Besluit van 2 januari 1990, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110) en vaststelling van overgangsmaatregelen bij de totstandkoming van de instelling "het Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven"

Overgangsregeling CIBB

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 31 maart 1989, nr. 156011, directie Arbeidsvoorwaardenbeleid;
Overwegende, dat het wenselijk is te komen tot vaststelling van de rechtspositie van het personeel dat werkzaam is bij de landelijke instelling voor de ondersteuning van de volwasseneneducatie het "Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" (CIBB) en tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de overgang van personeel naar het CIBB vanuit instellingen waaraan de werkzaamheden in verband met de totstandkoming van het CIBB worden beëindigd;
Gelet op artikel 9 van de Kaderwet volwasseneneducatie (Stb. 1985, 532);
De Raad van State gehoord (advies van 29 mei 1989, nr. W05.89 0171);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 19 december 1989, nr. 156805, directie Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

I

Overgangsregeling CIBB

Artikel

1

Begripsbepalingen

Artikel

2

Uitsluiting

De overige artikelen van deze regeling zijn niet van toepassing ten aanzien van de belanghebbende wiens betrekking bij een instituut in verband met de overgang wordt beëindigd en die aansluitend bij de instelling op zijn verzoek wordt belast met een functie waarbij een maximumschaal behoort die lager is dan de maximumschaal die behoort bij de functie die hem op grond van het bepaalde in deze regeling zou kunnen worden toegedeeld. De belanghebbende wordt in dat geval voor de toepassing van het bepaalde in de hoofdstukken I-P tot en met I-S van het Rechtspositiebesluit aangemerkt als een belanghebbende die in dienst treedt.

Artikel

3

Loonpeil

De aan de hand van de artikelen 7 tot en met 9 uit te voeren berekeningen geschieden op basis van het loonpeil dat geldt op 1 april 1989.

Artikel

4

Verlof

Indien de belanghebbende op de dag voorafgaande aan de overgang verlof volgens een of meer der hoofdstukken I-C, I-D of I-E, genoot, wordt dat verlof alsmede de daarmee eventueel samenhangende vermindering van de bezoldiging voor de toepassing van de overige bepalingen in deze regeling buiten beschouwing gelaten, behoudens het bepaalde in artikel 10.

Artikel

5

Formatiebeleid en functietoedeling

Artikel

6

Functietoedeling

Aan de belanghebbende wordt, na vaststelling van de formatie, een functie toegedeeld die naar niveau en maximumsalaris zo veel mogelijk overeenkomt met de functie die hij bij het instituut vervulde.

Artikel

7

Vaststelling salaris van de belanghebbende voor wie een schaal gold die overeenkomt met een schaal in het Rechtspositiebesluit

Voor de belanghebbende wiens salaris op de dag voorafgaand aan de overgang werd vastgesteld volgens een salarisschaal die overeenkomt met een van de schalen van het Rechtspositiebesluit, wordt vanaf de dag van de overgang een salaris bij normbetrekking vastgesteld overeenkomstig de artikelen I-Q104 dan wel I-S103 van het Rechtspositiebesluit met dien verstande dat voor hem geen lagere schaal en geen lager bedrag gaan gelden dan voor hem op de dag van de overgang zou hebben gegolden volgens de regeling die voor hem op de dag voor de overgang van toepassing was.

Artikel

8

Vaststelling salaris overige belanghebbenden

Artikel

9

Inpassing boven maximumsalaris

Indien het salaris bij normbetrekking van de belanghebbende hoger is dan het hoogste bedrag van de bij zijn functie, bedoeld in artikel 6, behorende maximumschaal, geschiedt de inpassing op een salaris dat zo dicht mogelijk ligt bij en tenminste gelijk is aan zijn salaris bij normbetrekking en wel in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger dan dat salaris bij normbetrekking. Het bepaalde in artikel 8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

10

Weektaakomvang

Artikel

11

Diensttijduitloop

Indien voor een belanghebbende op de dag voorafgaand aan de overgang het salaris werd vastgesteld volgens een bedrag, niet zijnde het hoogste salaris, in een van de van toepassing zijnde schalen 1 tot en met 5 waarbij de eerstvolgende periodieke verhoging na een langere periode dan 12 maanden sedert de voorafgaande periodieke verhoging zou worden toegekend, wordt voor hem bij de instelling een salarisnummer bepaald dat er toe leidt dat de eerstvolgende periodieke verhoging bij de instelling niet later wordt toegekend dan bij het instituut het geval zou zijn geweest. Indien voor de belanghebbende de datum van de periodieke verhoging is een datum die ligt na de dag van de overgang en vóór 1 augustus, wordt het in de eerste volzin bedoelde salarisnummer met één verhoogd.

Artikel

12

Wijziging periodiekdatum

Indien als gevolg van het van toepassing worden van het Rechtspositiebesluit aan de belanghebbende, niet zijnde een belanghebbende als bedoeld in artikel 11, de eerstvolgende periodieke verhoging eerst na een periode van langer dan 12 maanden na zijn vorige salarisverhoging dan wel na de eerste van de maand waarin hij in dienst is getreden zou worden toegekend, wordt hem vóór de toepassing van de overige bepalingen in deze paragraaf met ingang van de dag van overgang een periodieke verhoging toegekend op de voet van de regeling zoals die voor hem laatstelijk van toepassing was.

Artikel

13

Schaal- en salarisnummer

Na toepassing van artikel 7, artikel 8 dan wel artikel 9 wordt het voor de belanghebbende vastgestelde inpassingsbedrag uitgedrukt in een salarisnummer in de voor hem vastgestelde schaal.

Artikel

14

Billijkheidsbepaling

In de gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, beslist Onze minister.

Artikel

15

Deze regeling kan worden aangehaald als "Overgangsregeling CIBB".

Artikel

II

Ten aanzien van het personeel dat per 1 april 1989 vanuit de instellingen "Pedagogisch Centrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" en "Centraal Overleg Beroepsbegeleidend Onderwijs" aan de instelling "Centrum voor de Innovatie voor Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" wordt verbonden, wordt een overgangsregeling vastgesteld, luidende als volgt:

Artikel

III

Dit besluit treedt in werking op een nader bij Koninklijk Besluit te bepalen datum waarbij kan worden geregeld dat het Koninklijk Besluit terugwerkt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin