van materialen - algemeen

Alleen indien materialen bestemd voor de bouw van of herstellingen aan vaartuigen of scheepswerktuigen dan wel voor ankers en kettingen, niet zijn gekeurd door of vanwege een klassebureau, geschiedt de keuring daarvan door de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie, die daarbij de in deze paragraaf vermelde voorschriften in acht nemen. Bovendien kunnen door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie nadere regels worden gegeven.

Artikel

46

Beproevingstoestellen

Een toestel waarin materialen naar hoedanigheid worden beproefd, dient, blijkens een certificaat afgegeven door een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie erkende instelling, te zijn geijkt.

Artikel

47

Kosten beproeving

Artikel

48

Bijwonen beproeving

Elke beproeving of keuring mag door de betrokken scheepsbouwmeester of machinefabrikant of zijn gemachtigde worden bijgewoond.

Artikel

49

Keuring, keuringseisen, enzovoort

Artikel

50

Keuringsmerk

Zowel de proefstukken als de stukken waaraan deze zijn ontleend, worden door de met de keuring belaste ambtenaar voorzien van het hierna afgebeelde slagmerkteken.

Artikel

51

Afkeuringsmerk

Afgekeurde voorwerpen worden door de met de keuring belaste ambtenaar voorzien van het in artikel 50 afgebeelde slagmerkteken, waardoor een kruis wordt geslagen op een wijze zoals hierna is afgebeeld.

Artikel

52

Gevallen waarin materialen niet worden gekeurd

De betrokken ambtenaar van de Scheepvaartinspectie kan voor bepaalde gevallen, met het oog op de aard van het werk waarvoor het materiaal moet worden gebruikt, gedeeltelijk van het nemen van proeven afzien. Indien het in dergelijke gevallen zeer kleine partijen betreft, kan door hem de keuring geheel achterwege worden gelaten.

Artikel

53

Afkeuring

Elk onderdeel kan te allen tijde, zowel tijdens als na de bewerking, nog worden afgekeurd wanneer dit gebreken vertoont, ook wanneer deze gebreken materiaalfouten zijn die bij de materiaalkeuring niet zijn opgemerkt.

Artikel

54

Ankers, kenmerken, gewicht

Artikel

55

Beproeving van ankers

Artikel

56

Ankerkettingen

Artikel

57

Beproeving van ankerkettingen

Artikel

58

Tabel, aangevende de te gebruiken belasting bij het beproeven van ankers

50

23,2

55

25

60

27

65

29

70

31

75

32,5

80

34

90

36

100

39

120

44

140

49

160

53

180

57

200

61

225

67

250

70

275

75

300

79

325

84

350

88

375

93

400

97

425

102

450

106

475

111

500

115

550

124

600

132

650

140

700

150

750

157

800

165

850

174

900

182

950

190

1000

200

1050

207

1100

215

1150

223

1200

230

1250

240

1300

247

1350

255

1400

260

1450

270

1500

275

1600

290

1700

305

1800

320

1900

335

2000

350

2100

360

2200

375

2300

385

2400

400

2500

410

2600

425

2700

435

2800

450

2900

460

3000

470

3100

480

3200

495

3300

505

3400

515

3500

525

3600

535

3700

545

3800

555

3900

565

4000

575

4100

585

4200

595

4300

600

4400

610

4500

620

4600

630

4700

635

4800

645

4900

650

5000

660

5100

665

5200

675

5300

680

5400

690

5500

695

5600

705

5700

710

5800

720

5900

725

6000

730

6100

740

6200

745

6300

750

6400

760

6500

765

6600

770

6700

775

6800

785

6900

790

7000

800

7200

815

7400

830

7600

845

7800

860

8000

875

8200

890

8400

905

8600

920

8800

935

9000

945

9200

960

9400

970

9600

985

9800

995

10000

1010

10500

1030

11000

1060

11500

1080

12000

1100

12500

1120

13000

1150

13500

1170

14000

1200

14500

1220

15000

1250

15500

1270

16000

1300

16500

1330

17000

1350

17500

1390

18000

1410

18500

1450

19000

1470

19500

1500

20000

1520

21000

1560

22000

1610

23000

1660

24000

1700

25000

1750

26000

1800

27000

1850

28000

1900

29000

1950

30000

2000

31000

2030

32000

2060

34000

2150

36000

2250

38000

2350

40000

2400

42000

2500

44000

2550

46000

2650

Artikel

59

Tabel, aangevende de te gebruiken belasting bij het beproeven van ankerkettingen met dam

12,5

66

46

92

66

132

92

100

98

14

82

58

115

82

165

115

122

120

16

106

75

150

106

215

150

157

155

17,5

127

89

180

127

255

180

186

184

19

150

105

210

150

300

210

218

215

20,5

175

122

245

175

350

245

253

250

22

200

140

280

200

400

280

290

287

24

235

166

330

235

475

330

343

339

26

275

195

390

275

555

390

400

395

28

320

225

445

320

640

445

462

456

30

365

255

510

365

730

510

530

523

32

415

290

580

415

830

580

603

594

34

465

325

655

465

935

655

680

670

36

520

365

730

520

1050

730

760

750

38

580

405

810

580

1150

810

850

835

40

640

445

895

640

1280

895

930

915

42

700

490

980

700

1400

980

1030

1010

44

765

535

1070

765

1550

1070

1140

1120

46

835

585

1160

835

1670

1160

1235

1210

48

905

635

1270

905

1800

1270

1345

1320

50

980

685

1370

980

1950

1370

1460

1430

52

1050

735

1480

1050

2100

1480

1585

1555

54

1130

790

1600

1130

2250

1600

1700

1665

56

1210

850

1700

1210

2450

1700

1840

1800

58

1300

905

1800

1300

2600

1800

1980

1930

60

1380

965

1950

1380

2750

1950

2120

2065

62

1470

1020

2050

1470

2950

2050

2255

2200

64

1550

1100

2200

1550

3100

2200

2395

2330

66

1650

1150

2300

1650

3300

2300

2570

2505

68

1750

1220

2450

1750

3500

2450

2715

2635

70

1850

1300

2600

1850

3700

2600

2900

2815

73

2000

1400

2800

2000

4000

2800

3150

3065

76

2150

1500

3000

2150

4300

3000

3425

3315

78

2250

1570

3150

2250

4500

3150

3620

3500

81

2400

1700

3350

2400

4800

3350

3880

3745

84

2600

1800

3600

2600

5150

3600

4135

3980

87

2750

1920

3850

2750

5500

3850

4485

4315

90

2900

2050

4050

2900

5800

4050

4840

4655

92

3050

2120

4250

3050

6050

4250

5040

4845

95

3200

2250

4500

3200

6400

4500

5410

5190

97

3350

2350

4650

3350

6650

4650

5610

5375

100

3500

2450

4900

3500

7050

4900

5980

5725

102

3650

2550

5100

3650

7300

5100

6170

5900

105

3850

2700

5350

3850

7650

5350

6540

6245

107

3950

2800

5550

3950

7950

5550

6910

6610

111

4250

2950

5900

4250

8450

5900

7270

6930

114

4400

3100

6200

4400

8850

6200

7885

7505

117

4650

3250

6500

4650

9250

6500

8260

7850

120

4850

3400

6800

4850

9700

6800

8630

8190

122

5000

3500

7000

5000

9950

7000

9065

8605

124

5100

3600

7150

5100

10200

7150

9200

8725

127

5350

3750

7450

5350

10700

7450

9870

9370

130

5550

3900

7750

5550

11100

7750

10250

9690

132

5700

4000

8000

5700

11500

8000

10730

10145

137

6050

4250

8500

6050

12100

8500

11575

10920

142

6450

4500

9000

6450

13000

9000

12420

11690

147

6800

4750

9550

6800

13600

9550

13265

12455

152

7200

5050

10100

7200

14500

10100

14090

13195

157

7600

5300

10600

7600

15200

10600

15030

14080

162

7950

5550

11100

7950

16000

11100

16000

14990

Hoofdstuk

3

Stabiliteit en de daarmede verband houdende zeewaardigheid

§

1

Stabiliteit en de daarmede verband houdende zeewaardigheid

Artikel

60

Algemeen

Vaartuigen moeten zo zijn ontworpen en geconstrueerd dat aan de bepalingen van dit hoofdstuk wordt voldaan in de bedrijfstoestanden als bedoeld in artikel 66. Berekeningen van de krommen van de armen van statische stabiliteit moeten voldoen aan de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie nader te stellen regels.

Artikel

61

Stabiliteitscriteria

Artikel

62

Vervuld raken van visruimen

Artikel

63

Bijzondere vismethoden

Vaartuigen die worden gebruikt voor bijzondere vismethoden waarbij extra krachten van buitenaf op het vaartuig werken tijdens de visserij-werkzaamheden, moeten ten minste voldoen aan de stabiliteitscriteria bedoeld in artikel 61, tweede lid, die zonodig ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kunnen worden uitgebreid.

Artikel

64

Invloed van de wind

Vaartuigen moeten ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie weerstand kunnen bieden aan de invloed van de wind en het slingeren in de daarmede verband houdende zeegang, waarbij rekening moet worden gehouden met de weersomstandigheden en de toestand van de zee in de jaargetijden waarin het vaartuig dienst zal doen, het type vaartuig en het doel waarvoor het vaartuig wordt gebruikt.

Artikel

65

Water aan dek

Vaartuigen moeten ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie weerstand kunnen bieden aan de invloed van water aan dek, waarbij rekening moet worden gehouden met de weersomstandigheden en de toestand van de zee in de jaargetijden waarin het vaartuig dienst zal doen, het type vaartuig en het doel waarvoor het vaartuig wordt gebruikt.

Artikel

66

Bedrijfstoestanden

Het aantal en soort bedrijfstoestanden waarmede rekening moet worden gehouden wordt vastgesteld door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

Artikel

67

IJsafzetting

Artikel

68

Hellingproef

Artikel

69

Stabiliteitsgegevens

Artikel

70

Keeschotten

De vislading moet deugdelijk worden gestuwd teneinde het overgaan van de lading, waardoor een gevaarlijke vertrimming of slagzij van het vaartuig zou kunnen ontstaan, tegen te gaan. Indien hiertoe keeschotten worden toegepast, moeten deze voldoen aan door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie te stellen eisen.

Artikel

71

Boeghoogte

Artikel

72

Maximum toelaatbare diepgang

Ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie moet een maximum toelaatbare diepgang worden vastgesteld waarbij nog wordt voldaan aan de stabiliteitscriteria gesteld in dit hoofdstuk zomede aan het bepaalde, voorzover van toepassing, in de hoofdstukken 2 en 6. De vastgestelde waarde van de maximum toelaatbare diepgang moet in de in artikel 69, eerste lid, bedoelde stabiliteitsgegevens worden opgenomen. Indien een vaartuig is ingericht voor meer dan één vismethode, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voor elk van die methoden een maximum toelaatbare diepgang in overweging nemen.

