Wet van 21 maart 1990, houdende regelen met betrekking tot de uitoefening van de diergeneeskunde

Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is nieuwe regelen te stellen met betrekking tot de uitoefening van de diergeneeskunde, en tevens voorzieningen te treffen inzake de tuchtrechtspraak voor personen die de diergeneeskunde, al dan niet in volle omvang, uitoefenen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Uitoefening van de diergeneeskunde

Artikel

2

Tot de uitoefening van de diergeneeskunde zijn, onverminderd het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5 en 6, slechts dierenartsen toegelaten.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Degenen die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel in het bezit zijn van een geldige, hun ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst verleende vergunning tot uitoefening van de verloskunde, zijn toegelaten tot het als beroep verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of verwijdering van een vrucht van dieren van in die vergunning genoemde soorten, voor zover deze hulp bestaat uit:

  • a.

    het zonder operatie of verdoving van het moederdier mogelijk maken van de geboorte van de vrucht, dan wel het verkleinen van de vrucht en het verwijderen ervan in gedeelten zonder operatie of verdoving, niet zijnde epiduraal anesthesie, van het moederdier;

  • b.

    het door hem die de onder a bedoelde hulp verleent, op het moederdier vóór of onmiddellijk na de geboorte of verwijdering van de vrucht toepassen van door Onze Minister aangewezen handelingen welke direct met die geboorte of verwijdering verband houden.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent:

  • a.

    de beschikking over en de inrichting van praktijkruimten, de inrichting van klinieken en ziekenhuizen voor dieren, alsmede omtrent de technische uitrusting en apparatuur;

  • b.

    verplichte deelneming aan bij- of nascholing.

Artikel

12a

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent het brengen in Nederland, gebruiken, voorhanden hebben, in voorraad hebben, verkopen, te koop aanbieden, kopen en afleveren van bij die maatregel aangewezen elektromedische apparaten die bij de uitoefening van de diergeneeskunde worden gebruikt.

Artikel

13

Hoofdstuk

III

Tuchtrechtspraak

Titel

1

Tuchtvergrijpen en maatregelen

Artikel

14

Op een dierenarts kunnen een of meer van de maatregelen, bedoeld in artikel 16, worden toegepast, indien:

  • a.

    hij door enig handelen of nalaten te kort schiet in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van een of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen, wordt verleend of in geval van nood behoort te worden verleend;

  • b.

    hij op andere wijze in zodanige mate te kort schiet in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mag worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan.

Artikel

15

Op een para-veterinair, een dierverloskundige of een kastreur kunnen een of meer van de maatregelen, bedoeld in artikel 16, worden toegepast, indien:

  • a.

    hij door enig handelen of nalaten te kort schiet in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van een of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen, wordt verleend of in geval van nood behoort te worden verleend;

  • b.

    hij op andere wijze in zodanige mate te kort schiet in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde in beperkte omvang mag worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Titel

2

Met tuchtrechtspraak belaste organen

Afdeling

1

Veterinair tuchtcollege

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Het in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46f, 46i met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, 46m, 46o en 46p, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren voor de leden van de rechterlijke macht bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers.

De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers, met dien verstande dat:

  • a.

    voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het veterinair tuchtcollege; en

  • b.

    de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

De voorzitter, de overige leden en hun plaatsvervangers, ontvangen een vacatiegeld, alsmede van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten, volgens door Onze Ministers te stellen regelen.

Afdeling

2

Veterinair beroepscollege

Artikel

26

Artikel

27

Titel

3

Rechtsgang in eerste aanleg

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de rechtsgang, welke waarborgen geven voor een deugdelijke berechting.

Artikel

35

Artikel

36

Beslissingen van het veterinair tuchtcollege, genomen met een ander aantal personen of in een andere samenstelling, dan is voorgeschreven, zijn nietig.

Titel

4

Beroep

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Het bepaalde in de artikelen 30-34 en 36 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

40

Titel

5

Overige bepalingen

Artikel

41

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld inzake:

Hoofdstuk

IV

Straf- en slotbepalingen

Artikel

42

Artikel

43

De in artikel 42, tweede lid, bedoelde ambtenaren hebben toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel

45

De in artikel 42, tweede lid, bedoelde ambtenaren zijn voorts te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

Artikel

46

Vervallen

Artikel

48

De bij artikel 47 strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Artikel

49

Het bepaalde in artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van een persoon, bedoeld in de artikelen 14 en 15,

  • 1°.

    die, hoewel hij bij onherroepelijk geworden uitspraak geheel of gedeeltelijk is geschorst in de uitoefening van de hem bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde, tijdens die schorsing de diergeneeskunde of het onderdeel ervan waarop die uitspraak betrekking heeft, uitoefent;

  • 2°.

    die, hoewel hem bij onherroepelijk geworden uitspraak de hem bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde geheel of gedeeltelijk is ontzegd, de diergeneeskunde of het onderdeel ervan waarop die uitspraak betrekking heeft, uitoefent.

Artikel

50

De krachtens deze wet vastgestelde regelen van algemene aard worden, voor zover zij niet zijn vervat in een algemene maatregel van bestuur, bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel

51

De Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst (Stb. 1954, 372) wordt ingetrokken.

Artikel

52

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. J. M. Braks
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin