Artikel
1
De zowel in deze rijkswet als in het Wetboek van Militair Strafrecht voorkomende uitdrukkingen hebben in beide dezelfde betekenis. Artikel 61 van het Wetboek van Militair Strafrecht is van toepassing.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De zowel in deze rijkswet als in het Wetboek van Militair Strafrecht voorkomende uitdrukkingen hebben in beide dezelfde betekenis. Artikel 61 van het Wetboek van Militair Strafrecht is van toepassing.
De straffen, in deze rijkswet voorzien, zijn van toepassing op de militair die een gedragsregel van deze rijkswet schendt.
De gedragsregels van deze rijkswet zijn van toepassing:
gedurende de tijd waarin de militair dienst doet of behoort te doen;
op een militaire plaats;
anders dan in de gevallen, genoemd onder a en b, indien en voorzover de rijkswet de toepassing voorschrijft.
Onder de tijd waarin de militair dienst doet of behoort te doen, wordt in deze rijkswet mede verstaan de tijd waarin de militair in uniform gekleed gaat.
Onder militaire plaats wordt in deze rijkswet verstaan een gebouw, terrein, vaartuig, luchtvaartuig of voertuig, dat in gebruik is bij of ten behoeve van de krijgsmacht, of dat de militair tot verblijf of gebruik dient bij de vervulling van zijn taak in internationaal verband of waar de militair zich in krijgsgevangenschap bevindt.
In deze rijkswet wordt onder commandant verstaan de militair die ingevolge artikel 49 tot straffen bevoegd is.
In deze rijkswet wordt onder beklagmeerdere verstaan de onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere. Onze Minister van Defensie kan bij ministeriële regeling andere militairen aanwijzen als beklagmeerderen. In dat geval treedt de onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere niet meer op als beklagmeerdere.
In deze rijkswet wordt onder beschuldigde verstaan de militair aan wie een beschuldiging is uitgereikt op grond van het op feiten of omstandigheden gebaseerde vermoeden dat hij een in deze rijkswet omschreven gedragsregel heeft geschonden.
Indien een Nederlandse militair behoort tot een internationaal militair samenwerkingsverband wordt ten aanzien van die Nederlandse militair voor de toepassing van Hoofdstuk II van deze rijkswet mede verstaan onder:
andere militair: de vreemde militair die behoort tot dat internationaal militair samenwerkingsverband;
krijgsmacht: dat internationaal militair samenwerkingsverband.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die ongeoorloofd afwezig is.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair aan wiens schuld het is te wijten dat hij niet in staat is dienstverplichtingen te vervullen.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die zich onttrekt aan dienstverplichtingen, deze verplichtingen zonder toestemming niet vervult of ophoudt te vervullen.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich hij die zijn taak als militair onzorgvuldig verricht.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, geen hulp verleent, indien en voor zover deze nodig is en kan worden gevergd.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die zich door lijdelijkheid of onwilligheid tegen militaire diensten verzet.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een dienstbevel niet opvolgt.
Het voorgaande artikel is niet toepasselijk indien de bevolen gedraging onrechtmatig is of door de militair te goeder trouw als onrechtmatig werd beschouwd.
Indien twee of meer onderling strijdige dienstbevelen zijn gegeven, is het niet opvolgen van een bevel dat voorafgaat aan het laatst gehandhaafde geen met de militaire tucht strijdige gedraging.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een dienstvoorschrift niet opvolgt.
Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats, indien het in het dienstvoorschrift gegeven ge- of verbod betrekking heeft op het gedrag van de militair die zich voor de uitoefening van zijn dienst buiten Nederland bevindt.
Het voorgaande artikel is niet toepasselijk indien een van het dienstvoorschrift afwijkend dienstbevel is opgevolgd.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, in het openbaar of in zijn tegenwoordigheid met enig kwaad bedreigt, uitscheldt of bespot.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die tegen beter weten in een aantijging tegen of een klacht over een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is inbrengt of inzendt.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die de persoon van een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, aantast.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, nodeloos in gevaar brengt.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een mededeling, die hij uit hoofde van zijn ambt moet doen, niet of onjuist doet.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die door gift, belofte, bedreiging of misleiding een andere militair:
weerhoudt van het ter kennis van de commandant brengen van een inbreuk op een gedragsregel, omschreven in deze rijkswet;
overhaalt tot het valselijk ter kennis van de commandant brengen van een inbreuk op een gedragsregel, omschreven in deze rijkswet;
overhaalt tot of weerhoudt van het instellen van beroep, het doen van een beklag of het indienen van een verzoek.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die, wetende dat een mindere inbreuk maakt of heeft gemaakt op een gedragsregel van deze rijkswet, nalaat maatregelen te nemen.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een onrechtmatig bevel geeft aan een mindere.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die wanordelijkheden veroorzaakt of daaraan deelneemt.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een geschrift verspreidt of op enige andere wijze openbaar maakt op een plaats, een tijdstip of een wijze, waaromtrent bij dienstvoorschrift een verbod is gegeven in het belang van het verkeer of ter voorkoming van belemmering van de dienst of ter bescherming van rijksgoederen of goederen van derden.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die inbreuk maakt op de regels die bij dienstvoorschrift zijn vastgelegd inzake meningsuiting die anders dan door middel van geschrift plaatsvindt, voorzover die regels niet de inhoud van de uiting betreffen, en zijn gegeven in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van ongeregeldheden en verstoringen van het ordelijk verloop van de dienst.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een betoging organiseert of daaraan deelneemt, indien deze op een militaire plaats gehouden wordt zonder dat toestemming is gevraagd van het bevoegd gezag, dan wel indien de toestemming is geweigerd in het belang van het verkeer, of omdat redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden of het ordelijk verloop van de dienst zal worden verstoord.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die buiten een militaire plaats in uniform deelneemt aan een betoging, tenzij deze in het land waar de militair is aangesteld dan wel waar hij als dienstplichtige in werkelijke dienst is gekomen plaatsvindt en uitsluitend tot onderwerp heeft de voor demilitairen algemeen geldende arbeidsvoorwaarden.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een vergadering organiseert of daaraan deelneemt, indien die op een militaire plaats wordt gehouden zonder dat toestemming is gevraagd van het bevoegd gezag, dan wel indien de toestemming is geweigerd in het belang van het verkeer, of omdat redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden of het ordelijk verloop van de dienst zal worden verstoord.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die, zich voor de uitoefening van de dienst op het gebied van een vreemde mogendheid bevindend, enige, niet het Koninkrijk betreffende, politieke activiteit ontplooit. Onder politieke activiteit is niet begrepen het uitoefenen van het actief en passief kiesrecht.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die enig goed, in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht, onzorgvuldig behandelt of onderhoudt.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die in uniform nodeloos slordig gekleed gaat.
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die de aan een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, voor persoonlijk gebruik ter beschikking gestelde ruimte niet respecteert.
De straffen zijn:
berisping;
geldboete;
strafdienst;
uitgaansverbod.
Het bedrag van de geldboete is ten minste € 3 en ten hoogste € 350. In Aruba zijn deze bedragen AWG 6 en AWG 770. In Curaçao en Sint Maarten zijn deze bedragen ANG 6 en ANG 770. In de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn deze bedragen USD 3 en USD 430.
Een geldboete kan niet worden opgelegd indien daardoor de som van de geldboetes, ingevolge deze rijkswet in een kalendermaand aan de militair opgelegd, een bedrag van € 700 dan wel ANG 1540, AWG 1540 onderscheidenlijk USD 860 te boven zou gaan.
Ingeval de schending van een gedragsregel plaatsvindt terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk is, in afwijking van het eerste lid, het bedrag van de geldboete ten hoogste € 700 dan wel ANG 1540, AWG 1540 onderscheidenlijk USD 860. Een geldboete met toepassing van de voorgaande volzin kan niet worden opgelegd indien daardoor de som, bedoeld in het tweede lid, een bedrag van € 1400 dan wel ANG 3080, AWG 3080 onderscheidenlijk USD 1720 te boven zou gaan.
De geldboete moet binnen drie dagen na de uitreiking van het afschrift van de uitspraak door de gestrafte worden betaald.
Bij gebreke van betaling binnen de bij of ingevolge het voorgaand artikel gestelde termijn worden de niet betaalde geldboetes op de militaire bezoldiging van de gestrafte ingehouden.
Bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur worden regels gesteld met betrekking tot de invordering, de inhouding, de verantwoording en de bestemming van de ingevorderde of ingehouden gelden.
De strafdienst bestaat uit het verrichten van dienst door de gestrafte in overeenstemming met zijn rang, stand of functie, buiten de voor hem geldende diensturen.
De strafdienst wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste drie uren op ten hoogste tien werkdagen.
Een militair ondergaat per kalendermaand de straf van strafdienst niet gedurende meer dan vijftien werkdagen.
Indien een militair op grond van het bepaalde in het vorige lid in een kalendermaand een hem opgelegde straf van strafdienst niet volledig ondergaat, zal hij het resterende deel in de volgende kalendermaand ondergaan.
De tenuitvoerlegging van de strafdienst vangt zo spoedig mogelijk aan na de uitreiking van het afschrift van de uitspraak en vindt voor zover mogelijk plaats op achtereenvolgende werkdagen. Strafdienst wordt niet ten uitvoer gelegd tijdens verlofdagen.
In geval van ontslag uit de militaire dienst eindigt de tenuitvoerlegging van de strafdienst van rechtswege op het moment waarop dat ontslag ingaat.
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan de beklagmeerdere het feitelijk verblijf onder de wapenen van degene die de straf van strafdienst ondergaat, verlengen totdat die straf is ondergaan.
Het uitgaansverbod bestaat uit de verplichting om op de door de commandant aan te wijzen militaire plaats of gedeelten daarvan aanwezig te zijn en te blijven.
Aan de militair die gestraft is met de straf van uitgaansverbod, kan worden opgedragen gedurende de tijd, dat hij die straf ondergaat, dienst te verrichten in overeenstemming met zijn rang, stand of functie.
Een militair ondergaat per kalendermaand de straf van uitgaansverbod niet gedurende meer dan acht dagen, en voor zover de tenuitvoerlegging geheel of ten dele in het weekend plaatsvindt, gedurende niet meer dan twee opeenvolgende weekenden.
Het derde, vijfde, zevende, achtste, negende, tiende en elfde lid van artikel 47 zijn van overeenkomstige toepassing. Het zesde lid van artikel 47 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de tenuitvoerlegging ook plaatsvindt op vrije dagen niet zijnde verlofdagen.
Ingeval schending van de gedragsregel van artikel 7 wordt afgedaan met toepassing van artikel 79, eerste lid, of indien er nog geen 90 dagen zijn verlopen nadat aan de militair een uitspraak is uitgereikt waarin hij schuldig werd verklaard aan schending van diezelfde gedragsregel is, indien de straf van uitgaansverbod wordt opgelegd, in afwijking van het derde en vierde lid, het aantal op te leggen dagen ten hoogste acht en het aantal in een kalendermaand te ondergane dagen uitgaansverbod ten hoogste twaalf.
De bevoegdheid tot het opleggen van straffen aan onder zijn bevelen staande militairen komt toe aan:
de bevelvoerende militair van een oorlogsschip, inrichting van de zeemacht, compagnie, eskadron, batterij of squadron;
de door Onze Minister van Defensie aangewezen bevelvoerende militair van een andere militaire eenheid dan onder a genoemd.
Aan boord van een oorlogsschip komt de bevoegdheid tot het opleggen van straffen aan militairen, die op dat schip zijn ingescheept, uitsluitend toe aan de bevelvoerende militair van dat schip.
Indien een bevelvoerende militair als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, zelf degene is van wie wordt vermoed dat hij een in deze rijkswet omschreven gedragsregel heeft geschonden, komt de bevoegdheid tot het opleggen van straffen toe aan de onmiddellijk boven hem gestelde bevelvoerende meerdere.
De bevoegdheid tot het opleggen van straffen komt toe aan de onmiddellijk boven een in het eerste lid bedoelde bevelvoerende militair gestelde bevelvoerende meerdere indien het betreft een in een van de artikelen 20-23 omschreven gedraging tegen de persoon van de in het eerste lid bedoelde bevelvoerende militair.
Indien een militair van wie wordt vermoed dat hij een in deze rijkswet omschreven gedragsregel heeft geschonden hoger of ouder in rang is dan de in het eerste lid bedoelde bevelvoerende militair komt de bevoegdheid tot het opleggen van straffen toe aan de onmiddellijk boven laatstbedoelde militair gestelde bevelvoerende meerdere van hogere rang dan eerstbedoelde militair.
Indien in de gevallen bedoeld in het derde, vierde of vijfde lid de aldaar aangewezen bevelvoerende militair geen tuchtproces kan doen aanvangen binnen de in artikel 53, eerste lid, genoemde termijn, wordt:
het tuchtproces gehouden door de in het eerste lid bedoelde bevelvoerende militair zelf in het geval bedoeld in het vierde lid;
deze termijn verlengd met 21 dagen in de gevallen bedoeld in het derde of vijfde lid.
De bevoegdheid om, hetzij de tenuitvoerlegging van een straf van een geldboete hoger dan € 35, ANG 75, AWG 75, onderscheidenlijk USD 42, van strafdienst of van uitgaansverbod op te schorten of te schorsen, hetzij, na verloop van de termijn bedoeld in artikel 80a, eerste lid, en buiten het geval dat tegen de uitspraak beklag is gedaan, een strafoplegging teniet te doen, te wijzigen in de straf van berisping, binnen de opgelegde strafsoort de strafmaat te verminderen of te wijzigen in een beslissing als bedoeld in artikel 74, derde lid, komt toe aan:
de commandant;
de beklagmeerdere.
Bij tenietdoening of vermindering van de straf dan wel wijziging in de straf van berisping of in een beslissing als bedoeld in artikel 74, derde lid, is artikel 98 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor gerecht wordt gelezen degene die vermindert, teniet doet, wijzigt of beslist geen straf op te leggen.
Het tuchtproces in eerste aanleg vangt aan met de uitreiking door of namens de commandant aan de militair, van wie wordt vermoed dat hij een in deze rijkswet omschreven gedragsregel heeft geschonden, van een schriftelijk stuk, de beschuldiging, hetwelk een omschrijving inhoudt van deze schending.
Wijziging van de beschuldiging is voor de aanvang van het onderzoek mogelijk. In geen geval worden wijzigingen toegelaten die ten gevolge hebben dat de beschuldiging niet langer dezelfde gedraging in de zin van artikel 52, onder b zou inhouden. De wijziging wordt onverwijld, doch in ieder geval voor de aanvang van het onderzoek, aan de beschuldigde schriftelijk meegedeeld.
De beschuldiging vermeldt:
de naam, rang en militaire eenheid van de betreffende militair;
de omschrijving van een of meer gedragingen die vermoedelijk de schending van een of meer gedragsregels inhouden met vermelding van feiten en omstandigheden waarop dat vermoeden is gegrond en met opgave van tijd en plaats waarop die gedraging of gedragingen hebben plaatsgevonden;
de mededeling dat de commandant heeft besloten terzake een onderzoek te houden;
het artikel of de artikelen op grond waarvan de beschuldiging wordt uitgereikt.
Behoudens artikel 49, zesde lid, wordt geen beschuldiging uitgereikt indien er 21 dagen zijn verlopen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden of, voor zover het betreft een vermoedelijke schending van een van de gedragsregels omschreven in de artikelen 6, 23, 26, 37 of 39, indien er 21 dagen zijn verlopen nadat de gedraging werd ontdekt of, indien toepassing is gegeven aan artikel 78, eerste lid, of 79, eerste lid, indien er 21 dagen zijn verlopen nadat de beslissing van het openbaar ministerie ter kennis is gekomen van de commandant.
Geen beschuldiging wordt uitgereikt aan degene die feitelijk niet meer onder de wapenen verblijft.
De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt 60 dagen indien in de beschuldiging is aangegeven dat de gedraging heeft plaatsgevonden terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk en de militair en de commandant zich om redenen van dienst niet in hetzelfde land bevinden op het tijdstip waarop de gedraging volgens de beschuldiging eindigde.
Voor de bepaling van de duur van de termijn waarbinnen een beschuldiging kan worden uitgereikt als bedoeld in het eerste lid, worden de dagen waarop verlof is verleend aan de militair aan wie de commandant voornemens is een beschuldiging uit te reiken, of de dagen waarop deze militair door ziekte of ongeoorloofde afwezigheid niet bij zijn eenheid aanwezig is, niet meegeteld.
Geen beschuldiging wordt uitgereikt indien uit feiten of omstandigheden blijkt of redelijkerwijze moet worden vermoed dat er 60 dagen zijn verlopen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden.
Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 78, eerste lid, of 79, eerste lid, wordt de in het vijfde lid genoemde termijn met 30 dagen verlengd.
Het tuchtproces in eerste aanleg eindigt:
met een beslissing als bedoeld in de artikelen 53, zevende lid, 76, eerste lid, 78, tweede lid, of 80, zesde lid;
van rechtswege indien er na 21 dagen sedert de aanvang van het tuchtproces geen beslissing is genomen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, behoudens de verlenging van deze termijn ingevolge de artikelen 59, tweede lid, 64, tweede of derde lid, of 80, eerste lid;
van rechtswege bij ontslag uit de militaire dienst.
Behoudens in het geval uitspraak is gedaan als bedoeld in artikel 76, eerste lid, deelt de commandant aan de beschuldigde schriftelijk mee dat het tuchtproces is geëindigd.
Het feitelijk verblijf onder de wapenen kan door de beklagmeerdere worden verlengd voor het houden van een tuchtproces in eerste aanleg, behoudens in het geval bedoeld in artikel 80, eerste lid.
De vertrouwensman kan door de beschuldigde worden gekozen uit het militair en burgerpersoneel, in dienstbetrekking bij het departement van defensie en gelegerd of tewerkgesteld op hetzelfde schip, in dezelfde inrichting of kazerne, dan wel op dezelfde basis of bij hetzelfde onderdeel als de beschuldigde.
Medebeschuldigden in dezelfde zaak worden niet als vertrouwensman toegelaten.
De commandant kan de vertrouwensman voor de verdere duur van het tuchtproces in eerste aanleg uitsluiten wegens verstoring van de ordelijke behandeling van de zaak.
Ingeval van uitsluiting van zijn vertrouwensman wordt de beschuldigde op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld binnen 24 uur een nieuwe vertrouwensman te kiezen. De termijn bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder b, wordt in dat geval met een dag verlengd.
Het optreden als vertrouwensman is dienst.
De commandant kan de beschuldigde doen horen ter voorbereiding van het onderzoek. Artikel 67 is van overeenkomstige toepassing.
De beschuldigde en zijn vertrouwensman kunnen na de uitreiking van de beschuldiging de op de zaak betrekking hebbende stukken inzien, tenzij het belang van geheimhouding van gegevens of het belang van derden zich daartegen verzet.
Indien de beschuldigde niet verschijnt wegens een gewichtige reden van verhindering, schort de commandant het onderzoek op of schorst hij dit. De termijn bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder b, wordt in dat geval voor de duur van de opschorting of schorsing, doch ten hoogste 21 dagen verlengd.
Indien de beschuldigde niet verschijnt zonder een gewichtige reden van verhindering, schort de commandant het onderzoek op of schorst hij dit voor bepaalde tijd en wordt de beschuldigde nogmaals schriftelijk opgeroepen. Hij is bevoegd de medebrenging van de beschuldigde te gelasten. De tweede volzin van het voorgaande lid is van toepassing.
De beschuldigde en zijn vertrouwensman kunnen verzoeken dat ook andere getuigen en deskundigen worden gehoord. De commandant voldoet aan dit verzoek, tenzij het onderzoek daardoor wordt geschaad of het verzoek kennelijk onredelijk is.
Ten aanzien van getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217-219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
De beschuldigde is niet verplicht te antwoorden. Dit wordt hem voor of bij de aanvang van het onderzoek ter kennis gebracht.
De beschuldigde wordt voor de sluiting van het onderzoek in de gelegenheid gesteld het laatste woord te voeren.
Als bewijsmiddelen worden alleen erkend:
eigen waarneming door de commandant van een in de beschuldiging omschreven gedraging;
eigen waarneming door de commandant tijdens het onderzoek;
verklaringen van de beschuldigde;
verklaringen van een getuige;
verklaringen van een deskundige;
geschriften.
Op zichzelf leveren voldoende grondslag voor de overtuiging dat de in de beschuldiging omschreven gedraging heeft plaatsgevonden:
de eigen waarneming genoemd in het voorgaande artikel onder a;
de in een getuigenverklaring of in een geschrift opgenomen waarneming van een in de beschuldiging omschreven gedraging, door een militair of andere ambtenaar, die uit hoofde van zijn functie of rang met enig toezicht op de naleving van gedragsregels is belast.
Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.
Na sluiting van het onderzoek beraadt de commandant zich of hij door de inhoud van de in artikel 70 genoemde bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging van de beschuldigde heeft plaatsgevonden en, in bevestigend geval, of zulks de schending van een gedragsregel oplevert.
Is de commandant van oordeel dat een gedragsregel is geschonden, dan beraadt hij zich over de oplegging van straf.
Acht de commandant de beschuldigde strafbaar, dan legt hij een straf voorzien in deze rijkswet op.
Bij bestraffing van een militair die een of meer in deze rijkswet genoemde gedragsregels heeft geschonden, wordt slechts een straf opgelegd.
De uitspraak vermeldt in ieder geval:
de naam, rang en militaire eenheid van de beschuldigde;
de bewezen gedraging of gedragingen;
de geschonden gedragsregel of gedragsregels;
de beslissing.
Is de commandant van oordeel dat een hem ter kennis gekomen gedraging een strafbaar feit betreft, dan is hij verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar, behoudens in het geval dat voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld op grond van het bepaalde in artikel 59 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Indien een gedraging naar het oordeel van de commandant een van de strafbare feiten oplevert omschreven in de artikelen 267, aanhef en onder 1° en 2°, 300, eerste lid, 310, 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5°, 321 of 350 van het Wetboek van Strafrecht of omschreven in de artikelen 96, aanhef en onder 2° en 3°, 98, aanhef en onder 2°, 166 of 169 van het Wetboek van Militair Strafrecht met dien verstande dat de duur van de in de artikelen 96 en 98 van het Wetboek van Militair Strafrecht genoemde ongeoorloofde afwezigheid ten hoogste acht dagen is en het openbaar ministerie bij het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht de commandant mededeelt dat het voorshands instemt met tuchtrechtelijke afdoening, kan de commandant een beschuldiging uitreiken, voor zover de gedraging tevens de schending van een gedragsregel van deze rijkswet inhoudt. Van de mededeling van het openbaar ministerie wordt aantekening gedaan in het stuk, bedoeld in artikel 76, eerste lid.
De commandant zendt na het einde van het tuchtproces in eerste aanleg bericht omtrent de afloop daarvan aan het openbaar ministerie bij het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht.
De toepassing van het bepaalde in het eerste lid doet niet af aan het formele recht tot strafvordering van het openbaar ministerie. Indien het strafbare feit wordt afgedaan met toepassing van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht of indien een vervolging terzake leidt tot een schuldigverklaring door de rechter, wordt bij het stellen van voorwaarden onderscheidenlijk bij de oplegging van een straf rekening gehouden met de wegens de schending van een gedragsregel van deze rijkswet opgelegde straf.
Indien de commandant gedurende het tuchtproces meent dat een in de beschuldiging omschreven gedraging niet de schending van een dienstvoorschrift oplevert, omdat dit dienstvoorschrift naar zijn oordeel in strijd is met een hogere regeling, schorst hij het tuchtproces, voorzover het deze gedraging betreft. De termijn bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder b, wordt in dat geval met de duur van de schorsing verlengd.
Hij roept over de vermeende strijdigheid schriftelijk de beslissing in van het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Indien het gerecht beslist dat het dienstvoorschrift niet in strijd is met een hogere regeling, deelt het deze beslissing mee aan de commandant. Deze hervat het tuchtproces met inachtneming van die beslissing.
Indien het tuchtproces terzake van andere gedragingen inmiddels is voortgezet en geëindigd met een uitspraak, hervat de commandant, nadat hij de beslissing van het gerecht heeft ontvangen, het op grond van het eerste lid geschorste tuchtproces. De commandant neemt daarbij de door hem gegeven uitspraak in acht. Artikel 75 is niet van toepassing met dien verstande dat een op te leggen straf gelijksoortig moet zijn aan de al opgelegde straf en het totaal het maximum niet te boven mag gaan.
Indien de commandant reeds een beslissing heeft genomen als bedoeld in artikel 74, derde lid, of de straf van berisping heeft opgelegd, kan alsnog een straf of een andere straf worden opgelegd.
De gestrafte kan binnen vijf dagen na de uitreiking van het afschrift van de uitspraak beklag doen bij de beklagmeerdere.
Onder de gestrafte wordt mede verstaan degene ten wiens aanzien een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 74, derde lid.
Indien het beklagschrift na de beklagtermijn bedoeld in artikel 80a, eerste lid, is ingediend, verklaart de beklagmeerdere het beklag niet ontvankelijk. Deze verklaring wordt vastgelegd in een schriftelijk stuk dat aan de gestrafte wordt uitgereikt. De datum van de uitreiking wordt op het schriftelijk stuk aangetekend.
De gestrafte kan zich in ieder stadium van de beklagprocedure doen bijstaan door een vertrouwensman.
De artikelen 57, 58, 59, met uitzondering van de laatste volzin van het tweede lid, en 60 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor commandant wordt gelezen beklagmeerdere.
De gestrafte is verplicht te verschijnen. Artikel 80i, tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing. De gestrafte is niet verplicht te antwoorden. Dit wordt hem voor of bij aanvang van het ter voorbereiding horen ter kennis gebracht.
De gestrafte wordt door of namens de beklagmeerdere schriftelijk opgeroepen voor het onderzoek op beklag. Dit onderzoek vangt niet eerder aan dan op de tweede dag na de dag waarop de oproeping aan de gestrafte is uitgereikt, tenzij de gestrafte om eerdere behandeling verzoekt. Artikel 62 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor beschuldiging wordt gelezen oproeping.
De beklagmeerdere roept de commandant, de getuigen en deskundigen op wier verschijning hij nodig oordeelt.
De beklagmeerdere is verplicht de gestrafte in persoon te horen tijdens het onderzoek op beklag, tenzij deze is gehoord als bedoeld in artikel 80f, eerste lid, en te kennen heeft gegeven op horen in persoon geen prijs te stellen en de beklagmeerdere het horen in persoon niet nodig oordeelt.
Indien de gestrafte niet verschijnt wegens een gewichtige reden van verhindering schort de beklagmeerdere het onderzoek op beklag op of schorst hij dit. De termijn bedoeld in artikel 80r, tweede lid, onder b, wordt in dat geval voor de duur van de opschorting of schorsing verlengd.
De gestrafte is niet verplicht te antwoorden. Dit wordt hem voor of bij aanvang van het onderzoek op beklag ter kennis gebracht.
De gestrafte wordt voor de sluiting van het onderzoek op beklag in de gelegenheid gesteld het laatste woord te voeren.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen zijn de bepalingen van paragraaf 5 van Titel I van dit hoofdstuk van toepassing. Als bewijsmiddel wordt tevens erkend de eigen waarneming door de beklagmeerdere tijdens het onderzoek op beklag.
Na sluiting van het onderzoek beraadt de beklagmeerdere zich of hij door de inhoud van de in artikel 80n bedoelde bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging van de gestrafte heeft plaatsgevonden en of zulks een schending van een gedragsregel oplevert.
Met betrekking tot een beklag als bedoeld in artikel 80a, derde lid, wordt door de beklagmeerdere aan de hand van de door de commandant opgegeven motivering beoordeeld of de wijze van de tenuitvoerlegging als passend kan worden beschouwd.
Na het sluiten van het onderzoek op beklag beslist de beklagmeerdere uiterlijk op de eerstvolgende werkdag.
De beslissing van de beklagmeerdere luidt:
bevestiging van de bestreden beslissing, zo nodig met verbetering of aanvulling;
bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met vermindering van de strafmaat binnen de opgelegde strafsoort;
bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met wijziging van de opgelegde straf in de straf van berisping;
bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met tenietdoening van de straf;
vrijspraak;
bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met verklaring dat ten onrechte geen straf is opgelegd of dat de opgelegde straf ontoereikend is en verwijzing naar het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht.
Indien een beklag is gedaan als bedoeld in artikel 80a, derde lid, verklaart de beklagmeerdere dit beklag bij gemotiveerde schriftelijke beslissing geheel of gedeeltelijk gegrond of ongegrond. Indien een beklag geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard, bepaalt de beklagmeerdere, volgens bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen, op welke wijze het door de gestrafte geleden nadeel zal worden hersteld.
De beslissing in eerste aanleg wordt vernietigd:
indien enige in Titel I van dit hoofdstuk voorgeschreven termijn is geschonden;
indien enige andere vorm dan onder a bedoeld, is verzuimd en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gestrafte daardoor in zijn verdediging is geschaad.
De beslissing wordt vastgelegd in een schriftelijk stuk, de uitspraak op beklag. Artikel 77 is van toepassing.
De uitspraak op beklag wordt door de beklagmeerdere onverwijld aan de commandant toegezonden. Door of namens de commandant wordt onverwijld een afschrift van de uitspraak op beklag uitgereikt aan de gestrafte. De datum van uitreiking wordt aangetekend op de uitspraak en op het uitgereikte afschrift.
De beklagprocedure eindigt met een beslissing als bedoeld in de artikelen 80d, eerste lid, of 80p, tweede of derde lid.
De beklagprocedure eindigt van rechtswege en de beslissing waartegen beklag is gedaan, is van rechtswege vernietigd:
indien er binnen de ingevolge artikel 80g voorgeschreven termijn geen onderzoek op beklag is aangevangen;
indien er 30 dagen zijn verlopen nadat het onderzoek op beklag is aangevangen en er geen beslissing als bedoeld in artikel 80p, tweede of derde lid, is genomen.
Het feit dat de beklagprocedure van rechtswege is geëindigd, wordt vastgelegd in een schriftelijk stuk dat aan de gestrafte wordt uitgereikt.
Artikel 50, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de beklagmeerdere is belast met de uitvoering.
Nadat aan de gestrafte een afschrift van de uitspraak op beklag als bedoeld in artikel 80p, tweede lid, onder f, is uitgereikt, zendt de commandant de uitspraak op beklag onverwijld naar het gerecht.
Bij de behandeling en afdoening van het beklag na verwijzing zijn de bepalingen van paragraaf 2 van Titel II van overeenkomstige toepassing.
Indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf is opgeschort of geschorst, wordt, als de beslissing van de beklagmeerdere daartoe aanleiding geeft, de straf of het resterende deel van de straf zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd.
De gestrafte kan beroep instellen bij het gerecht, dat ingevolge de bepalingen van de Wet militaire strafrechtspraak bevoegd zou zijn geweest, indien de desbetreffende gedraging een misdrijf zou hebben opgeleverd. Dit beroep wordt ingesteld binnen vijf dagen na de uitreiking:
van een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 80d, eerste lid;
van een afschrift van een uitspraak op beklag.
De beklagmeerdere kan binnen vijf dagen na verloop van de termijn bedoeld in artikel 80a, eerste lid, en er geen beklag is gedaan, bij het in het eerste lid bedoelde gerecht beroep instellen op de grond dat naar zijn oordeel ten onrechte geen straf is opgelegd of de opgelegde straf ontoereikend is.
Indien de beklagmeerdere een oordeel heeft gegeven over de wijze van tenuitvoerlegging als bedoeld in het derde lid van artikel 80a, kan in beroep eveneens de wijze van tenuitvoerlegging van de straf van strafdienst of van uitgaansverbod aan het oordeel van het gerecht worden onderworpen.
De commandant zendt het beroepschrift onverwijld naar het gerecht. De commandant en de beklagmeerdere voegen daarbij alle op de zaak betrekking hebbende stukken met opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot de overtuiging zijn gekomen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging heeft plaatsgevonden.
Als dag van indiening geldt de dag van ontvangst van het beroepschrift door of namens de commandant. De dag van ontvangst wordt terstond op het beroepschrift aangetekend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Een beslissing ter zake is gemotiveerd.
Zodra het beroepschrift is ingediend, kan de voorzitter van de militaire kamer, bedoeld in artikel 87, de tenuitvoerlegging van een straf van strafdienst of van uitgaansverbod opschorten of schorsen. Hiervan wordt aantekening gesteld op het beroepschrift.
De griffier van het gerecht stelt zo spoedig mogelijk afschriften van het beroepschrift en van de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking van het openbaar ministerie.
Het beroep wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige militaire kamer bij het in artikel 81 bedoelde gerecht.
Artikel 17, elfde lid, van de Wet militaire strafrechtspraak is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitvoering van de overdracht geschiedt door de griffier.
De termijn van oproeping is tenminste zes dagen. Op verzoek van de gestrafte kan deze termijn worden verkort.
Indien beroep is ingesteld door de beklagmeerdere worden deze en degene op wie de uitspraak betrekking heeft, door de griffier opgeroepen. De termijn van oproeping is tenminste zes dagen.
De voorzitter bepaalt welke getuigen en deskundigen zullen worden opgeroepen. Artikel 65, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het verzoek tenminste drie dagen voor de behandeling dient te zijn binnengekomen.
Voor getuigen is artikel 290, vierde lid, en voor deskundigen is artikel 51m, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar ministerie kan desgewenst bij de behandeling van het beroep zijn oordeel over de zaak kenbaar maken aan de militaire kamer.
De voorzitter kan de gestrafte een advocaat als vertrouwensman toevoegen. Een daartoe strekkend verzoek dient tenminste drie dagen voor de behandeling van het beroep bij het gerecht te zijn binnengekomen.
De behandeling van het beroep geschiedt ter openbare terechtzitting. De voorzitter heeft de leiding van de behandeling. Hij kan op verzoek van de gestrafte, de commandant of de beklagmeerdere, of om redenen aan de openbare orde ontleend gelasten dat de behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt.
De artikelen 62, 67-69, 74 en 75 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor commandant gelezen wordt militaire kamer.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen is artikel 80n van toepassing. Als bewijsmiddel wordt tevens erkend de eigen waarneming door de militaire kamer tijdens het onderzoek.
Na sluiting van het onderzoek beraadt de militaire kamer zich of zij door de inhoud van de in het derde lid genoemde bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging van de gestrafte heeft plaatsgevonden en, in bevestigend geval, of zulks de schending van een gedragsregel oplevert.
De militaire kamer kan een verhoor schriftelijk doen geschieden dan wel de ondervraging opdragen aan een van haar leden of aan een opsporingsambtenaar.
Het gerecht beslist uiterlijk 14 dagen na afloop van de behandeling van het beroep in een schriftelijke, met redenen omklede uitspraak.
Het gerecht verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen, verklaart het beroep niet ontvankelijk, of bevestigt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, zonodig met verbetering of aanvulling daarvan, of doet de zaak af met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die beslissing.
Indien een beroep is ingesteld als bedoeld in artikel 81, vierde lid, verklaart het gerecht bij gemotiveerde beslissing dit beroep geheel of gedeeltelijk gegrond of ongegrond.
De beslissing waartegen beroep is ingesteld wordt vernietigd:
Indien enige in de Titels I of IA van dit hoofdstuk voorgeschreven termijn is geschonden;
indien enige andere vorm dan onder a bedoeld, is verzuimd en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gestrafte daardoor in zijn verdediging is geschaad.
Indien bij de beslissing in beroep een reeds geheel of gedeeltelijk tenuitvoergelegde straf van strafdienst of van uitgaansverbod wordt tenietgedaan of verminderd, of een beroep als bedoeld in artikel 81, vierde lid, geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, bepaalt het gerecht, volgens bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen, op welke wijze het door de gestrafte geleden nadeel zal worden hersteld.
Indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf is opgeschort of geschorst, wordt, als de beslissing van het gerecht daartoe aanleiding geeft, de straf of het resterende deel van de straf zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd.
Tegen de beslissing in beroep staat geen verdere voorziening open, onverminderd de bevoegdheid van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad om zich in het belang der wet in cassatie te voorzien.
Indien het beroep is ingesteld bij een mobiele rechtbank, is het bepaalde in deze paragraaf omtrent de militaire kamer van overeenkomstige toepassing.
In geval van ontdekking op heterdaad is, indien bijzondere omstandigheden dat onverwijld vorderen, iedere meerdere bevoegd degene die wordt verdacht van de schending van een gedragsregel aan te houden en hem naar een plaats van verhoor te geleiden. Artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
De commandant is bevoegd een geschrift als bedoeld in artikel 30 of 31, dan wel een ander voorwerp waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat het tot bewijs kan dienen van de schending van een gedragsregel, in te nemen of te doen innemen.
Indien de commandant niet aanwezig is en zijn optreden niet kan worden afgewacht, dan wel indien de dader van de schending van een gedragsregel onbekend is, komt de in het vorige lid genoemde bevoegdheid mede toe aan door Onze Minister van Defensie aangewezen functionarissen.
Het in het eerste lid bedoelde geschrift of voorwerp wordt zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van de rechthebbende, doch in elk geval:
zodra de commandant beslist geen beschuldiging uit te reiken;
zodra blijkt dat geen beschuldiging kan worden uitgereikt op grond van het bepaalde in artikel 53, eerste, tweede of vijfde lid;
tien dagen na de uitreiking van de uitspraak in eerste aanleg, indien geen beklag is gedaan of beroep is ingesteld;
vijf dagen na de uitreiking van een uitspraak op beklag die geen verwijzing inhoudt als bedoeld in artikel 80p, tweede lid, onder f, indien geen beroep is ingesteld;
zodra het tuchtproces op een andere wijze eindigt;
bij de uitspraak in beroep.