Artikel

73

Waterdichte indeling en lekstabiliteit

Van een vaartuig waarvan de lengte 100 m of meer bedraagt en met 100 of meer opvarenden aan boord moet ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de stabiliteit toereikend zijn om het lek geraken van enig compartiment te kunnen doorstaan, waarbij rekening moet worden gehouden met het type vaartuig, de aard van de dienst waarvoor het vaartuig bestemd is en het vaargebied.

Hoofdstuk

4

Machine-installaties, elektrische installaties en tijdelijk onbemande machinekamers

§

1

Algemeen

Artikel

74

Algemeen

§

2

Machine-installaties

Artikel

75

Machine-installaties

Artikel

76

Voortstuwingsvermogen

Artikel

77

Stoom- en damptoestellen, aanzetluchtvaten en andere drukhouders

Artikel

78

Stoomketels, voedingwatersystemen en stoomleidingen

Artikel

79

Stoomafsluiters

Afsluiters aan een stoomketel, door middel waarvan stoom kan worden toegelaten in een hoofd- of hulpstoomleiding, moeten vanaf een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurde plaats kunnen worden gesloten. Daar waar de afsluiters worden bediend, moet een duidelijke aanwijzing zijn aangebracht in welke richting moet worden gedraaid om de stoomtoevoer af te sluiten.

Artikel

80

Systemen voor samengeperste lucht

Artikel

81

Communicatie tussen brug, machinekamer, bedieningsplaats hulpstuurinrichting, verblijven van kapitein en hoofdwerktuigkundige

Artikel

82

Bediening van de voortstuwingsinstallatie

Artikel

83

Gebruik van ontvlambare oliën

Artikel

84

Lensinrichting

Artikel

85

Inrichting van lens- en ballastleidingen

Artikel

86

Aftapinrichting

Indien een tank of ruimte die niet op de lensleiding is aangesloten, is voorzien van een wateraftapinrichting moet deze hetzij boven het werkdek kunnen worden bediend, hetzij zich op een steeds toegankelijke plaats bevinden en in dat geval zelfsluitend zijn.

Artikel

87

Uitvoering lens- en ballastleidingen

Artikel

88

Afmetingen lensleidingen

Artikel

89

Lenspompen

Artikel

90

Rechtstreekse zuigpijpen

Artikel

91

Aantal en capaciteit van lenspompen

Artikel

92

Voorzieningen in verband met beschadiging van de lensleiding

Artikel

93

Bescherming tegen geluidhinder

Artikel

94

Stuurinrichtingen en roer

Artikel

95

Alarminstallatie voor werktuigkundigen

Aan boord van een vaartuig waarvan de lengte 75 m of meer bedraagt, moet een alarminstallatie zijn aangebracht die hetzij vanuit de machine-controlekamer, hetzij vanaf de manoeuvreerstand in werking moet kunnen worden gesteld en die duidelijk hoorbaar moet zijn in de verblijven welke zijn bestemd voor de werktuigkundigen.

Artikel

96

Koelinstallaties, koel- en vriesruimten

§

3

Elektrische installaties

Artikel

97

Toepassing

Artikel

98

Omschrijvingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • 1°.

    elektrische machines: generatoren, motoren en omvormers;

  • 2°.

    spanning: nominale spanning waarbij de elektrische energie onder normale omstandigheden wordt verbruikt; en

  • 3°.

    vochtige ruimten: ruimten waarin vocht het behouden van een normale isolatietoestand bemoeilijkt of de elektrische weerstand van de daarin vertoevende personen belangrijk vermindert.

Artikel

99

Toegelaten spanningen

Artikel

100

Materiaal, inrichting en opstelling

Artikel

101

Invloed op instrumenten en maatregelen tegen storing in of veroorzaakt door elektronische navigatie- en communicatie-apparatuur

Artikel

102

Elektrische hoofdkrachtbron

Artikel

103

Installaties voor navigatielantaarns en middelen tot het geven van geluidsseinen

Artikel

104

Installaties in ruimten met explosiegevaar

Artikel

105

Tijdelijke verlichting van gevaarlijke ruimten (elektrische veiligheidslamp)

Een elektrische veiligheidslamp die bestemd is te worden gebruikt voor tijdelijke verlichting van gevaarlijke ruimten als bedoeld in artikel 104, eerste lid, moet van een goedgekeurd type zijn en moet:

  • 1°.

    draagbaar zijn;

  • 2°.

    een eigen stroombron hebben, bestaande uit droge elementen of accumulatoren met een totale spanning van ten hoogste 6 V;

  • 3°.

    een brandduur hebben van ten minste drie achtereenvolgende uren; en

  • 4°.

    zodanig zijn uitgevoerd, dat zij geen aanleiding kan geven tot ontsteking van een ontvlambaar mengsel van koolwaterstoffen en lucht.

Artikel

106

Dekwerktuigen

Artikel

107

Vislieren

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan nadere regels geven betreffende de uitvoering van vislieren.

Artikel

108

Noodbrandbluspompen

Artikel

109

Noodstopinrichtingen

Artikel

110

Elektrische aanzetinrichtingen voor voortstuwingsmotoren

Artikel

111

Telefoons of andere spreekverbindingen

Artikel

112

Elektrische noodkrachtbron aan boord van vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt.

Artikel

113

Elektrische noodkrachtbron aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt.

Artikel

114

Opstelling accumulatorenbatterijen

Artikel

115

Ventilatie van accuruimten

Artikel

116

Diverse voorschriften betreffende accumulatorenbatterijen

Artikel

117

Algemene voorschriften betreffende schakel- en verdeelinrichtingen

Artikel

118

Plaatsing van schakelaars

Artikel

119

Aanloopinrichtingen voor motoren

Aanloopinrichtingen voor motoren met een vermogen van 500 W of meer moeten zodanig zijn ingericht, dat bij het wegvallen van de spanning dan wel na het optreden van een spanningsdaling tot ongeveer 20 percent van de nominale waarde en bij normale frequentie, de stroomtoevoer naar de motor wordt verbroken en het vanzelf in bedrijf komen bij terugkeren van de spanning of bij spanningsstijging niet mogelijk is, tenzij de aard van het bedrijf dit eist. Zij moeten verder zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting. Dit laatste geldt niet voor motoren van elektrische en elektro-hydraulische stuurinrichtingen.

Artikel

120

Elektrische verwarmings- en kooktoestellen

Elektrische verwarmings- en kooktoestellen moeten vast zijn opgesteld. De toestellen moeten zodanig zijn ingericht dat de verwarmingselementen zijn omgeven door een doelmatig beschuttend omhulsel.

Artikel

121

Smeltveiligheden en maximumschakelaars

Artikel

122

Meet- en controletoestellen

Artikel

123

Draagbare isolatiemeters en spanningaanwijzers

Artikel

124

Algemene eisen voor verlichtingsarmaturen en lampen

Artikel

125

Lampengroepen

Artikel

126

Handlampen

Artikel

127

Verlichting ter controle van de vullings in ruimten voor machines en ketelruimen

De vast aangebrachte verlichting bedoeld in artikel 74, zesde lid, moet waterdicht zijn uitgevoerd. Het lichtpunt of de lichtpunten hiervoor moeten op een speciaal voor dit doel bestemde stroomkring zijn aangesloten, dan wel door middel van een afzonderlijke schakelaar geheel van de overige verlichting kunnen worden gescheiden.

Artikel

128

Beveiliging en belasting van elektrische leidingen

Artikel

129

Soort en aanleg van elektrische leidingen

Artikel

130

Kabeldoorvoeringen door schotten of dekken

Artikel

131

Voorschriften in verband met het gebruik van het casco van het vaartuig als terugleider

Artikel

132

Voorzorgsmaatregelen tegen gevaren van elektrische oorsprong

§

4

Tijdelijk onbemande machinekamers

Artikel

133

Brandbeveiliging

Artikel

134

Beveiliging tegen vervuld raken

Artikel

135

Verbindingen

Aan boord van een vaartuig waarvan de lengte 75 m of meer bedraagt, moet in aanvulling op het bepaalde in artikel 81, bovendien een doeltreffende spreekverbinding tussen de brug en de verblijven van de werktuigkundigen zijn aangebracht, die moet voldoen aan het bepaalde in artikel 111.

Artikel

136

Alarminstallatie

Artikel

137

Bijzondere voorschriften voor machine- en ketelinstallaties en elektrische installaties

Artikel

138

Veiligheidssysteem

Een veiligheidssysteem moet zijn aangebracht teneinde te verzekeren dat een ernstige storing aan de te werk staande werktuigen of ketels, welke een direct gevaar oplevert, automatisch het desbetreffende gedeelte van de installatie zal uitschakelen, waarbij tevens een alarm wordt gegeven. Het stopzetten van de voortstuwingsinstallatie mag niet automatisch plaatsvinden, behalve in die gevallen welke tot ernstige schade, algeheel onklaar raken of explosie zouden kunnen leiden. Indien voorzieningen zijn aangebracht welke het stopzetten van het hoofdvoortstuwingswerktuig ongedaan kunnen maken, moeten deze voorzieningen zodanig zijn uitgevoerd dat ongewild gebruik ervan niet mogelijk is. Wanneer zulk een voorziening is gebruikt, dient dit zichtbaar te worden aangegeven.

Hoofdstuk

5

Bescherming tegen, opsporing en bestrijding van brand

§

1

Brandbescherming voor vaartuigen waarvan de lengte 55 m of meer bedraagt

Artikel

139

Algemeen

Artikel

140

Constructie

Artikel

141

Schotten binnen ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel

142

Bescherming van trappen en liftschachten in ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations

Artikel

143

Deuren in brandwerende schotten

Artikel

144

Brandwerendheid van schotten en dekken

Artikel

145

Constructiedetails

Artikel

146

Ventilatiesystemen

Artikel

147

Verwarmingsinstallaties

Artikel

148

Diversen

Artikel

149

Gasflessen en bijbehorende installaties, alsmede opslag van gevaarlijke materialen

Artikel

150

Voorzieningen voor ontsnapping

Artikel

151

Automatische sprinkler-, brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties (methode II F)

Artikel

152

Automatische brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties (methode III F)

Artikel

153

Vast aangebrachte brandblusinstallaties voor laadruimten die bestemd zijn voor ladingen die in hoge mate brandgevaarlijk zijn

Laadruimten die bestemd zijn voor ladingen die in hoge mate brandgevaarlijk zijn, moeten zijn beschermd door een vast aangebrachte brandblusinstallatie met gas als blusstof of door een brandblusinstallatie die naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie een gelijkwaardige bescherming biedt.

