Artikel
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
beleggingsmaatschappij: de rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
-
b.
beleggingsfonds: een niet in een rechtspersoon ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;
-
c.
beleggingsinstelling: beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds;
-
d.
deelnemer: de aandeelhouder in een beleggingsmaatschappij danwel de deelgerechtigde in een ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen;
-
e.
beheerder: de beleggingsmaatschappij respectievelijk degene die geheel of ten dele belast is met het beheer van het beleggingsfonds;
-
f.
bewaarder: degene die belast is met de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling;
-
g.
effecten:
-
1.
aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants, en soortgelijke waardepapieren;
-
2.
rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht op termijn van zaken, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters, en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;
-
3.
certificaten van waarden als hiervoor bedoeld;
-
4.
recepissen van waarden als hiervoor bedoeld;
-
1.
-
h.
Onze minister: Onze minister van Financiën;
-
i.
richtlijn: de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (85/611/EEG, Pb.L375);
-
j.
Lid-Staat: een lid-staat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.