Indien toepassing is gegeven aan artikel 78 wordt, in afwijking van het gestelde in het derde lid, het geschrift of voorwerp ter beschikking gesteld van de opsporingsambtenaar. Deze terbeschikkingstelling geldt als een inbeslagneming door een opsporingsambtenaar als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering.
Over de inneming van een geschrift of voorwerp als bedoeld in artikel 103 kan de rechthebbende zich binnen 5 dagen schriftelijk beklagen bij de voorzitter van de militaire kamer als bedoeld in artikel 87.
Met betrekking tot de wijze van indiening van het klaagschrift zijn de artikelen 82, 83 en 84 van overeenkomstige toepassing.
De voorzitter van de militaire kamer geeft zo spoedig mogelijk een met redenen omklede beschikking, nadat de klager in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
Acht de voorzitter van de militaire kamer het beklag gegrond, dan gelast hij dat het geschrift of voorwerp zo spoedig mogelijk ter beschikking wordt gesteld van de rechthebbende, indien dat nog niet is geschied op grond van het bepaalde in artikel 103, derde lid.
Onverminderd de bepalingen van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 augustus 1949, is deze rijkswet, met uitzondering van hoofdstuk III, van overeenkomstige toepassing op krijgsgevangenen en andere geïnterneerde personen die ingevolge artikel 65 van het Wetboek van Militair Strafrecht gedeeltelijk met Nederlandse militairen zijn gelijkgesteld, met dien verstande dat:
de straffen, omschreven in artikel 89, eerste lid, van vorengenoemd verdrag, worden geacht te zijn voorzien in deze rijkswet;
met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf, omschreven in artikel 89, eerste lid, onder 1 van vorengenoemd verdrag, de artikelen 44-46 van deze rijkswet van overeenkomstige toepassing zijn;
de tenuitvoerlegging van de straf, omschreven in artikel 89, eerste lid, onder 4 van vorengenoemd verdrag, geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van Rijksbestuur;
de vergrijpen, bedoeld in artikel 93, tweede en derde lid, van vorengenoemd verdrag, worden geacht in te houden schendingen van gedragsregels van deze rijkswet, terwijl ten aanzien van die feiten het gestelde in artikel 78 van deze rijkswet buiten toepassing blijft.
De Wet op de Krijgstucht wordt ingetrokken, behoudens het bepaalde in de volgende artikelen.
De op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet bij de ingevolge de artikelen 39-43 van de Wet op de Krijgstucht tot straffen bevoegde autoriteiten, of bij de ingevolge artikel 61 van die wet tot behandeling van een beklag bevoegde meerdere, aanhangige zaken betreffende krijgstuchtelijke vergrijpen als bedoeld in artikel 2 van die wet, worden behandeld en afgedaan op de wijze, als bepaald in die wet, door die autoriteit onderscheidenlijk meerdere. Andere straffen dan die voorzien bij deze wet kunnen niet worden opgelegd.
Indien op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet de termijn van beklag als bedoeld in artikel 62 van de Wet op de Krijgstucht, dan wel van de mogelijkheid om ingevolge artikel 67 van die wet de eindbeslissing van het Hoog Militair Gerechtshof in te roepen, nog niet is verstreken, dient dit beklag onderscheidenlijk deze inroeping te worden gedaan in de vorm van een beroep, in te stellen naar de regels, gesteld in hoofdstuk V, titel II, van deze Rijkswet, en met toepassing van die regels te worden behandeld en afgedaan.
Zaken betreffende de inroeping van een eindbeslissing ingevolge artikel 67 van de Wet op de Krijgstucht, die op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet bij het Hoog Militair Gerechtshof aanhangig zijn, worden in de stand waarin zij zich bevinden overgedragen aan het gerecht dat uit hoofde van artikel 81 van deze Rijkswet bevoegd is het beroep inzake tuchtrechtelijke uitspraken te behandelen, en door dat gerecht behandeld en afgedaan.
Tegen beslissingen van het Hoog Militair Gerechtshof, genomen ingevolge artikel 67 van de Wet op de Krijgstucht, die op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet nog niet onherroepelijk zijn geworden en waartegen nog geen beroep in cassatie is ingesteld, kan binnen 14 dagen na de uitspraak zulk beroep worden ingesteld op de wijze als voorgeschreven voor het instellen van cassatie tegen arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Indien de Hoge Raad een beslissing van het Hoog Militair Gerechtshof, genomen ingevolge artikel 67 van de Wet op de Krijgstucht, na het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet in cassatie vernietigt, wordt de zaak, indien zij niet door de Hoge Raad zelf wordt afgedaan, verwezen naar het gerecht dat uit hoofde van artikel 81 van deze Rijkswet bevoegd is.
In de zaken, waarin toepassing is gegeven aan artikel 107, derde lid, van deze Rijkswet, voorzover deze een strafbaar feit betreffen, blijven de bepalingen van de Rijkswet van 22 februari 1979 (Stb. 69) tot invoering van de rechtsmiddelen van cassatie, cassatie in het belang der wet en herziening in het militair strafprocesrecht op de beslissing van het gerecht van kracht. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing.
De krijgstuchtelijke straffen, op grond van de Wet op de Krijgstucht opgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet, of met toepassing van artikel 107, eerste lid, van deze Rijkswet opgelegd, worden ten uitvoer gelegd op de wijze als bij of krachtens die wet bepaald.
De Algemene termijnenwet (wet van 25 juli 1964, Stb. 314) is van toepassing.
Deze Rijkswet kan worden aangehaald als "Wet militair tuchtrecht".
Deze Rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.