Artikel

154

Brandbluspompen

Artikel

155

Hoofdbrandblusleidingen

Artikel

156

Brandkranen, brandslangen en straalpijpen

Artikel

157

Brandblustoestellen

Artikel

158

Draagbare brandblustoestellen in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Een voldoende aantal draagbare brandblustoestellen moet zijn geplaatst in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten opdat ten minste een brandblustoestel met een voor de in deze ruimte te verwachten branden geschikte blusstof, direct beschikbaar is voor gebruik op elke plaats in deze ruimte. Het totale aantal brandblustoestellen voor bovengenoemde ruimten moet ten minste vijf bedragen.

Artikel

159

Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

Artikel

160

Bijzondere voorzieningen in ruimten voor machines

Voor een ruimte voor machines van categorie A die op een laag niveau toegankelijk is vanuit een aangrenzende schroefastunnel, moet - behalve een waterdichte deur -, aan de van deze ruimte voor machines afgekeerde zijde een lichte stalen brandwerende deur zijn aangebracht die aan beide zijden geopend moet kunnen worden.

Artikel

161

Internationale walaansluiting

Artikel

162

Brandweeruitrustingen

Artikel

163

Samenstelling brandweeruitrusting

Artikel

164

Brandbeveiligingsplan

Ter instructie van de scheepsofficieren moet een brandbeveiligingsplan permanent zijn opgehangen, op daarvoor in aanmerking komende plaatsen. De uitvoering van dit plan dient te voldoen aan het bepaalde in artikel 165, eerste lid.

Artikel

165

Uitvoering brandbeveiligingsplan

Artikel

166

Onmiddellijke beschikbaarheid van brandbestrijdingsmiddelen

Brandbestrijdingsmiddelen moeten goed worden onderhouden en te allen tijde voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

Artikel

167

Toelating van vervangende middelen

Waar in deze paragraaf een speciaal toestel, apparaat, speciale blusstof of inrichting van een bepaalde aard is voorgeschreven, kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, elk ander toestel, apparaat, andere blusstof of inrichting daarvoor in de plaats worden gesteld.

Artikel

168

Niet voorgeschreven vast aangebrachte brandblusinstallaties

Een vast aangebrachte brandblusinstallatie die niet in deze paragraaf wordt voorgeschreven, moet ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zijn.

§

2

Brandbescherming voor vaartuigen, waarvan de lengte minder dan 55 m bedraagt

Artikel

169

Algemeen

De voorschriften in deze paragraaf zijn van toepassing op vaartuigen waarvan de lengte minder dan 55 m bedraagt.

Artikel

170

Constructieve brandbeveiliging

Artikel

171

Ventilatiesystemen

Artikel

172

Verwarmingsinstallaties

Artikel

173

Diversen

Artikel

174

Gasflessen en bijbehorende installaties, alsmede opslag van gevaarlijke materialen

Artikel

175

Voorzieningen voor ontsnapping

Artikel

176

Automatische brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties

Artikel

177

Brandbluspompen

Artikel

178

Hoofdbrandblusleiding

Artikel

179

Brandkranen, brandslangen en straalpijpen

Artikel

180

Brandblustoestellen

Artikel

181

Draagbare brandblustoestellen in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Een voldoende aantal draagbare brandblustoestellen moet zijn geplaatst in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten opdat ten minste een brandblustoestel met een voor de in deze ruimte te verwachten branden geschikte blusstof, direct beschikbaar is voor gebruik op elke plaats in deze ruimte. Het totale aantal brandblustoestellen voor bovengenoemde ruimten moet ten minste drie bedragen.

Artikel

182

Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

Artikel

183

Brandweeruitrusting

Artikel

184

Brandbeveiligingsplan

Op vaartuigen waarvan de lengte 35 m of meer bedraagt, moet een ter instructie van de scheepsofficieren een brandbeveiligingsplan op een daarvoor in aanmerking komende plaats permanent zijn opgehangen. De uitvoering van dit plan dient te voldoen aan het bepaalde in artikel 165.

Artikel

185

Onmiddellijke beschikbaarheid van brandbestrijdingsmiddelen

Brandbestrijdingsmiddelen moeten goed worden onderhouden en te allen tijde voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

Artikel

186

Toelating van vervangende middelen

Waar in deze paragraaf een speciaal toestel, apparaat, speciale blusstof of inrichting van een bepaalde aard is voorgeschreven, kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, elk ander toestel, apparaat, andere blusstof of inrichting daarvoor in de plaats worden gesteld.

Artikel

187

Niet voorgeschreven vast aangebrachte brandblusinstallaties

Een vast aangebrachte brandblusinstallatie die niet in deze paragraaf wordt voorgeschreven, moet ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zijn.

Hoofdstuk

6

Voorzieningen voor de bemanning

§

1

Bescherming van de bemanning

Artikel

188

Bescherming van de bemanning

Artikel

189

Dekopeningen

Artikel

190

Verschansingen, relingen en beveiligingsmiddelen

Artikel

191

Trappen en ladders

Met het oog op de veiligheid van de bemanning moeten, ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, trappen en ladders van voldoende afmetingen en sterkte zijn aangebracht, die moeten zijn voorzien van leuningen en antisliptreden.

Artikel

192

Toegangen, uitgangen en liften

§

2

Verblijven van de bemanning

Artikel

193

Verblijven van de bemanning

Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk moeten de verblijven van de bemanning voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens het Schepelingenbesluit.

Artikel

193a

Artikel

193b

Hoofdstuk

7

Reddingmiddelen en -voorzieningen en veiligheidsmiddelen

§

1

Algemeen

Artikel

194

Gesleepte vaartuigen

Het bepaalde in dit hoofdstuk is niet van toepassing op een vaartuig dat gesleept naar zijn bestemming wordt gebracht, met dien verstande dat, indien het vaartuig is bemand, het moet zijn uitgerust met reddingmiddelen en -voorzieningen en veiligheidsmiddelen zoals deze door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie worden voorgeschreven.

Artikel

195

Beoordeling, beproeving en keuring van reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel

196

Produktiecontrole

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan nadere regels stellen omtrent de produktiecontrole van reddingmiddelen, teneinde zeker te stellen dat deze middelen worden vervaardigd volgens dezelfde normen als het goedgekeurde prototype.

§

2

Bepalingen ten aanzien van het vaartuig

Artikel

197

Communicatiemiddelen

Artikel

198

Persoonlijke reddingmiddelen

Artikel

199

Groepsreddingmiddelen en hulpverleningsboten

Artikel

200

Bedieningsaanwijzingen

Op of nabij de groepsreddingmiddelen en de bedieningsplaatsen van de tewaterlatingsmiddelen dienen instructieplaten of aanduidingen te zijn aangebracht, die:

  • 1°.

    het doel van de bedieningsmiddelen, de volgorde van behandeling ervan en de ter zake dienende instructies of waarschuwingen aangeven;

  • 2°.

    duidelijk zichtbaar zijn bij het licht van de noodverlichting; en

  • 3°.

    voldoen aan bij ministeriële regeling vast te stellen nadere regels inzake symbolen.

Artikel

201

Bezetting van groepsreddingmiddelen en het toezicht daarop

Artikel

202

Verzamel- en inschepingsvoorzieningen

Artikel

203

Tewaterlatingsplaatsen

Tewaterlatingsplaatsen moeten zodanig zijn gelegen dat de groepsreddingmiddelen veilig te water kunnen worden gelaten. Daarbij moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de afstand tot de schroef en aan sterk terugwijkende gedeelten van de romp, zodat de groepsreddingmiddelen, zoveel mogelijk langs het verticale gedeelte van de zijden van het vaartuig afgevierd kunnen worden. Bij plaatsing op het voorschip moeten de groepsreddingmiddelen op een beschermde plaats achter het aanvaringsschot zijn gelegen en in dit geval moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de sterkte van het tewaterlatingsmiddel.

Artikel

204

Plaatsing van groepsreddingmiddelen

Artikel

205

Plaatsing van hulpverleningsboten

Hulpverleningsboten moeten zijn geplaatst:

  • 1°.

    zodanig dat ze voortdurend en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn en de tewaterlating binnen 5 minuten kan geschieden;

  • 2°.

    op een plaats die zowel geschikt is voor het te water laten als voor het terugplaatsen van de boot;

  • 3°.

    zodanig dat noch de hulpverleningsboot noch de plaatsingsvoorzieningen de behandeling van enig ander groepsreddingmiddel op een andere tewaterlatingsplaats belemmeren; en

  • 4°.

    in overeenstemming met het bepaalde in artikel 204, indien ze tevens dienstdoen als reddingboot.

Artikel

206

Voorzieningen voor tewaterlating en terugzetten van groepsreddingmiddelen

Artikel

207

Voorzieningen voor inscheping, tewaterlating en terugzetten van hulpverleningsboten

Artikel

208

Lijnwerptoestellen

Aan boord van elk vaartuig moet een lijnwerptoestel aanwezig zijn, dat voldoet aan het bepaalde in artikel 225.

Artikel

209

Gereedheid voor gebruik, onderhoud en inspecties

§

3

Bepalingen ten aanzien van reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel

210

Algemene eisen voor reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel

211

Reddingboeien

Artikel

212

Reddinggordels

Artikel

213

Overlevingspakken

Artikel

214

Hulpmiddelen tegen warmteverlies

Artikel

215

Valschermsignalen

Artikel

216

Handstakellichten

Artikel

217

Drijvende rooksignalen

Artikel

218

Algemene eisen voor reddingvlotten

Artikel

219

Automatisch opblaasbare reddingvlotten

Artikel

220

Vaste reddingvlotten

Artikel

221

Algemene eisen voor reddingboten

Artikel

222

Geheel overdekte reddingboten

Artikel

223

Hulpverleningsboten

Artikel

224

Tewaterlatings- en inschepingsmiddelen

Artikel

225

Lijnwerptoestellen

Artikel

226

Instructies voor onderhoud aan boord

Instructies voor het onderhoud van reddingmiddelen aan boord moeten gemakkelijk te begrijpen zijn, waar mogelijk geïllustreerd zijn en al naar gelang de volgende gegevens voor elk reddingmiddel omvatten:

  • 1°.

    een controlelijst, te gebruiken wanneer de inspecties voorgeschreven in artikel 209, zevende lid, worden verricht;

  • 2°.

    aanwijzingen ten behoeve van onderhoud en reparaties;

  • 3°.

    schema voor periodiek onderhoud;

  • 4°.

    schematische voorstelling van smeerpunten en aanbevolen smeermiddelen;

  • 5°.

    een lijst met vervangbare onderdelen;

  • 6°.

    een lijst met adressen waar reserve-onderdelen verkregen kunnen worden; en

  • 7°.

    een logboek voor het aantekenen van inspecties en onderhoud.

