Artikel
1
2
De begripsomschrijvingen in artikel 2 van het besluit zijn voor de toepassing van deze regeling van overeenkomstige toepassing.
Besluit:
De begripsomschrijvingen in artikel 2 van het besluit zijn voor de toepassing van deze regeling van overeenkomstige toepassing.
Indien het verlaten van een dienstwoning, bedoeld in artikel 4 van het besluit verband houdt met een ontslag uit de dienst, bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in verhuiskosten als gold het een verhuizing binnen de woonplaats.
Indien het mogelijk blijkt, dat de dienstwoning eerder beschikbaar komt, als de betrokkene een woning buiten de woonplaats betrekt, kan het bevoegde gezag in afwijking van het eerste lid bepalen, dat aanspraak bestaat op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de daarmee samenhangende transportkosten.
Het bevoegde gezag kan na daartoe een bedrijfsmaatschappelijk advies te hebben ingewonnen, bepalen dat het tweede lid van overeenkomstige toepassing is, indien de betrokkene bij het verlaten van de dienstwoning op sociale gronden een woning buiten de woonplaats betrekt.
Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing voor het geval bedoeld in artikel 4, derde lid van het besluit.
Onverminderd het gestelde in het eerste, tweede en derde lid wordt in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid van het besluit, de tegemoetkoming beperkt tot transportkosten.
In de gevallen bedoeld in artikel 6, tweede lid van het besluit wordt de tegemoetkoming beperkt tot transportkosten en de kosten als bedoeld in artikel 9 van het besluit.
De betrokkene die geen aanspraak heeft op vervoer voor rijksrekening van zijn inboedel maar uitsluitend op vervoer van zijn bagage heeft bij een verhuizing overzee aanspraak op ten hoogste de kosten van het vervoer per schip van een hoeveelheid van:
1 m³ voor de betrokkene,
1 m³ voor de echtgenoot, de levenspartner of de geregistreerde partner en
1/2 m³ voor elk tot het gezin behorend en meeverhuizend kind.
De betrokkene, die het transport van zijn inboedel door een transportondernemer laat verzorgen, vraagt vooraf offerte bij drie transporteurs en laat het transport slechts uitvoeren op de voor het rijk minst kostbare wijze.
De betrokkene die het transport van zijn inboedel niet door een transportondernemer laat verzorgen, maar de verhuizing in eigen beheer uitvoert, heeft aanspraak op vergoeding van de kosten van huur en brandstof van een (bestel- of vracht)auto dan wel – indien het vervoer van de inboedel anderszins plaatsvindt – op de vergoeding per kilometer als genoemd in artikel 2 eerste lid, van de Reisregeling binnenland, met dien verstande dat niet meer dan twee ritten naar de nieuwe woning worden vergoed. De betrokkene zendt zijn declaratie – in geval er sprake is van huur van een auto vergezeld van de rekening van het verhuurbedrijf – naar het bevoegde gezag.
Vervallen
Bij een verhuizing uit Nederland naar een plaats buiten Europa of IJsland en omgekeerd, alsmede bij een verhuizing overzee buiten Europa worden met betrekking tot de mee te nemen inboedel voor rijksrekening ten hoogste genomen de kosten van het vervoer per schip van een hoeveelheid die kan worden geladen in een 20 voets container.
De tegemoetkoming in dubbele woonkosten, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b van het besluit, is gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met dien verstande, dat de tegemoetkoming maximaal € 272,27 per maand bedraagt en over een termijn van maximaal vier maanden wordt verleend.
Het bedrag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van het besluit bedraagt € 5.445,00.
De tegemoetkoming in verhuiskosten bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit bedraagt € 1.361,34.
Bij een verplaatsing uit, naar en buiten Nederland worden voor rijksrekening slechts genomen de kosten van een dekkende verzekering van de bagage en de inboedel tegen schade ten gevolge van of in verband met de verhuizing voor rijksrekening, mits bij die verzekering de verzekerde waarde binnen – naar het oordeel van de minister – redelijke grenzen blijft.
De tegemoetkoming in reiskosten als bedoeld in artikel 12, tweede lid van het besluit, is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer naar de laagste klasse tot een maximum van € 100,91 per maand, welk bedrag wordt verminderd met een bedrag van € 49,93, met dien verstande dat een tegemoetkoming van € 2,27 per maand of minder niet wordt uitbetaald.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de minister bepalen dat, ten aanzien van door hem aan te wijzen plaatsen van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer zijn te bereiken, de reiskosten € 0,14 per afgelegde kilometer bedragen.
De tegemoetkoming in reiskosten als bedoeld in artikel 12, derde,zesde en zevende lid, van het besluit, is gelijk aan de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid van artikel 11, met dien verstande dat als maximum bedrag aan reiskosten € 247,82 per maand in aanmerking wordt genomen.
Indien de minister de plaats van tewerkstelling van een betrokkene als bedoeld in artikel 12, derde, zesde en zevende lid, van het besluit, heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, is het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de uit te betalen bedragen per maand de bedragen volgens onderstaande tabel niet mogen overschrijden:
van meer dan 20 km tot en met 30 km € 174,58
van meer dan 30 km tot en met 40 km € 224,17
van meer dan 40 km tot en met 50 km € 262,50
van meer dan 50 km tot en met 60 km € 292,50
van meer dan 60 km tot en met 70 km € 320,00
van meer dan 70 km tot en met 80 km € 332,08
van meer dan 80 km € 332,50
Het bedrag als bedoeld in artikel 11a, tweede lid, van het besluit is ten hoogste gelijk aan het in artikel 11, eerste lid, bedoelde bedrag van de reiskosten dat voor rekening van de betrokkene blijft.
De in artikel 11, derde lid, en in artikel 12, tweede lid, genoemde bedragen worden, indien een betrokkene volgens werktijdregeling niet dagelijks naar de plaats van tewerkstelling reist, naar evenredigheid verminderd.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 12, vierde lid van het besluit bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bevoegde gezag redelijk geoordeelde pensionkosten.
De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk aan de kosten van het gebruik van het opebaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse dan wel – indien per eigen vervoer wordt gereisd – gelijk aan de vergoeding per kilometer als genoemd in artikel 3 van de Reisregeling binnenland.
Voor de betrokkene als bedoeld in de tweede volzin van artikel 12, vierde lid van het besluit is artikel 11 van overeenkomstige toepassing.
De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 en 14 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van de betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of pensionkosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegd gezag is ingediend.
De minister is bevoegd om te bepalen dat de tegemoetkomingen vastgesteld op basis van de artikelen 11 en 12 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.
De aanvraag voor tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn ingediend.
Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van de kosten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.
De tegemoetkoming in huurkosten, bedoeld in artikel VI, onderdeel B, van het koninklijk besluit van 23 januari 1996 (Stb. 62) bedraagt gedurende de eerste vier jaren na de verhuizing 20% en gedurende de volgende vier jaren 10% van de huurkosten.
De tegemoetkoming in rentekosten, bedoeld in artikel VI, onderdeel B, van het koninklijk besluit van 23 januari 1996 (Stb. 62) bedraagt gedurende de eerste vier jaren na de verhuizing 1,6% en de volgende vier jaren 0,8% van de berekeningsbasis van betrokkene tot ten hoogste een berekeningsbasis van € 51 359,51.
Deze regeling, die zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant, treedt in werking op 1 november 1989.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Verplaatsingskostenregeling 1989.