§

4

Veiligheidsmiddelen

Artikel

227

Loodsladders

Artikel

228

Veiligheidslampen

Aan boord van een vaartuig moet ten minste één elektrische veiligheidslamp van een goedgekeurd type aanwezig zijn om te gebruiken in ruimten waar dampen die tot een ontploffing aanleiding kunnen geven, kunnen worden verwacht. Een elektrische veiligheidslamp moet voldoen aan het bepaalde in artikel 105.

Artikel

229

Voor het visserijbedrijf bestemde voorzieningen

Artikel

230

Hefwerktuigen

Hefwerktuigen met een maximale veilige werkbelasting van 10 kN of meer moeten zijn voorzien van een geldig certificaat, afgegeven door een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie erkende deskundige.

Artikel

231

Medische uitrusting aan boord

Artikel

232

Bewaren van de medische uitrusting

De medische uitrusting wordt in daarvoor geschikte kisten of in daarvoor ingerichte kasten of ruimten bewaard.

Artikel

233

Gescheiden bewaren van geneesmiddelen en antidota van verplegingsartikelen

Artikel

234

Nummering, afschrift lijst, benamingen

Artikel

235

Levering van geneesmiddelen en antidota

De geneesmiddelen en de antidota worden geleverd door een apotheker, hetgeen blijkt uit een merk op de verpakking.

Artikel

236

Aanvullende geneesmiddelen, verplegingsartikelen en antidota

Artikel

237

Geneeskundig handboek

Ten behoeve van het gebruik van de medische uitrusting is aan boord een bijgehouden exemplaar van een bij ministeriële regeling aan te wijzen geneeskundig handboek.

Artikel

238

Medische opleiding en bijscholing

Vervallen

Hoofdstuk

8

Optreden in noodsituaties

§

1

Intern optreden in noodsituaties

Artikel

239

Communicatie aan boord en alarminstallaties

Artikel

240

Alarmrol en instructies voor noodgevallen

Artikel

241

Appèls en oefeningen

Artikel

242

Opleiding en instructie voor het optreden in noodsituaties

Artikel

243

Aantekening in het scheepsdagboek

De data waarop appèls worden gehouden, de bijzonderheden van oefeningen «schip verlaten» en oefeningen in het blussen van brand, oefeningen met andere reddingmiddelen en opleiding aan boord moeten in het scheepsdagboek worden aangetekend. Wanneer een volledig appèl, oefening of opleiding niet op de vastgestelde tijd plaatsvindt, moet dat worden aangetekend in het scheepsdagboek, waarbij vermeld moet worden onder welke omstandigheden en in welke mate het appèl, de oefening of de opleiding wèl is gehouden.

Artikel

244

Veiligheidsplan

§

2

Procedures met betrekking tot nood-, spoed- en veiligheidsberichten

Artikel

245

Alarm-, nood- en spoedseinen

Ten aanzien van alarm-, nood- en spoedseinen moeten de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • 1°.

    slechts de kapitein is bevoegd bevel te geven tot het gebruik van de in dit artikel genoemde seinen;

  • 2°.

    het alarmsein mag slechts worden gebruikt om aan te kondigen:

    • 2.1.

      dat een noodoproep of -bericht zal volgen;

    • 2.2.

      dat een bericht betreffende man-over-boord zal volgen, doch uitsluitend als hulp van andere schepen of vaartuigen wordt verlangd en deze niet op afdoende wijze kan worden verkregen door het uitzenden van het spoedsein alleen;

  • 3°.

    het noodsein mag slechts worden gebruikt, indien het vaartuig in ernstig en dreigend gevaar verkeert en onmiddellijk hulp nodig heeft;

  • 4°.

    het spoedsein mag slechts worden gebruikt, indien een zeer dringend bericht overgebracht moet worden betreffende de veiligheid van een schip, vaartuig, vliegtuig of ander middel van vervoer, of de veiligheid van een persoon;

  • 5°.

    de radiotelegrafische en radiotelefonische alarm-, nood- en spoedseinen en de daarop volgende nood- en spoedberichten moeten worden uitgezonden op de wijze als voorgeschreven in het Radioreglement;

  • 6°.

    het annuleren van radiotelegrafische en radiotelefonische nood- en spoedberichten dient te geschieden op de wijze als aangegeven in het Radioreglement;

  • 7°.

    het gebruik van enig noodsein anders dan om aan te geven dat een schip, vaartuig, vliegtuig of ander middel van vervoer in ernstig en dreigend gevaar verkeert en onmiddellijk hulp nodig heeft, evenals het gebruik van enig sein, dat met een noodsein kan worden verward, is verboden;

  • 8°.

    geen enkele bepaling van het Radioreglement of van hoofdstuk 9 kan een beletsel zijn, dat een in nood verkerend vaartuig of reddingmiddel van alle middelen waarover het beschikt, gebruik maakt om de aandacht te trekken, zijn plaats bekend te maken en hulp te verkrijgen.

Artikel

246

Procedures met betrekking tot noodberichten

Artikel

247

Veiligheidsseinen en berichten omtrent gevaren

§

3

Routering van vaartuigen

Artikel

248

Routering van vaartuigen

Hoofdstuk

9

Radio

§

1

Algemeen, stations

Artikel

249

Omschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, verstaan onder:

  • 1°.

    bestaande installatie:

    • 1.1.

      een installatie die in zijn geheel vóór 1 september 1984 aan boord van een vaartuig is opgesteld, dan wel

    • 1.2.

      een installatie waarvan een gedeelte vóór 1 september 1984 aan boord van een vaartuig is opgesteld en waarvan het resterende gedeelte bestaande uit onderdelen, aangebracht ter vervanging van gelijksoortige onderdelen, of uit onderdelen die voldoen aan het bepaalde in dit hoofdstuk;

  • 2°.

    nieuwe installatie: elke installatie die geen bestaande installatie is;

  • 3°.

    noodradiobaken: een station in de Maritieme Mobiele Radiodienst, waarvan de uitzendingen bedoeld zijn om opsporingsen reddingsacties te vergemakkelijken.

Artikel

250

Radiotelegraafstation

Een vaartuig waarvan de lengte 75 m of meer bedraagt, moet zijn uitgerust met een radiotelegraafstation dat voldoet aan het bepaalde in de artikelen 257 en 258.

Artikel

251

Radiotelefoonstation

Een vaartuig waarvan de lengte minder dan 75 m bedraagt, moet zijn uitgerust met een radiotelefoonstation dat voldoet aan het bepaalde in de artikelen 266 en 267, tenzij het is uitgerust met een radiotelegraafstation dat voldoet aan het bepaalde in de artikelen 257 en 258.

Artikel

252

VHF radiotelefonie-installatie

Elk vaartuig moet zijn uitgerust met een VHF radiotelefonie-installatie die voldoet aan het bepaalde in artikel 268.

Artikel

253

Vrijstellingen

§

2

Luisterdienst

Artikel

254

Luisterdienst radiotelegrafie

Artikel

255

Luisterdienst radiotelefonie

Artikel

256

Luisterdienst VHF radiotelefonie

Aan boord van een vaartuig dat ingevolge het bepaalde in artikel 252 is uitgerust met een VHF radiotelefonie-installatie, moet buitengaats op de brug een ononderbroken luisterwacht worden gehouden op, indien uitvoerbaar, 156,8 MHz (kanaal 16) of gedurende zodanige perioden op zodanige kanalen als nader kan worden voorgeschreven.

§

3

Installaties

Artikel

257

Radiotelegraafstations

Artikel

258

Radiotelegrafie-installaties

Artikel

259

Radiotelegrafie-auto-alarmtoestellen

Artikel

260

Richtingzoekers

Artikel

261

Radiotelegrafie-installaties voor reddingboten

Artikel

262

Draagbare radiotoestellen voor groepsreddingmiddelen

Artikel

263

Noodradiobakens voor groepsreddingmiddelen

Artikel

264

Periodieke keuring van noodradiobakens

De ingevolge het bepaalde in artikel 197, vierde lid, voorgeschreven noodradiobakens moeten met tussenpozen van niet meer dan 12 maanden worden gekeurd, waarbij, indien noodzakelijk, de batterij moet worden vervangen. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan echter deze periode verlengen tot ten hoogste 17 maanden in gevallen waarin hij dat juist en redelijk acht.

Artikel

265

Portofoon voor groepsreddingmiddelen

Artikel

266

Radiotelefoonstations

Artikel

267

Radiotelefonie-installaties

Artikel

268

VHF radiotelefonie-installatie

Artikel

269

Reserve-onderdelen

§

4

Radiodagboeken

Artikel

270

Dagboek bestemd voor radiotelegrafie

Artikel

271

Model van het dagboek bestemd voor radiotelegrafie

Het dagboek bestemd voor radiotelegrafie, als bedoeld in artikel 270, eerste lid, moet zijn uitgevoerd overeenkomstig het model als vastgesteld door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

Artikel

272

Dagboek bestemd voor radiotelefonie

Artikel

273

Model van het dagboek bestemd voor radiotelefonie

Het dagboek bestemd voor radiotelefonie, als bedoeld in artikel 272, eerste lid, moet zijn uitgevoerd overeenkomstig het model als vastgesteld door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

Artikel

274

Dagboek bestemd voor VHF radiotelefonie

Aan boord van een vaartuig dat is uitgerust met een VHF-radiotelefoonstation is ten aanzien van het radiodagboek het bepaalde in de artikelen 272 en 273 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een samenvatting van alle berichtenwisseling betreffende nood-, spoed-en veiligheidsverkeer moet worden opgenomen in het scheepsdagboek.

Hoofdstuk

10

Hulpmiddelen bij de navigatie

§

1

Hulpmiddelen bij de navigatie

Artikel

275

Vrijstellingen

Het bepaalde in de artikelen 277, 278, tweede lid, 279 tot en met 281, 282, tweede en derde lid, 283 en 284 is niet van toepassing op een vaartuig dat gesleept naar zijn bestemming wordt gebracht.

Artikel

276

De brug van een vaartuig

Artikel

277

Kompassen

Artikel

278

Middelen voor dieptemeting

Artikel

279

Radarinstallaties

Artikel

280

Nautische instrumenten

Artikel

281

Zeekaarten, nautische publikaties, enzovoort

Artikel

282

Uitrusting voor het geven van seinen

Artikel

283

Richtingzoekers

Artikel

284

Log

Artikel

285

Hulpmiddelen ter voorkoming van aanvaringen

Hoofdstuk

11

Niet voorgeschreven uitrusting

§

1

Niet voorgeschreven uitrusting

Artikel

286

Niet voorgeschreven uitrusting

De eigenaar van een vaartuig moet de Scheepvaartinspectie ervan in kennis stellen indien het vaartuig wordt ingericht of uitgerust met voorzieningen die niet in dit besluit zijn voorgeschreven. Voorzover het voorzieningen betreft die in dit besluit met name zijn genoemd, moeten zij voldoen aan alle daarvoor bij of krachtens dit besluit gestelde eisen en in deugdelijke toestand verkeren. Voor zover zij niet met name zijn genoemd en het voorzieningen betreft die door hun aard, constructie of werking van invloed kunnen zijn op de veiligheid van het vaartuig of de opvarenden, moeten zij naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voor het doel geschikt zijn en in deugdelijke toestand verkeren.

Hoofdstuk

12

Vervallen

Artikel

287

Algemeen voorschrift

Vervallen

Artikel

287a

Arts aan boord

Vervallen

Artikel

288

Wachtbezetting aan dek

Vervallen

Artikel

289

Minimum aantal scheepsgezellen

Vervallen

Artikel

290

Duur rusttijd

Vervallen

Artikel

291

Geneeskundige verklaringen betreffende het gezichtsorgaan en het gehoor- en spraakorgaan

Vervallen

Artikel

292

Keuring

Vervallen

Artikel

293

Hernieuwde keuring

Vervallen

Artikel

294

Keuringseisen

Vervallen

Artikel

295

Deskundigen

Vervallen

Artikel

296

Aantekening van de uitkomst van de keuring

Vervallen

Artikel

297

Kosten van de keuring

Vervallen

Artikel

298

Afgifte van geneeskundige verklaringen

Vervallen

Artikel

299

Geldigheidsduur van geneeskundige verklaringen

Vervallen

Artikel

300

Handelingen bij niet-goedkeuring

Vervallen

Artikel

301

Scheidsrechters

Vervallen

Artikel

302

Kosten van keuringen door scheidsrechters

Vervallen

Artikel

303

Herkeuringen door scheidsrechters

Vervallen

Artikel

304

Procedure bij ambtshalve keuringen

Vervallen

Artikel

305

Beschikbaarbestelling formulieren

Vervallen

Artikel

306

Wijze afgeven diploma’s

Vervallen

Artikel

307

Examencommissies

Vervallen

Artikel

308

Vereiste kennis

Vervallen

Artikel

309

Aanmelden voor examen

Vervallen

Artikel

310

Uitreiken van diploma’s

Vervallen

Artikel

311

Herhaalde aanmelding

Vervallen

Artikel

312

Vervanging verloren geraakte diploma’s

Vervallen

Artikel

313

Gelijkstelling buitenlandse diploma’s

Vervallen

Artikel

314

Tarieven

Vervallen

Hoofdstuk

13

Vervoer van personen en lading

§

1

Vervoer van personen

Artikel

315

Vervoer van personen

Het vervoer tegen vergoeding van personen die op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder 13, moeten worden aangemerkt als passagiers, is verboden.

§

2

Vervoer van lading

Artikel

316

Algemene eisen

Artikel

317

Gevaarlijke stoffen

Artikel

318

Deklading

Hoofdstuk

14

Verplichtingen van de kapitein en van de eigenaar

§

1

Verplichtingen van de kapitein

Artikel

319

Diepgang van het vaartuig

Artikel

320

Sterkte en stabiliteit

Artikel

321

Peilen

Artikel

322

Reddingmiddelen en -voorzieningen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat voor het ondernemen van een reis en gedurende de reis:

  • 1°.

    alle reddingmiddelen en -voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 7, zijn geplaatst, opgesteld dan wel geborgen zoals aangegeven op het aan boord aanwezige, goedgekeurde veiligheidsplan indien zulk een plan ingevolge het bepaalde in artikel 244 is voorgeschreven;

  • 2°.

    alle reddingmiddelen en -voorzieningen steeds in goede staat verkeren en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn, en voor het dagelijks toezicht hierop een of meer scheepsofficieren zijn aangewezen;

  • 3°.

    de uitrusting van de redding- en hulpverleningsboten steeds in goede staat verkeert en voor onmiddellijk gebruik gereed is, en in die boten geen andere zaken worden geborgen dan die welke tot de uitrusting behoren;

  • 4°.

    een gediplomeerd sloepsgast is belast met het bevel over elk groepsreddingmiddel, en voor elke reddingboot tevens een plaatsvervanger is aangewezen, dan wel, wanneer zulks door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie is toegestaan, een persoon met ervaring in de behandeling en bediening van reddingvlotten is belast met het bevel over elk reddingvlot;

  • 5°.

    degene die met het bevel over een groepsreddingmiddel is belast en de plaatsvervanger beschikken over een lijst met namen van de hun toegewezen bemanning van het groepsreddingmiddel en toezien dat die bemanningsleden hun taken kennen;

  • 6°.

    voor elke reddingboot voorzien van een radiotelegrafie-installatie, iemand is aangewezen die deze installatie kan bedienen;

  • 7°.

    voor elke reddingboot iemand is aangewezen die de motor kan bedienen en kleine herstellingen daaraan kan verrichten;

  • 8°.

    de handboeken voor opleiding ter zake van de reddingmiddelen en -voorzieningen, bedoeld in artikel 242, eerste lid, aan boord zijn;

  • 9°.

    de instructies voor het onderhoud van de reddingmiddelen en -voorzieningen, bedoeld in artikel 209, tweede lid, aan boord zijn en het onderhoud dienovereenkomstig wordt uitgevoerd;

  • 10°.

    de periodieke beproevingen, inspecties en keuringen van de reddingmiddelen en -voorzieningen worden uitgevoerd op een wijze als voorgeschreven in artikel 209, zesde tot en met negende lid, en in artikel 263, derde lid.

Artikel

323

Alarmrol en instructies voor noodgevallen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat voor het ondernemen van een reis en gedurende de reis wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 240.

Artikel

324

Veiligheidsplan, brandbeveiligingsplan of brandbeveiligingsboekje

Artikel

325

Appèls en oefeningen, opleiding en instructie

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 241 en 242.

Artikel

326

Voorzorgsmaatregelen tegen brand

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat:

  • 1°.

    alle brandontdekkingsmiddelen en -bestrijdingsmiddelen steeds in goede staat en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn;

  • 2°.

    de brandslangen alleen worden gebruikt voor brandblusdoeleinden, voor het beproeven van de brandblusinrichting of bij oefeningen en inspecties;

  • 3°.

    de brandslangen telkenmale na verloop van ten hoogste zes maanden worden beproefd;

  • 4°.

    de periodieke controle en beproeving van draagbare en niet-draagbare brandblustoestellen, alsmede van vast aangebrachte brandblusinstallaties met inbegrip van de eventueel bij deze toestellen of installaties behorende gascilinders, geschiedt op een wijze als door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie is voorgeschreven;

  • 5°.

    de voortstuwingsruimten, andere ruimten voor machines en de kombuizen behoorlijk worden schoongehouden en worden vrijgehouden van olieresten, lekolie, met olie doordrenkt poetskatoen en dergelijke verontreinigingen; en

  • 6°.

    voor scheepsgebruik bestemde of tot de scheepsuitrusting behorende, stoffen of onderdelen met brandgevaarlijke eigenschappen zeevast worden opgeborgen op een veilige plaats, verwijderd van ruimten voor machines, kombuizen en plaatsen waar open vuur wordt gebezigd.

Artikel

327

Sluiten van waterdichte deuren, enzovoort

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat:

  • 1°.

    de waterdichte deuren gedurende de reis zijn gesloten, tenzij deze uit hoofde van de behoeften van de dienst noodzakelijk geopend moeten blijven, in welk geval maatregelen moeten worden genomen, zodat zij te allen tijde onmiddellijk kunnen worden gesloten;

  • 2°.

    patrijspoorten die gedurende de reis niet bereikbaar zijn, voor het vaartuig de haven of rede verlaat behoorlijk met hun blinden zijn gesloten;

  • 3°.

    de deksels en kleppen van stortkokers die niet in gebruik zijn en waarvan de binnenboordsopeningen geheel of gedeeltelijk beneden het werkdek zijn gelegen, behoorlijk zijn gesloten; en

  • 4°.

    de waterdichte deuren en alle daarbij behorende bewegingsinrichtingen en standaanwijzers, alle afsluiters die moeten zijn gesloten om een afdeling waterdicht te maken, benevens alle afsluiters in dwarsscheepse overvloei-inrichtingen gedurende de reis geregeld, ten minste eenmaal per week, worden beproefd.

Artikel

328

Gebruik beschermende uitrusting

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat de schepelingen bekend zijn met het gebruik van de beschermende uitrusting, bedoeld in artikel 190, zesde lid. Hij dient erop toe te zien dat deze uitrusting in daartoe in aanmerking komende omstandigheden wordt gebruikt.

Artikel

329

Elektrische inrichtingen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat:

  • 1°.

    in vochtige ruimten geen werkzaamheden aan ongeïsoleerde delen van de elektrische installatie worden uitgevoerd, zolang deze onder spanning staan;

  • 2°.

    in ruimten met ontploffingsgevaar geen werkzaamheden geschieden, waarbij vonkvorming kan optreden en dat werkzaamheden aan elektrische installaties met toebehoren slechts plaatsvinden, nadat het desbetreffende gedeelte der installatie spanningloos is gemaakt;

  • 3°.

    in andere dan onder 1 en 2 genoemde ruimten slechts werkzaamheden aan ongeïsoleerde of daarmee gelijk te stellen delen van de elektrische installatie worden uitgevoerd, zonder dat deze spanningloos zijn gemaakt, indien hiervoor dringende redenen aanwezig zijn voor de veiligheid en bedrijfszekerheid van het vaartuig, mits:

    • 3.1.

      alle zich in de nabijheid bevindende metalen delen doelmatig tegen aanraking zijn afgeschermd;

    • 3.2.

      de metalen delen van het bij de werkzaamheden benodigde gereedschap voorzover mogelijk doelmatig zijn geïsoleerd;

    • 3.3.

      zij die de werkzaamheden uitvoeren, zich op een doelmatig isolerende laag bevinden; en

    • 3.4.

      voorzover dit in verband met de plaats en de omstandigheden nodig is, duidelijk leesbare waarschuwingen zijn aangebracht om te voorkomen dat aan een niet met de werkzaamheden belaste persoon een ongeval overkomt;

  • 4°.

    werkzaamheden in de nabijheid van ongeïsoleerde of daarmee gelijk te stellen delen van de elektrische installatie slechts geschieden, indien deze spanningloos zijn gemaakt, tenzij dit om bedrijfstechnische redenen niet mogelijk is, in welk geval alle maatregelen moeten zijn genomen die een veilig verloop van de arbeid waarborgen;

  • 5°.

    bij voeding van het scheepsnet of een gedeelte daarvan vanaf de wal, geen spanningen, stroomsoorten en bij draaistroom bovendien geen frequenties en volgorden van de fasen worden gebezigd waarvoor de elektrische installatie aan boord niet geschikt is;

  • 6°.

    isolatiefouten in de elektrische installatie zo spoedig mogelijk worden verholpen;

  • 7°.

    de noodkrachtbron en de tijdelijke noodkrachtbron, indien aanwezig, zomede de automatische inrichtingen van de noodinstallatie wekelijks worden beproefd; en

  • 8°.

    de noodverlichting maandelijks wordt beproefd.

Artikel

330

Besturing van het vaartuig

Artikel

331

Kompassen

Artikel

332

Manoeuvreereigenschappen en stopwegen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat op de brug de nodige gegevens beschikbaar zijn betreffende de manoeuvreereigenschappen en de stopweg bij voor het vaartuig karakteristieke vaarsnelheden en diepgangen.

Artikel

333

Richtingzoekers

Artikel

334

Luisterdienst

De kapitein van een vaartuig is verplicht luisterdienst te doen houden in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 254 tot en met 256.

Artikel

335

Elektronische navigatiemiddelen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat door hen die als chef van de wacht kunnen optreden, regelmatig wordt geoefend in het gebruik van de elektronische navigatiemiddelen waarmede het vaartuig is uitgerust.

Artikel

336

Bemanning

Artikel

337

Voeding en drinkwater

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat aan de in het Schepelingenbesluit met betrekking tot de voeding en het drinkwater gestelde voorschriften wordt voldaan.

Artikel

338

Vervoer van lading

Artikel

339

Alarm-, nood- en spoedseinen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat ten aanzien van alarm-, nood- en spoedseinen het bepaalde in artikel 245 in acht wordt genomen.

Artikel

340

Verplichtingen en procedure aangaande noodberichten

Artikel

341

Veiligheidsseinen en berichten omtrent gevaren

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat ten aanzien van veiligheidsseinen en berichten omtrent gevaren het bepaalde in artikel 247 in acht wordt genomen.

Artikel

342

Routering van vaartuigen

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat ten aanzien van de routering van het vaartuig het bepaalde in artikel 248 in acht wordt genomen.

Artikel

343

Dagboeken

Artikel

344

Radiodagboek

Artikel

345

Loodsladders

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat:

  • 1°.

    de loodsladder, bedoeld in artikel 227, schoon en in goede staat wordt gehouden en alleen wordt gebruikt voor het aan boord nemen of ontschepen van loodsen, alsmede van havenautoriteiten bij aankomst in of vertrek uit een haven;

  • 2°.

    de loodsladder op een zodanige plaats buiten boord wordt opgehangen dat de ladder vrij hangt van spuipijpen van het vaartuig, dat elke trede stevig tegen de scheepshuid rust, dat deze zo ver mogelijk is verwijderd van de terugwijkende gedeelten van de scheepshuid en dat de loods op een veilige en gemakkelijke wijze het vaartuig kan betreden nadat hij niet minder dan 1,50 m en niet meer dan 9 m heeft geklommen. Indien de afstand van het wateroppervlak tot aan de inschepingsplaats meer dan 9 m bedraagt, dient toegang tot het vaartuig te worden verkregen door middel van een valreep of op een andere even veilige en gemakkelijke wijze;

  • 3°.

    twee handleiders, stevig aan het vaartuig bevestigd, met een omtrek van niet minder dan 65 mm en een lijflijn voor gebruik gereed worden gehouden;

  • 4°.

    voorzieningen aanwezig zijn teneinde de loods in staat te stellen op veilige en gemakkelijke wijze over te stappen vanaf het boveneinde van de loodsladder op of in het vaartuig of op de valreep of ander middel en omgekeerd. Indien het overstappen plaatsvindt door een opening in het hekwerk of de verschansing, dienen doelmatige handgrepen te zijn aangebracht. Indien het overstappen geschiedt door middel van een verschansingstrap, dient deze stevig te zijn bevestigd aan de verschansing of aan het platform en dienen twee rechtopstaande houvasten te zijn aangebracht bij de plaats van het aan boord komen of van boord gaan. De onderlinge afstand tussen deze houvasten mag niet minder dan 0,70 m en niet meer dan 0,80 m bedragen. Elke houvast dient aan of nabij de onderzijde, alsmede op een hoger gelegen punt, stevig aan het vaartuig te zijn bevestigd; de diameter dient niet minder te zijn dan 40 mm en de lengte dient zodanig te zijn dat de houvast ten minste 1,20 m boven de verschansing uitsteekt;

  • 5°.

    des nachts een zodanige verlichting aanwezig is dat zowel de loodsladder buitenboord als de plaats waar de loods aan boord komt, voldoende verlicht zijn. Een reddingboei, voorzien van een zelfontbrandend licht, moet ter plaatse voor direct gebruik bij de hand worden gehouden. Een hieuwlijn moet voor direct gebruik beschikbaar zijn;

  • 6°.

    voorzieningen zijn getroffen om de loodsladder aan beide zijden van het vaartuig te kunnen gebruiken;

  • 7°.

    het optuigen van de ladder en het aan boord nemen of ontschepen van een loods geschiedt onder toezicht van een verantwoordelijk scheepsofficier; en

  • 8°.

    indien van een mechanische loodsladder gebruik wordt gemaakt, een loodsladder welke voldoet aan het gestelde in artikel 227, aan dek in de onmiddellijke nabijheid voor direct gebruik beschikbaar is.

Artikel

346

Verplichte boekwerken

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat aan boord aanwezig zijn:

  • 1°.

    de Schepenwet;

  • 2°.

    het Vissersvaartuigenbesluit;

  • 3°.

    de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie gestelde nadere regels, neergelegd in Bekendmakingen aan de Zeevisvaart;

  • 4°.

    de van kracht zijnde bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee; en

  • 5°.

    alle elders in dit besluit voorgeschreven publicaties en boekwerken.

§

2

Verplichtingen van de eigenaar

Artikel

347

Onderzoek van de romp aan de buitenzijde

De eigenaar van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat de romp van het vaartuig overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 aan de buitenzijde wordt onderzocht.

Artikel

348

Het verschaffen van de nodige middelen

De eigenaar van een vaartuig is verplicht aan de kapitein de middelen te verschaffen die deze behoeft, teneinde te kunnen voldoen aan het bepaalde in dit besluit.

Artikel

348a

Veiligheid en gezondheid van de bemanning

Artikel

349

Kennisgeving van onderzoek van de romp aan de buitenzijde en herstellingen

De eigenaar van een vaartuig is verplicht ten aanzien van het voornemen tot een onderzoek van de romp aan de buitenzijde en van herstellingen aan het vaartuig of aan de werktuigen, het bepaalde in artikel 15 in acht te nemen.

Hoofdstuk

15

Bijzondere voorschriften in tijden van oorlog, oorlogsgevaar en daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

§

1

Bijzondere voorschriften in tijden van oorlog, oorlogsgevaar en daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Artikel

350

Bijzondere voorschriften

§

2

Verplichtingen van de kapitein

Artikel

351

Bijzondere voorschriften

De kapitein van een vaartuig is verplicht zorg te dragen dat wordt voldaan aan de bijzondere voorschriften als bedoeld in artikel 350.

Artikel

352

Marinebescheiden

Hoofdstuk

16

Strafbepaling

§

1

Strafbepalingen ten aanzien van de kapitein

Artikel

353

Niet nakoming van het bepaalde in artikel 322

Overtreding van de artikelen 322, 325, 326, 327, 336, derde lid, 338, 343, vierde, vijfde en zesde lid, 347, 348, 348a en 349 is een strafbaar feit.

Artikel

354

Niet nakoming van het bepaalde in de artikelen 325, 326 of 327

Vervallen

Artikel

355

Niet nakoming van het bepaalde in artikel 336, derde lid

Vervallen

Artikel

356

Niet nakoming van het bepaalde in artikel 338

Vervallen

Artikel

357

Handeling in strijd met het bepaalde in artikel 343, vierde tot en met zesde lid

Vervallen

§

2

Artikel

358

Niet nakoming van het bepaalde in de artikelen 347, 348, 348a en 349

Vervallen

Artikel

359

Vervallen

§

3

Artikel

360

Nadere bepalingen met betrekking tot geldboeten

Vervallen

Hoofdstuk

17

Overgangsbepalingen

§

1

Overgangsbepalingen

Artikel

361

Constructie, inrichting en uitrusting

Hoofdstuk

18

Slotbepalingen

§

1

Slotbepalingen

Artikel

362

[Gereserveerd.]

Artikel

362a

Publicatie van ministeriële regelingen

Ministeriële regelingen vastgesteld krachtens dit besluit worden bekendgemaakt in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in het Afkondigingsblad van Aruba.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State van het Koninkrijk.

Nairobi
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, N. Smit-Kroes
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes

Inhoud Vissersvaartuigenbesluit

Hoofdstuk 1 Algemene voorzieningen

§ 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.Toepassing

Artikel 2. Omschrijvingen

Artikel 3. Vrijstellingen en ontheffingen

Artikel 4. Gelijkwaardige voorzieningen

Artikel 5. Gevallen van overmacht

Artikel 6. Aanvullende voorschriften

Artikel 7. Vaargebieden

§ 2 Onderzoek

Artikel 8. Voortdurend toezicht

Artikel 9. Erkende particuliere onderzoekingsbureaus

Artikel 10. Wijze van onderzoek

Artikel 11. Toegankelijk maken voor onderzoek

Artikel 12. Onderzoeken

Artikel 13. Stoom- en damptoestellen

Artikel 14. Onderzoek van de romp aan de buitenzijde

Artikel 15. Verplichte kennisgeving

Artikel 16. Handhaving van de toestand na een onderzoek

Artikel 17. Wijze van handelen bij schade

Artikel 18. Kosten van onderzoek

§ 3 Certificaten

Artikel 19.Vorm en inhoud van certificaten

Artikel 20. Aanvragen van certificaten

Artikel 21. Het ter inzage leggen van certificaten

Artikel 22. Certificaat van deugdelijkheid

Artikel 23. Veiligheidscertificaat voor vissersvaartuigen

Artikel 24 Certificaat van vrijstelling

Artikel 25. Het vervallen van certificaten

Artikel 26. Het intrekken van certificaten

Hoofdstuk 2 Constructie, waterdichte indeling en uitrusting

§ 1 Constructie en waterdichte indeling

Artikel 27. Constructie

Artikel 28. Waterdichtheid en waterdichte indeling

Artikel 29. Waterdichte deuren

Artikel 30. Uitvoering van waterdichte deuren, terugslagkleppen of afsluiters in pijpdoorvoeringen van waterdichte schotten; mangaten

Artikel 31. Waterdichte afsluitingen

Artikel 32. Openingen in de huid, de dekken, de bovenbouw en de dekhuizen

Artikel 33. Luikopeningen en de afsluiting daarvan door luiken van een ander materiaal dan hout

Artikel 34. Toepassing van houten luiken

Artikel 35. Openingen boven voortstuwingsruimten

Artikel 36. Andere openingen in het dek

Artikel 37. Luchtkokers

Artikel 38. Vul- en luchtpijpen

Artikel 39. Voorzieningen voor peilen

Artikel 40. Patrijspoorten, ramen en vaste lichtranden

Artikel 41. Spuipijpen, inlaat- en uitlaatopeningen

Artikel 42. Waterloospoorten

§ 2 Uitrusting en keuring van materialen

Artikel 43. Uitrusting voor het ankeren en meren

Artikel 44. Anker- en meergerei

Artikel 45. Het keuren van materialen - algemeen

Artikel 46. Beproevingstoestellen

Artikel 47. Kosten beproeving

Artikel 48. Bijwonen beproeving

Artikel 49. Keuring, keuringseisen, enzovoort

Artikel 50. Keuringsmerk

Artikel 51. Afkeuringsmerk

Artikel 52. Gevallen waarin materialen niet worden gekeurd

Artikel 53. Afkeuring

Artikel 54. Ankers, kenmerken, gewicht

Artikel 55. Beproeving van ankers

Artikel 56. Ankerkettingen

Artikel 57. Beproeving van ankerkettingen

Artikel 58. Tabel, aangevende de te gebruiken belasting bij het beproeven van ankers

Artikel 59. Tabel, aangevende de te gebruiken belasting bij het beproeven van ankerkettingen met dam

Hoofdstuk 3 Stabiliteit en de daarmede verband houdende zeewaardigheid

§ 1 Stabiliteit en de daarmede verband houdende zeewaardigheid

Artikel 60. Algemeen

Artikel 61. Stabiliteitscriteria

Artikel 62. Vervuld raken van visruimen

Artikel 63. Bijzondere vismethoden

Artikel 64. Invloed van de wind

Artikel 65. Water aan dek

Artikel 66. Bedrijfstoestanden

Artikel 67. IJsafzetting

Artikel 68. Hellingproef

Artikel 69. Stabiliteitsgegevens

Artikel 70. Keeschotten

Artikel 71. Boeghoogte

Artikel 72 .Maximum toelaatbare diepgang

Artikel 73. Waterdichte indeling en lekstabiliteit

Hoofdstuk 4 Machine-installaties, elektrische installaties en tijdelijk onbemande machinekamers

§ 1 Algemeen

Artikel 74.Algemeen

§ 2 Machine-installaties

Artikel 75. Machine-installaties

Artikel 76.Voortstuwingsvermogen

Artikel 77.Stoom- en damptoestellen, aanzetluchtvaten en andere drukhouders

Artikel 78. Stoomketels, voedingwatersystemen en stoomleidingen

Artikel 79. Stoomafsluiters

Artikel 80. Systemen voor samengeperste lucht

Artikel 81. Communicatie tussen brug, machinekamer, bedieningsplaats hulpstuurinrichting, verblijven van kapitein en hoofdwerktuigkundige

Artikel 82. Bediening van de voortstuwingsinstallatie

Artikel 83. Gebruik van ontvlambare oliën

Artikel 84. Lensinrichting

Artikel 85. Inrichting van lens- en ballastleidingen

Artikel 86. Aftapinrichting

Artikel 87. Uitvoering lens- en ballastleidingen

Artikel 88. Afmetingen lensleidingen

Artikel 89. Lenspompen

Artikel 90. Rechtstreekse zuigpijpen

Artikel 91. Aantal en capaciteit van lenspompen

Artikel 92. Voorzieningen in verband met beschadiging van de lensleiding

Artikel 93. Bescherming tegen geluidhinder

Artikel 94. Stuurinrichtingen en roer

Artikel 95. Alarminstallatie voor werktuigkundigen

Artikel 96. Koelinstallaties, koel- en vriesruimten

§ 3 Elektrische installaties

Artikel 97. Toepassing

Artikel 98. Omschrijvingen

Artikel 99. Toegelaten spanningen

Artikel 100. Materiaal, inrichting en opstelling

Artikel 101. Invloed op instrumenten en maatregelen tegen storingen in of veroorzaakt door elektronische navigatie- en communicatie-apparatuur

Artikel 102. Elektrische hoofdkrachtbron

Artikel 103. Installaties voor navigatielantaarns en middelen tot het geven van geluidsseinen

Artikel 104. Installaties in ruimten met explosiegevaar

Artikel 105. Tijdelijke verlichting van gevaarlijke ruimten (elektrische veiligheidslamp)

Artikel 106. Dekwerktuigen

Artikel 107. Vislieren

Artikel 108. Noodbrandbluspompen

Artikel 109. Noodstopinrichtingen

Artikel 110. Elektrische aanzetinrichtingen voor voortstuwingsmotoren

Artikel 111. Telefoons of andere spreekverbindingen

Artikel 112. Elektrische noodkrachtbron aan boord van vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt

Artikel 113. Elektrische noodkrachtbron aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt

Artikel 114. Opstelling accumulatorenbatterijen

Artikel 115. Ventilatie van accuruimten

Artikel 116. Diverse voorschriften betreffende accumulatorenbatterijen

Artikel 117. Algemene voorschriften betreffende schakel- en verdeelinrichtingen

Artikel 118. Plaatsing van schakelaars

Artikel 119. Aanloopinrichtingen voor motoren

Artikel 120. Elektrische verwarmings- en kooktoestellen

Artikel 121. Smeltveiligheden en maximumschakelaars

Artikel 122. Meet- en controletoestellen

Artikel 123. Draagbare isolatiemeters en spanningaanwijzers

Artikel 124. Algemene eisen voor verlichtingsarmaturen en lampen

Artikel 125. Lampengroepen

Artikel 126. Handlampen

Artikel 127.Verlichting ter controle van de vullings in ruimten voor machines en ketelruimten

Artikel 128. Beveiliging en belasting van elektrische leidingen

Artikel 129. Soort en aanleg van elektrische leidingen

Artikel 130. Kabeldoorvoeringen door schotten of dekken

Artikel 131. Voorschriften in verband met het gebruik van het casco van het vaartuig als terugleider

Artikel 132. Voorzorgsmaatregelen tegen gevaren van elektrische oorsprong

§ 4 Tijdelijk onbemande machinekamers

Artikel 133. Brandbeveiliging

Artikel 134. Beveiliging tegen vervuld raken

Artikel 135. Verbindingen

Artikel 136. Alarminstallatie

Artikel 137. Bijzondere voorschriften voor machine- en ketelinstallaties en elektrische installaties

Artikel 138. Veiligheidssysteem

Hoofdstuk 5 Bescherming tegen, opsporing en bestrijding van brand

§ 1 Brandbescherming voor vaartuigen waarvan de lengte 55 m of meer bedraagt

Artikel 139. Algemeen

Artikel 140. Constructie

Artikel 141. Schotten binnen ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel 142. Bescherming van trappen en liftschachten in ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations

Artikel 143. Deuren in brandwerende schotten

Artikel 144. Brandwerendheid van schotten en dekken

Artikel 145. Constructiedetails

Artikel 146. Ventilatiesystemen

Artikel 147. Verwarmingsinstallaties

Artikel 148. Diversen

Artikel 149. Gasflessen en bijbehorende installaties, alsmede opslag van gevaarlijke materialen

Artikel 150. Voorzieningen voor ontsnapping

Artikel 151. Automatische sprinkler-, brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties (methode IIF)

Artikel 152. Automatische brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties Methode IIIF)

Artikel 153. Vast aangebrachte brandblusinstallaties voor laadruimten die bestemd zijn voor ladingen die in hoge mate brandgevaarlijk zijn

Artikel 154. Brandbluspompen

Artikel 155. Hoofdbrandblusleidingen

Artikel 156. Brandkranen, brandslangen en straalpijpen

Artikel 157. Brandblustoestellen

Artikel 158. Draagbare brandblustoestellen in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel 159. Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

Artikel 160. Bijzondere voorzieningen in ruimten voor machines

Artikel 161. Internationale walaansluiting

Artikel 162. Brandweeruitrustingen

Artikel 163. Samenstelling brandweeruitrusting

Artikel 164. Brandbeveiligingsplan

Artikel 165. Uitvoering brandbeveiligingsplan

Artikel 166. Onmiddellijke beschikbaarheid van brandbestrijdingsmiddelen

Artikel 167. Toelating van vervangende middelen

Artikel 168. Niet voorgeschreven vast aangebrachte brandblusinstallaties

§ 2 Brandbescherming voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 55 m bedraagt

Artikel 169. Algemeen

Artikel 170. Constructieve brandbeveiliging

Artikel 171. Ventilatiesystemen

Artikel 172. Verwarmingsinstallaties

Artikel 173. Diversen

Artikel 174. Gasflessen en bijbehorende installaties, alsmede opslag van gevaarlijke materialen

Artikel 175. Voorzieningen voor ontsnapping

Artikel 176. Automatische brandalarm- en brandontdekkingsinstallaties

Artikel 177. Brandbluspompen

Artikel 178. Hoofdbrandblusleiding

Artikel 179. Brandkranen, brandslangen en straalpijpen

Artikel 180. Brandblustoestellen

Artikel 181. Draagbare brandblustoestellen in controlestations, ruimten voor accommodatie en dienstruimten

Artikel 182. Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

Artikel 183. Brandweeruitrusting

Artikel 184. Brandbeveiligingsplan

Artikel 185. Onmiddellijke beschikbaarheid van brandbestrijdingsmiddelen

Artikel 186. Toelating van vervangende middelen

Artikel 187. Niet voorgeschreven vast aangebrachte brandblusinstallaties

Hoofdstuk 6 Voorzieningen voor de bemanning

§ 1 Bescherming van de bemanning

Artikel 188. Bescherming van de bemanning

Artikel 189. Dekopeningen

Artikel 190. Verschansingen, relingen en beveiligingsmiddelen

Artikel 191. Trappen en ladders

Artikel 192. Toegangen, uitgangen en liften

§ 2 Verblijven van de bemanning

Artikel 193. Verblijven van de bemanning

Hoofdstuk 7 Reddingmiddelen en -voorzieningen en veiligheidsmiddelen

§ 1 Algemeen

Artikel 194. Gesleepte vaartuigen

Artikel 195. Beoordeling, beproeving en keuring van reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel 196. Produktiecontrole

§ 2 Bepalingen ten aanzien van het vaartuig

Artikel 197. Communicatiemiddelen

Artikel 198. Persoonlijke reddingmiddelen

Artikel 199. Groepsreddingmiddelen en hulpverleningsboten

Artikel 200. Bedieningsaanwijzingen

Artikel 201. Bezetting van groepsreddingmiddelen en het toezicht daarop

Artikel 202. Verzamel- en inschepingsvoorzieningen

Artikel 203. Tewaterlatingsplaatsen

Artikel 204. Plaatsing van groepsreddingmiddelen

Artikel 205. Plaatsing van hulpverleningsboten

Artikel 206. Voorzieningen voor tewaterlating en terugzetten van groepsreddingmiddelen

Artikel 207. Voorzieningen voor inscheping, tewaterlating en terugzetten van hulpverleningsboten

Artikel 208. Lijnwerptoestellen

Artikel 209. Gereedheid voor gebruik, onderhoud en inspecties

§ 3 Bepalingen ten aanzien van reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel 210. Algemene eisen voor reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel 211. Reddingboeien

Artikel 212. Reddinggordels

Artikel 213. Overlevingspakken

Artikel 214. Hulpmiddelen tegen warmteverlies

Artikel 215. Valschermsignalen

Artikel 216. Handstakellichten

Artikel 217. Drijvende rooksignalen

Artikel 218. Algemene eisen voor reddingvlotten

Artikel 219. Automatisch opblaasbare reddingvlotten

Artikel 220. Vaste reddingvlotten

Artikel 221. Algemene eisen voor reddingboten

Artikel 222. Geheel overdekte reddingboten

Artikel 223. Hulpverleningsboten

Artikel 224. Tewaterlatings- en inschepingsmiddelen

Artikel 225. Lijnwerptoestellen

Artikel 226. Instructies voor onderhoud aan boord

§ 4 Veiligheidsmiddelen

Artikel 227. Loodsladders

Artikel 228. Veiligheidslampen

Artikel 229. Voor het visserijbedrijf bestemde voorzieningen

Artikel 230. Hefwerktuigen

Artikel 231. Geneesmiddelen, verbandmiddelen en verplegingsartikelen

Artikel 232. Berging van geneesmiddelen, verbandmiddelen en verplegingsartikelen

Artikel 233. Scheiding van de verschillende geneesmiddelen

Artikel 234. Nummering en benaming van geneesmiddelen

Artikel 235. Levering van geneesmiddelen, berging van opium- en morfinepreparaten

Artikel 236. Aanvullende middelen

Artikel 237. Geneeskundig handboek

Artikel 238. Lijst van geneesmiddelen, verbandmiddelen en verplegingsartikelen

Hoofdstuk 8 Optreden in noodsituaties

§ 1 Intern optreden in noodsituaties

Artikel 239. Communicatie aan boord en alarminstallaties

Artikel 240. Alarmrol en instructies voor noodgevallen

Artikel 241. Appèls en oefeningen

Artikel 242. Opleiding en instructie voor het optreden in noodsituaties

Artikel 243. Aantekening in het scheepsdagboek

Artikel 244. Veiligheidsplan

§ 2 Procedures met betrekking tot nood-, spoed- en veiligheidsberichten

Artikel 245. Alarm-, nood- en spoedseinen

Artikel 246. Procedures met betrekking tot noodberichten

Artikel 247.Veiligheidsseinen en berichten omtrent gevaren

§ 3 Routering van vaartuigen

Artikel 248. Routering van vaartuigen

Hoofdstuk 9 Radio

§ 1 Algemeen, stations

Artikel 249. Omschrijvingen

Artikel 250. Radiotelegraafstation

Artikel 251. Radiotelefoonstation

Artikel 252. VHF radiotelefonie-installatie

Artikel 253. Vrijstellingen

§ 2 Luisterdienst

Artikel 254. Luisterdienst radiotelegrafie

Artikel 255. Luisterdienst radiotelefonie

Artikel 256. Luisterdienst VHF radiotelefonie

§ 3 Installaties

Artikel 257. Radiotelegraafstations

Artikel 258. Radiotelegrafie-installaties

Artikel 259.

Radiotelegrafie-auto-alarmtoestellen

Artikel 260. Richtingzoekers

Artikel 261. Radiotelegrafie-installaties voor reddingboten

Artikel 262. Draagbare radiotoestellen voor groepsreddingmiddelen

Artikel 263. Noodradiobakens voor groepsreddingmiddelen

Artikel 264. Periodieke keuring van noodradiobakens

Artikel 265. Portofoon voor groepsreddingmiddelen

Artikel 266. Radiotelefoonstations

Artikel 267. Radiotelefonie-installaties

Artikel 268. VHF radiotelefonie-installatie

Artikel 269. Reserve-onderdelen

§ 4 Radiodagboeken

Artikel 270. Dagboek bestemd voor radiotelegrafie

Artikel 271. Model van het dagboek bestemd voor radiotelegrafie

Artikel 272. Dagboek bestemd voor radiotelefonie

Artikel 273. Model van het dagboek bestemd voor radiotelefonie

Artikel 274. Dagboek bestemd voor VHF radiotelefonie

Hoofdstuk 10 Hulpmiddelen bij de navigatie

§ 1 Hulpmiddelen bij de navigatie

Artikel 275. Vrijstellingen

Artikel 276. De brug van een vaartuig

Artikel 277. Kompassen

Artikel 278. Middelen voor dieptemeting

Artikel 279. Radarinstallaties

Artikel 280. Nautische instrumenten

Artikel 281. Zeekaarten, nautische publikaties, enzovoort

Artikel 282. Uitrusting voor het geven van seinen

Artikel 283. Richtingzoekers

Artikel 284. Log

Artikel 285. Hulpmiddelen ter voorkoming van aanvaring

Hoofdstuk 11 Niet voorgeschreven uitrusting

§ 1 Niet voorgeschreven uitrusting

Artikel 286. Niet voorgeschreven uitrusting

Hoofdstuk 12 Bemanning, bepalingen met betrekking tot keuringen van het gezichts-, gehoor- en spraakorgaan en bepalingen betreffende de verkrijging van het diploma als sloepsgast

§ 1 Bemanning

Artikel 287. Algemeen voorschrift

Artikel 288. Wachtbezetting aan dek

Artikel 289. Minimum aantal scheepsgezellen

Artikel 290. Duur rusttijd

§ 2 Bepalingen met betrekking tot keuringen van het gezichts-, gehoor- en spraakorgaan

Artikel 291. Geneeskundige verklaringen betreffende het gezichtsorgaan en het gehoor- en spraakorgaan

Artikel 292. Keuring

Artikel 293. Hernieuwde keuring

Artikel 294. Keuringseisen

Artikel 295. Deskundigen

Artikel 296. Aantekening van de uitkomst van de keuring

Artikel 297. Kosten van de keuring

Artikel 298. Afgifte van geneeskundige verklaringen

Artikel 299. Geldigheidsduur van geneeskundige verklaringen

Artikel 300. Handelingen bij niet-goedkeuring

Artikel 301. Scheidsrechters

Artikel 302. Kosten van keuringen door scheidsrechters

Artikel 303. Herkeuringen door scheidsrechters

Artikel 304. Procedure bij ambtshalve keuringen

Artikel 305. Beschikbaarstelling formulieren

§ 3 Bepalingen betreffende de verkrijging van het diploma als sloepsgast

Artikel 306. Wijze afgeven diploma's

Artikel 307. Examencommissies

Artikel 308. Vereiste kennis

Artikel 309. Aanmelden voor examen

Artikel 310. Uitreiken van diploma's

Artikel 311. Herhaalde aanmelding

Artikel 312. Vervanging verloren geraakte diploma's

Artikel 313. Gelijkstelling buitenlandse diploma's

Artikel 314. Tarieven

Hoofdstuk 13 Vervoer van personen en lading

§ 1 Vervoer van personen

Artikel 315. Vervoer van personen

§ 2 Vervoer van lading

Artikel 316. Algemene eisen

Artikel 317. Gevaarlijke stoffen

Artikel 318. Deklading

Hoofdstuk 14 Verplichtingen van de kapitein en van de eigenaar

§ 1 Verplichtingen van de kapitein

Artikel 319. Diepgang van het vaartuig

Artikel 320. Sterkte en stabiliteit

Artikel 321. Peilen

Artikel 322. Reddingmiddelen en -voorzieningen

Artikel 323. Alarmrol en instructies voor noodgevallen

Artikel 324. Veiligheidsplan, brandbeveiligingsplan of brandbeveiligingsboekje

Artikel 325. Appèls en oefeningen, opleiding en instructie

Artikel 326. Voorzorgsmaatregelen tegen brand

Artikel 327. Sluiten van waterdichte deuren, enzovoort

Artikel 328. Gebruik beschermende uitrusting

Artikel 329. Elektrische inrichtingen

Artikel 330. Besturing van het vaartuig

Artikel 331. Kompassen

Artikel 332. Manoeuvreereigenschappen en stopwegen

Artikel 333. Richtingzoekers

Artikel 334. Luisterdienst

Artikel 335. Elektronische navigatiemiddelen

Artikel 336. Bemanning

Artikel 337. Voeding en drinkwater

Artikel 338. Vervoer van lading

Artikel 339. Alarm-, nood- en spoedseinen

Artikel 340. Verplichtingen en procedure aangaande noodberichten

Artikel 341. Veiligheidsseinen en berichten omtrent gevaren

Artikel 342. Routering van vaartuigen

Artikel 343. Dagboeken

Artikel 344. Radiodagboek

Artikel 345. Loodsladders

Artikel 346. Verplichte boekwerken

§ 2 Verplichtingen van de eigenaar

Artikel 347. Onderzoek van de romp aan de buitenzijde

Artikel 348. Het verschaffen van de nodige middelen

Artikel 349. Kennisgeving van onderzoek van de romp aan de buitenzijde en herstellingen

Hoofdstuk 15 Bijzondere voorschriften in tijden van oorlog, oorlogsgevaar en daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

§ 1 Bijzondere voorschriften in tijden van oorlog, oorlogsgevaar en daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Artikel 350. Bijzondere voorschriften

§ 2 Verplichtingen van de kapitein

Artikel 351. Bijzondere voorschriften

Artikel 352. Marine bescheiden

Hoofdstuk 16 Strafbepalingen

§ 1 Strafbepalingen ten aanzien van de kapitein

Artikel 353. Niet nakoming van het bepaalde in artikel 322

Artikel 354. Niet nakoming van het bepaalde in de artikelen 325, 326 of 327

Artikel 355. Niet nakoming van het bepaalde in artikel 336, derde lid

Artikel 356. Niet nakoming van het bepaalde in artikel 338

Artikel 357. Handeling in strijd met het bepaalde in artikel 343, vierde tot en met zesde lid

§ 2 Strafbepalingen ten aanzien van de eigenaar

Artikel 358. Niet nakoming van het bepaalde in de artikelen 347 of 348

Artikel 359. Niet nakoming van het bepaalde in artikel 349

§ 3 Diverse bepalingen

Artikel 360. Nadere bepalingen met betrekking tot geldboeten

Hoofdstuk 17 Overgangsbepalingen

§ 1 Overgangsbepalingen

Artikel 361. Constructie, inrichting en uitrusting

Hoofdstuk 18 Slotbepalingen

§ 1 Slotbepalingen

Artikel 362. Inwerkingtreding

Artikel 363. Citeertitel